52 en Weill, behoort, zulleh wij daaromtrent tocli geenc beschikking nemen alvorens den Raad gehoord te hebben, omdat wij het niet fair tegenover den Raad zouden vinden vergunning te verleenen tot het plaatsen van eene stoommachine in een houten gebouw, zonder dat de Raad daarmede in kennis was gesteld. Er wordt nu gezocbl naar een middel om het gebouw zoodanig in te richten dat het brand gevaar althans tot een minimum wordt herleid, maar die quaestie is nog niet afgedaan. In elk geval komt die zaak toch bij den Raad. Thans komt de heer Van Driel weder met een verzoek om afstand van grond. Het is iemand met wien men nooit afgedaan heeft. Ue bedoeling door den heer Van Hamel aangegeven, bestaat werkelijk. Hij wil een put graven 0111 bet stof te verzamelen, maar ditzelfde heeft hij reeds ik herhaal dit aan den anderen kant van het gebouw. L)e zaak is op zich zelve van weinig belang, maar wordt het verzoek toegestaan, dan is dit ter prejudice van den klompenmaker Wolff, die reeds eenmaal den hein in gebruik gegeven grond ten gerieve van den heer Van Driel heeft moeten afstaan en nu weder zal worden gedwongen te verhuizen. Wij hebben derhalve gemeend dat er nu wel redenen waren om eene afwijzende beschikking voor te stellen. Voor het doel waarvoor hij voorgeeft den grond noodig te hebben, is deze niet noodig, want de inrichting tot verzameling en besproeiing van stof bestaat reeds. De Raad kan evenwel beslissen dat hij er anders over denkt. Wat nu betreft de uillegging der Verordening, dat het verzoek onnoodig zoude zijn omdat deze dat terrein heeft aangewezen, het zal wel geen betoog behoeven dat de in die Verordening gegeven voorschriften aan niemand het recht geven oin zonder toestemming van den Raad ccnig eigendom der gemeente voor zich, met uitsluiting van anderen in gebruik te nemen. De heer Van Hamel. Wat U gezegd hebt M. d. V. over het reeds beslaan van dien put, is in zooverre waar, dat hij bestaan heeft, maar nu verdwenen is. Van Driel heeft namens den Gemeente-Architect die zeker wel op hooger last gehandeld heeft een verzoek gekregen om daar een privaat te maken; dat geschiedt, men is met 't maken daarvan bezig en de gelegenheid is hem dus ontnomen daar den stof- koker te doen uitkomen. Nu kon hij dit privaat wel aan den anderen kant hebben doen maken, maar dan had bij toch óók grond moeten aanvragen. Dit is hem echter een welkome gelegenheid om den koker, dien hij wat dichter bij zijn installatie wil hebben, derwaarts te verplaatsen. Nu wat het bezwaar betreft, dat op dit terrein hout ligt. Dit is van zeer weinig waarde, daar het gemakkelijk verplaatst zou kunnen worden, terwyl Van Driel er dan de kosten wel van dragen zou; in een halvcn dag zou het door twee man weggebracht kunnen worden, zóó weinig ligt er, en op het plekje, dat aangevraagd wordt, ligt, naar ik meen, geen hout. 't Is ook waar, dat hij de gaskrachlmachinc door een machine met stoomkracht wil vervangen; maar dat komt, omdat deskundigen hem indertijd verzekerd hadden, dat een gaskrachtmachine voldoende zou zijn, wat echter gebleken is het geval niet te wezen. Dat andere behangers en stoffeerders (zijn concurrenten dus) hun klecden bij hem doen uitkloppen en zeer met zijn werk zijn inge nomen, prouveert ook voor het nuttige dezer zaak. Ik zou dus gaarne zien dat het verzoek van Van Driel werd ingewilligd. De heer Kaiser. Ik zou gaarne zien, dat het verzoek werd toege staan, want het blijkt werkelijk dat deze induslricelc onderneming vooruitgaat; een gaskrachtmachine zal, zoo als we vernomen hebben, vervangen worden door eene stoommachine, en dat is eene werkelijke vooruitgang. Er zit alzoo levenskracht in deze zaak, zij is dus voor onze gemeente van belang, en de Raad dient eene dergelijke zaak zooveel mogelijk behulpzaam te zijn. 