68 N°. 166. Leiden, 15 Augustus 1888. De Commissie van Financiën heeft gcene bedenkingen tegen den in bare handen gestelden supplcloircn staal van begrooting van het 11. of Arme Wees- en Kinderhuis, dienst 1888, strekkende tot over brenging van liet batig saldo van bel afgeloopen dienstjaar 1887, ten bedrage van f 54.20 alsmede lot belegging van de gelden ontvangen tengevolge van de aflossing van obligatiën en vervallen hypotheken, ten bedrage van f 2700. Zij geeft Uwe Vergadering alzoo in overweging dien staat goed te keuren, in ontvangst en uitgaaf ad f 2754.20. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 16?. Leiden, den 31 Juli 1888. Wij hebben de eer U bij deze over te leggen het Concept-Raads besluit betreffende de rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente Leiden over bet dienstjaar 1887, met verzoek dat concept op de voorgedragen wyze vast te stellen. Hierbij valt op te merken dat zooals in ons rapport van heden is medegedeeld, nog over het dienstjaar 1887 uitgaven moeten plaats hebben, welke vóór bet sluiten van de rekening niet konden geschieden. Met het oog hierop nemen wij de vrijheid aan Uwe Vergadering ter vaststelling over te leggen een suppletoire begrooting ad 10266.52 strekkende om dat bedrag te vinden uit het gedeelte van het ver moedelijk beschikbaar overschot van den dienst 1887 en bet artikel Onvoorziene Uitgaven der bcgrooting voor 1888 met genoemde som te verhoogen, alsmede een staat bedoeld bij art. 14 der voorschriften betreffende de gemeente-rekening om bedoelde uilgaven rechtstreeks uit den alsdan verhoogden post van Onvoorziene Uitgaven te doen. Tevens bieden wy IJ mede ter vaststelling aan een suppletoire be grooting. ten einde op den dienst 1888 over te brengen de som van 27530.57, die van de 4 pCt. gcldleening ad f 500000, bij het sluiten van den dienst 1887 nog beschikbaar was. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wclh. van Leiden. üe Raad der Gemeente Leiden. Gezien de rekening en verantwoording van de inkomsten en uit gaven der gemeente over het dienstjaar I887 door Burg. en Welh. nevens de hun door den Gemeente-ontvanger aangeboden rekening met al de daarby behoorende bescheiden ingevolge art. 210 der wet van den 29en Juni 1851 (Staatsblad n°. 85) op den 14en Juli 1888 overgelegd. Overwegende, dal de rekening van dien lyd af Ier Secretarie dezer gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd en algemeen ver krijgbaar gesteld is overeenkomstig het bepaalde bij gemeld art. 219 van genoemde wet. Gelet op bet rapport der Commissie van Financiën, op de art. 221 en 222 der meer genoemde wet en op het besluit van de Gedep. Stalen der provincie Zuid-Holland in dato 10 Aug. 1880n°. 1 (Provin ciaalblad n°. 58.) Heeft besloten: 1°. De rekening goed te keuren en voorloopig vast te stellen het bedrag der ontvangsten tot de som van zeven honderd zeven en veertig duizend zeven honderd negen en vijftig gulden zeven en zestig cents747759.67 en dat der uitgaven tot de som van zes honderd negen en zeventig duizend zeven en vyftig gulden acht en vijftig eents 679057.58 en mitsdien sluitende met een batig saldo van. f 68702.09 zegge acht en zestig duizend zeven honderd twee gulden negen cents. 2°. Het bedrag van hetgeen als oninbaar is afgeschreven. a. Hoofdstuk II Volgn. 6 en 7 wegens Plaatselijke Direete Belastingen te bepalen op de som van vier duizend acht honderd acht en veertig gulden een en veertig cents b. Hoofdstuk II Volgn. 14. wegens schoolgeld van de Lalijnsche school c. Hoofdstuk II Volgn 15, wegens schoolgeld (Middel baar onderwijs) d. Hoofdstuk III Volgn. 27, wegens ontvangsten van grasverpachtingen e. Hoofdstuk IV Volgn. 41. wegens andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende alzoo te zamen ter somma van vyf duizend acht honderd acht gulden zes en veertig cents 3'. Het bedrag van betgeen nog blijft te verhalen, hetwelk in de eerstvolgende rekening behoort te worden verantwoord, vast te stellen op de som van een duizend negen honderd zeven en tachtig gulden negen en zestig cents (f 1987.69.) Gedaan te Leiden ter openbare Raadsvergadering van den 4848.41 50.— 30.— 3— 877.05 f 5808.46 N°. 168. Leiden, 20 Augustus 1888. In de zitting van 26 Juli jl. werd bij de behandeling van het ver zoek van P. Van Dricl Bz., ter bekoming in gebruik van nog 4 centiaren grond aan den Vestwal ten behoeve van zijne tapijt- reiniging medegedeeld dat door hem aan ons College, [ingevolge de Fabriekwet, vergunning was verzocht om in het op bedoelden grond geplaatste houten gebouwtje, ter vervanging van de gaskrachtmachine, ccne locomobiel te plaatsen en dal alvorens die vergunning door ons College werd verleend de Gemeenteraad daaromtrent zoude worden gehoord, omdat indertijd was toegestaan de oprichting van een houten gebouw met hel oog op het weinig brandgevaar dat een gaskracht machine oplevert. Thans is door Van Driel een plan ingediend strekkende om het houten gebouw zoodanig in te richten dat ook by het gebruik van een locomobiel bet brandgevaar wordt voorkomen, zijnde de teekening daarvan in de Leeskamer nedergelegd. Volgens de daarbij aangegeven bemetseling zal een muur langs de bouten wanden worden opgetrokken, de locomobiel midden in het vertrek worden geplaatst en alle mogelijke voorzorgen wat betreft de bekleeding van de dakdeelen, waardoor de rookpijp zal doorgaan, worden genomen. Hel komt ons voor dal by zoodanige inrichting van het gebouw brandgevaar zal worden voorkomen, zoodal wij Uwe Vergadering in overweging geven ons College te machtigen de gevraagde vergunning voor liet gebruik van een locomobiel in bovenbedoeld houten gebouw te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE. 17

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 6