20 morgen van den 29cn berielit te geven. Een gevolg van het verzakken kan wezen dat de bovenbouw van de brug uil elkander wordt ge rukt en naar beneden stortdat zal des te eerder gebeuren als een zware vracht de brug moet passeeren. De neiging om in de richting van de doorvaarlopening over te zetten zal na de versterking (kruis- schoren) tusschcn een paar jukken wel eenigszins verminderen, geheel ophouden m i. niet. Die versterking is niet in het bestek en in de teckening opgenomen, is dus waarschijnlijk later toen de architect het gebrek merkte, aangebracht. Ik vraag U nu in gemoede, mijnbeer de Voorzitter, durft U met deze feiten voor oogen, die inct nog meerdere zouden kunnen vermeerderd worden, de verantwoordelijkheid op U nemen de brug te laten zoo als zij is. Ik voor mij wensch deze verantwoordelijkheid niet mede te dragen, en meen dat hel meer dan tijd is: I". Dat de passage over de VervcrsDrug gestremd wordt. 2°. Dat een of meer deskundigen benoemd worden, om een nauw keurig onderzoek naar de brug in quacslie in te stellen, en aan te geven wat gedaan moet worden om de brug bruikbaar en ongevaarlijk te maken. Het ware voorzeker wel te wenschen, mijnheer de Voorzitter, dat de Commissie van Fabricage, alvorens werken van cenig aanbelang worden aanbesteed zelf of door deskundigen de planleckeningen en het bestek onderzocht of deed onderzoeken. Gebeurt dit niet, dan vrees ik, dat wij herhaaldelijk voor feiten zullen staan, die de gemeentekas veel geld zullen kosten. Het algemeene toezicht, mijnheer de Voorzitter, op aanbestede werken laat m i. zeer veel te wenschen over, wil men bij aanbesteding goed werk geleverd hebben, zoo mag de aannemer niet te veel aan zijn lot worden overgelaten. Hoe de Commissie van Fabricage, daardoor ook Burg. en VVclh. hebben kunnen verklaren dat het werk naar genoegen is opgeleverd, is zeker vreemd te noemen als men 18 en 8 van bet bestek aan dachtig leest. Van drie maal verven (Zie enz. heb ik, en zoo ik geloof, geen mijner medeleden iets bespeurd, daar de brug nog zoo wat in de grondverf staat. De heer Zillesen. M. d. V.! Ik zoude gaarne een kleine ophel dering van U ontvangen. In bel adres van den beer Aug. Emmerich lees ik namelijk dat de opening der brug moest plaats hebben op den 23en December 1887, terwijl de brug voor voetgangers is geopend op den 31 en December 1887. Nu lees ik evenwel in het rapport der Commissie van Fabricage: »dat de oplevering der door hem aangenomen vernieuwing van de bruggen aan de Bakkcrssteeg over den Ouden Rijn en over de Oude Hecrengracht bij de Verversstraat moest geschieden op 1 December 1887." Dat verschil in datums kan ik niet goed begrijpen, tenzij er onderscheid gemaakt wordt tusschcn opening en openstelling. Ik doe die vraag alleen om te beoordeelen in hoeverre vrijstelling van een deel der boete al dan niet gerechtvaardigd is. De Voorzitter. Ik zal trachten de leden gerust te stellen, die meenen mochten dat de personen die gebruik maken van de nieuwe Verversbrug aan groote gevaren zijn blootgesteld. In ronde woorden heeft de heer De Sturler gezegd dat het onverantwoordelijk was, die brug voor het verkeer te openen. Ik neem de verantwoordelijkheid gerust op mij. Al dadelijk nu wil ik toegeven dat de brug niet vol maakt in orde is; daaromtrent behoeft geen verschil van gevoelen te beslaan. De quaestie is echter of hetgeen aan de brug ontbreekt van dien aard is dat het aanleiding kan geven tot cenige ongerustheid, of zelfs dat men die gebreken ernstige fouten kan noemen. De doorzakking. De heer De Sturler heeft gezegd dat de brug aan den eenen kant 5 centimeter was doorgezakt. Dit is niet zoo; er is doorzakking, maar deze bedraagt niet 5 doch slechts 2 centimeter. Hoogstwaarschijnlijk is die zakking een gevolg van eene inknijping der voetplaat van den stijl in de houten sloof waarop de brug rust en heeft dus volstrekt geen bezwaar. Dat gebrek is zelfs zoo onbe duidend dat ik opzettelijk den architect gezegd heb daaraan niets te veranderen vóór dat de zaak in den Raad behandeld was; mochten er dus ongelukken gebeuren darr rust