'tls waar, Van Driel heeft den Raad al verscheiden verzoekschriften ingediend, en kan dat in het vervolg ook nog doen, daartoe beeft hij het volle recht. Vragen staat hem natuurlijk vrij, maar voor den Raad weigeren er bij De Voorzitter. Die geschiedenis van een privaat, dat op verzoek van den Gemeente-Architect gemaakt zoude zijn, is mij niet recht duidelijk. Ik begrijp n'et 'loe een gemeente-ambtenaar het verzoek kan doen tot het maken van een privaat in een particulier gebouw, liet zal dan ook wel niet juist zijn. Wat betreft het gezegde van den heer Kaiser, dat de zaak van den heer Driel wel schijnt vooruit te gaan omdat hij zyne gastkracht- machinc door eene stoommachine wil vervangen, dit feit op zich zelf bewijst, dunkt mij, noch vóór noch tegen den vooruitgang. Blijkt de gaskrachtmachine, die er aanvankelijk in geplaatst is, niet krachtig genoeg, dan kan de heer Van Driel zich eene grootere aanschaffen. Maar dat is de reden niet; het schijnt dat, bij gelijk vermogen, de locomobile eenvoudig goedkoopcr uitkomt dan een gaskrachtmachine; van daar het verzoek om de locomobile te mogen plaatsen. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zal nu iu stemming brengen het voorstel van Burg. en Welh. om afwijzend op het verzoek te beschikken. Wordt dit voorstel verworpen, dan is daarmede besloten het verzoek toe te staan. Het voorstel van Burg. en Weth. in stemming gebracht wordt ver worpen met 15 tegen 4 stemmen. Voor stemden de heeren: Hasselbach, Van Buttingha Wichers, Knappert en de Voorzitter. IV. Staat van af- en overschrijving op de Gemeente-begrooting, dienst 1888. (Zie Ing. St. n». 148.) De Voorzitter. I11 het rapport door de Commissie van Financiën uitgebracht, komen geenc bedenkingen voor. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. V. VoUlstcl betrekkelijk de Verordening regelende den werkkring van de Commissie van Financiën, vastgesteld in de zitting van 28 Juni jl. (Zie Ing. St. n°. 149.) De lieer Cock. M. d. V.! Ik vraag het woord voor eene motie van orde. De Voorzitter. Het woord is aan den heer Cock tot het voor stellen van eene motie van orde. De heer Cock. Ik wensch der Vergadering voor te stellen om het schrijven van den Minister van Binnenlandschc Zaken, zooals 011s dit is medegedeeld in den brief van de Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van eene bepaling, voorkomende in de onlangs door ons aangenomen V erordening regelende den werkkring van de Commissie van Financiën, niet lieden te behandelen, maar vooraf te stellen in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Tot toelichting liet volgende. Vooraf moet ik doen opmerken dat ik in deze geheel als gewoon lid van den Raad spreek en als zoodanig inijnc motie indien, volstrekt niet als lid noch veel minder als voorzitter van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Ik zou dit niet kunnen doen, om de eenvoudige reden dat, zooals aan de meeste leden wel bekend zal zijn, van de drie leden, waaruit genoemde Commissie bestaat, behalve mijn persoon niemand in de stad is. Ons geacht medelid, de heer Was, is in 'tGinneken, maar liet verheugt mij uit een schrijven van hem te hebben vernomen dat hij den dien dezer 's avonds in de stad terug hoopt te zijn. De heer Fockema Andreac is den 14cn Juli naar Zwitserland vertrokken; bij dacht daar een 14 dagen te blijven om daarna naar Gelderland te gaan. Daar zijnde, zou hij in geval van nood, wanneer het eene be- langrijke zaak betrof, op mijn bericht hier spoedig aanwezig kunnen zijn. Ik spreek hier dus voor mij zeiven alleen. Na dit op den voorgrond gesteld te hebben, wcnsch ik aan den Raad de redenen uil een te zetten, die er mij toe hebben gebracht voor te stellen deze zaak, alvorens er over te beslissen, ten fine van raad en advies te stellen in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Veror deningen. In de eerste plaats het uitdrukkelijk voorschrift van de Verordening op de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, dat verplichtend maakt alle zaken van dergelijken aard in hare handen te