de gehecle verantwoordelijk heid daarvan op mij. Door hel aanbrengen van cenige versterkingen is ten overvloede gezorgd dat de toestand in elk geval onveranderd blijft: het is nl. ook mogelijk dat wij hier aan eene knikking en niet aan eene verzakking of inknijping te denken hebben. De nieuwe brug staat nagenoeg, doch niet geheel op de plaats van de oude. Ten einde de constructie der assen van de balansen te vergemakke lijken, is de nieuwe brug haaks over de Oude Heerengracht geplaatst; daarvoor was het noodig haar aan de zijde der Langegracht 25 cM. te verschuiven en moest daarvoor één paal naast de oude palen worden ingeheid. Zooals meer bij geheide palen bet geval is, stonden deze niet in eene volmaakt rechte lijn en moesten dus een weinig vooruit getrokken worden om er de sloof op te bevestigen. Mogelijk heeft dit aanleiding gegeven tot den veranderden stand. Zooals ik zcide zijn, in de onderstelling dat dit de reden van de waargenomen ver zakking zoude zijn, de noodige versterkingen aangebracht. Dat de veranderde richting van de brug geen nadeeligcn invloed voor het in- en uitrijden der Verversstraat kan hebben, springt in het oog; immers de brug is 24 M. lang; aan den kant der Ververs- straat ligt zij precies op dezelfde plaats, en aan de zijde der Lange gracht is zij slechts 25 centimeters verschoven, dat is dus in verhouding tot de lengte der brug I cM. op de M of één honderdste. De hoek, die de assen der oude en der nieuwe brug maken bedraagt dus onge veer een halve graad, een verschil in richting dal zelfs voor het oog niet waarneembaar is en zeker in het gebruik niet hinderlijk kan wezen, met het oog op het meer of minder gemakkelijk in- en uit rijden der Verversstraat. De bewegitig van de brug. Een gewoon verschijnsel dat zich bijna bij alle nieuwe ophaalbruggen voordoet, is, dat aanvankelijk de be weging moeielijk gaat en dat bet eenigen tijd duurt, vóór dat men de balans zóó heeft gesteld, dat het ophalen en neerlaten der brug even gemakkelijk en vlug geschiedt. Het spreekt van zelf en hoe wel er slechts weinige technici onder ons zijn, weet iedereen dat wanneer eene balans, welke ook, geheel juist ten opzichte van het zwaarte punt is opgehangen, men aan den eenen kant iri dubbele mate terugwint wal men aan den anderen kant tekort komt. Ook hier hebben wij het gewone verschijnsel gehad dat de brug niet dadelijk behoorlijk balanceerde. Er is hier daarenboven nog eene andere oorzaak in het spel geweest waardoor de brug ook moeielijk bewoog; de uit middelpuntigheid komt dus in het voordeel 't zij bij bet ophalen, 't zij bij hel neerlaten der brug: maar aanvankelijk waren beide bewegingen zwaar. De reden daarvan was dat de balanspriemen in bet midden eenigszins naar elkander toe gebogen waren en daardoor schuurden tegen de ooren der stijlen, waarin de lappen draaien. De daardoor ontstane wrijving maakte natuurlijk de beweging der brug zeer moeie lijk; doch toen die buiging was weggenomen door een lusschen de balansen aangebracht stuk hout (hetwelk door eene ijzeren stang zal worden vervangen) draaide de brug als van zelve en zij gaal dan nu ook zóó gemakkelijk op, dat men ze met één vinger in beweging kan brengen; maar daaruit volgt van zelf dat zij niet gemakkelijk naar beneden gaat. Natuurlijk zal ook dit in orde komen, en zonder veel moeite, want daar de brug met verslcjbaar draaipunt is gecon strueerd, vereischt het in balans brengen geen groote werkzaamheden. De helling van de brug. De vallen staan \q( gesloten stand iets te stijl doordat zij iels te lang zijn; 't heeft echter geen het minste bc- bezwaar dit gebrek te verhelpen; de draaiasscn welke nu aan de buitenzijde van de achterhar zijn aangebracht, kunnen aan de binnen zijde daarvan worden bevestigd. Ik heb zooeven nog vergelen mede te deelen dat, nadat de door zakking der brug geconstateerd en de versterking aangebracht was, de brug belast is geworden met 10000 kilo en er daarna volstrekt geenc werking meer was te bespeuren; ik kan mij dan ook niet voorstellen dat er voor de brug eenig gevaar zou bestaan, welke vrachtwagen, hoe