stellen, ln de tweede plaats het gewicht van deze zaak. Het geldt hier een belangrijke quaestie van gemeenterecht, die, zooals ikindcvoiige Vergadering opmerkte, hoe eenvoudig zij mij ook voorkoine in Neder land nog niet tot eene beslissing schijnt gekomen te zyn. Dit op zich zeil zou reeds voldoende zyn om een renvooi aan de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen te rechtvaardigen. Wanneer men bovendien nog bedenkt, dat juist de gewraakte bepaling de vrucht is van een amendement door die Commissie voorgesteld, dan zal die terugzending wel dubbel gerechtvaardigd zijn. Het spreekt verder van zelf dat, wordt de zaak aan die Commissie gercnvoicerd, deze aan den Raad een uitvoerige toelichting der quaestie cn rechtvaardiging van haar amendement zal geven, die bij de verdere bespreking den leden van nut kan wezen. Maar de zaak is ook gewichtig uit een ander oogpunt. Strookt het nl. inet de waardigheid van den Raad om, waar het eene quaestie betreft, van welke men veilig mag zeggen, dat zij minstens twijfelachtig is, zoo maar klakkeloos terug te komen op een besluit, dat hij met eene bijna verpletterende meerderheid van stemmen (achttien tegen zes, onder welke laatste de vier van het Dagelijksch Bestuur) nam, zonder dat een schriftelijk advies van de betrokken Commissie hem is medegedeeld? Men houde tevens in het oog, dat de Minister dat besluit nog niet vernietigd heeft, maar slechts met vernietiging bedreigt. Gaat het aan zonder eenig nader advies voor zulk eene bloolc bedreiging te wijken? eene bedreiging, die genoegzaam niet, hoogstens uiterst schraal, is gemotiveerd? Is het ook voor den Minister niet van belang, en voor den Rand van State, die zal gehoord worden, alvorens definitief te beslissen, kennis te krijgen van liet advies der Commissie, van welke de gewraakte be paling afkomstig is, cn in het algemeen van alle stukken deze zaak betreffende, iets waartoe de Minister tot nu toe nog niet in staat was, althans, wat betreft het advies der Commissie over de rechts geldigheid der bestreden bepaling, om de eenvoudige reden, dat zulk een schriftelijk advies nog niet aanwezig is. Er is wellicht nog een andere reden, maar die wordt slechts schoor voetend door mij aangevoerd; dat is, of de regelen der courtoisie zouden toelaten buiten onze Commissie om te gaan, en of men haar geene onheuschheid zou aan doen, ik zou haast zeggen, geen slag in het aangezicht zou geven, wanneer men haar zonder verzoek om ad vies, zoo maar op zij zette; maar over deze reden wil ik niet verder uitweiden. De zaak op zich zelve beschouwd is van genoegzaam ge wicht om haar in handen onzer Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen te stellen. En welk overwegend bezwaar kan men daartegen aanvoeren? Zeer zeker weet ik wat de Gedeputeerde Staten aan het einde van hun schrijven zeggen. Ik lees aldaar het volgende: »Daar de Verordening den 4en September in werking zal treden, zal de Minister gaarne het bericht omtrent het door U aan deze uitnoodiging gegeven gevolg spoedig ontvangen. Welnu, Mijne Heeren, dat zullen wij ook spoedig doen en wel zoo spoedig mogelijk, maar niet zonder het licht waarop wij recht hebben, te hebben gevraagd en verkregen. Nu wijs ik er op dat tusschen heden en 4 September eene tijdsruimte ligt van 5 weken en 4 dagen, dat daarvan heb ik mij verzekerd althans twee leden van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zeer zeker den 31en dezer 's avonds zullen kunnen vergaderen en hun rapport derhalve betrekkelijk spoedig kunnen uitbrengen. Ik vlei mij, dat, indien de Commissie ruim zeven dagen tijd heeft, zij de zaak be hoorlijk zal kunnen nagaan, en den heer Fockema Andreae, indien hij dan in Gelderland is, zal kunnen raadplegen. In eene Raadsvergadering, te houden bijvoorbeeld op den 16en Augustus, dat is juist een Donderdag, zou de zaak dan aan het oordeel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 2