zwaar ook beladen er over mocht rijden. Thans nog een woord om te expliceeren waarom die kleine ge breken, ofschoon zij ieder op zich zelve zeer onbeduidend zijn, en niet den minsten twijfel aan de soliditeit der brug rechtvaardigen, nog niet zijn verholpen. De heer De Sturler heeft gewezen op paragraaf 18 van het bestek, waarin den aannemer de verplichting wordt opgelegd om te zorgen voor een gemakkelijke beweegbaarheid der vallen. De heer De Sturler heeft echter niet gelet op paragraaf 31, waarin den aannemer de verplichting wordt opgelegd om gedurende drie maanden na de oplevering het werk in goeden staat te houden, om het na afloop van dien tijd opnieuw geheel in orde, op te leveren. Het is trouwens eene bepaling die in elk contract wordt opgenomen, waaruit blijkt dat men voorziet dat bij de eerste oplevering alles nog niet in vol maakte orde zal zijn. Wanneer men nu niet had gehad een zeer ongunstig voorjaar, verleden week was het nog bepaald winterweder, dan zou reeds alles in orde zijn geweest. De last aan de scheepvaart door het oponthoud veroorzaakt kan niet groot zijn geweest. Volgens het verslag van 1886 is er aan die brug slechts/'34.82s aan bruggeld ontvangen, een bewijs dat zij weinig gebruikt wordt. De heer De Sturler is met een deskundige bij de brug geweest die liern voor eventueele gevaren gewaarschuwd beeft. Ik weet niet of hij bereid is den naam van dien deskundige te noemen? De beer De Sturler. Daartoe zou ik eerst verlof moeten vragen. De Voorzitter. Natuurlijk ben ik den heer De Sturler erkentelijk voor de beleefdheid die hij heeft gehad van mij de opinie van dien deskundige dadelijk mede te deelen en ik wil den schijn niet op mij laten rusten, dat ik eene dergelijke waarschuwing eenvoudig in den wind zou hebben geslagen. Ik heb er onmiddellijk met den Gemeente-Architect over gesproken en dat wij niet hebben stil gezeten moge blijken uit het oordcel van twee deskundigen die wij hebben geraadpleegd, hetwelk ik thans aan den Raad ga mede deelen. Ik zal er hunne namen bij noemen en de beoordeelingen die ik thans in staat ben over te leggen en van die zijde komende, zullen, geloof ik, iedereen gerust kunnen stellen. Ik wensch vooraf te zeggen, dat de verklaringen van beide des kundigen berusten op een zeer uitvoerig en nauwgezet onderzoek. De eerste deskundige heeft verklaard dat hij niets heeft opgemerkt waardoor eenig gevaar voor de brug zou kunnen ontstaan: dat de vrees voor instorten te qualificeeren is als noodeloos alarm; dat aan de brug nog wel een en ander ontbreekt, doch dat dit in hoofdzaak door den aannemer, vóór de eindoplevcring in orde moest worden gebracht. Het advies van den anderen deskundige (aan mij geadresseerd) luidt als volgt: »Op verzoek van den heer Knuttel heb ik beden de brug over de Oude Hecrengracht, tegenover de Verversstraat opgenomen, en ga U den indruk wedergeven dien zij mij heeft gegeven. »De beweging gaat nog te moeielijk en zal nog moeten verholpen worden; een vrij gewoon verschijnsel als eene wipbrug pas is gemaakt. De soliditeit der brug echter acht ik boven alle verdenking verheven. »Eene versterking die ik wel niet noodig acht, maar toch ook met het oog op altijd mogelijke schokken door aanvaring, niet zou af keuren, zou bestaan in hel aanbrengen van schoren tusschen de jukken en het landhoofd aan de oostzijde, even als zulks aan de westzijde is gedaan. «Die versterking kost weinig, maar ook al wordt er niet toe over gegaan, is er in. i. volstrekt geen reden de zekerheid der brug te wantrouwen. «Wanneer gij dit wenschclijk mocht achten, kunt gij mijne meening gerust aan ieder die er belang in stelt, mededeelen." De eerste deskundige is de heer Bonger, directeur en ingenieur van de Grofsmederij, en de tweede is ons voormalig geacht medelid de heer Van Dissel, hoofdingenieur van Rijnland. Mij dunkt nu, dat wanneer het oordeel van twee dergelijke mannen luidt zooals ik de eer bad mede te deelen, de nachtrust van de leden niet behoeft verstoord te worden door de vrees voor het «ineenstorten''

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 2