102
vraag om ecnigc beschouwingen over deze zaak in bet midden
le brengen, dan belioef ik voorzeker niel aan u te verklaren dat ook
bij mij de persoonlijke kwestie geheel buiten spel is, ik behoef u niet
te verzekeren dal het mij hoogst aangenaam zal zijn, wanneer deze
diseussiën er toe mogen leiden dat wij u nog menig jaar als Voor
zitter van de Gascommissic blijven behouden. Dit neemt echter niet
weg dat waar er zaken zijn gezegd waarmede ik mij niet kan ver-
cenigen of waar ik meen inlichtingen te kunnen verstrekken, ik niet
geheel mag zwijgen.
Door U, M. "d. V., is er bij herhaling er op gewezen dat bel voorstel
lol wijziging van het Reglement van Orde in 1830 is gedaan ook
met het oog op de Commissie voor de Gasfabriek, dat in de toelich
ting van dat voorstel de Gasfabriek uitdrukkelijk genoemd werd.
Au heb ik eens nauwkeurig de diseussiën die toen over die zaak
hebben plaats gehad, nagelezen. En daaruit blijkt dat de Gasfabriek,
ik zou baast zeggen opzettelijk, is achterwege gelaten.
De heer Juta zeide bij die gelegenheid: lk kan niet ontkennen,
M. d. V.! dat ik liever gezien had dat een van de Wethouders president
van de Commisie van Fabricage ware gebleven. Burg. en Weth.
schijnen thans dien regel te willen verlaten. Althans ik meen dat
de bedoeling is den burgemeester te belasten met de werkzaamheden
als Voorzitter van de Commissie van Fabricage."
Daarop werd door u geantwoord: «De heer Juta heeft de eigenlijke
reden van het voorstel genoemd. Het üagelijksch Bestuur wenschte
meer vrijheid te hebben in de verdeeling van zijne werkzaamheden.
Dat is de reden waarom ons voorstel is gedaan."
De reden van het voorstel lag dus uitsluitend in de Commissie van
Fabricage.
Het Dagelijkseh Bestuur wensebt meer vrijheid te hebben in de
verdeeling van zijne werkzaamheden! Niet wensebt volledige vrijheid,
maar meer vrijheid. En alsof gij M. d. V., daarop nadruk wilt leggen,
zegt gij 10 of 12 regels verder: «Door de voorgestelde wijziging wordt
aan het Dagelijkseh Bestuur meer vrijheid gegeven naar welgevallen
zijne werkzaamheden te regelen."
Dus weder niet volledige vrijheid.
In de tweede plaats een enkel woord over uw beweren als zoude
de algemeene wijziging in uw Reglement van Orde van zelf ook de
bijzondere bepalingen hebben gewijzigd, lk geloof dal die stelling
niet juist is, en door de geschiedenis zelve wordt gelogenstraft.
Als uwe mecning toch juist ware, M. d. V., dan zoude eenc wijziging
van een bijzonder voorschrift niet noodig zijn; dan zou dit stil
zwijgend door de wijziging van hel Reglement van Orde veranderd
zijn. Wat lees ik echter in de toelichting van hel voorstel van 1880? Niet
dat daarvan het gevolg zal zijn dat de Burgemeester nu ook van
zelf Voorzitter zal kunnen worden van de Commissie van Fabricage,
maar: «Tevens zal dan art. 1 van de bijzondere bepalingen omtrent
den werkkring der Commissie van Fabricage moeten worden gewijzigd.''
Wanneer uwe stelling opging, dat cene algemeene wijziging in
zich sluit de wijziging van bijzondere bepalingen, dan zouden wij
thans ook over bet nu aanhangig voorstel tot wijziging van ecne
bijzondere bepaling niet behoeven te spreken. Het Dagelijkseh Bestuur
geeft echter zelf in overweging die bepaling te wijzigen, waaruil dus
helder blijkt dat die wijziging niet voortvloeit uit de algemeene wijziging.
Thans een enkel woord over het denkbeeld door de Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen aan de hand gedaan om art.
10 van het Reglement van Orde van Burg. en Weth. te wijzigen.
Wanneer men vraagt: wie moet de werkzaamheden van het Dagelijkseh
Bestuur verdoelen, dan zou, mijns inziens, geantwoord moeten worden:
dit moet het üagelijksch Bestuur onderling doen. Nu beweert gij,
M. d. V., evenwel, dat gij dit moet doen, en dit distilleert ge uit
beschouwingen over de gemeentewet. En juist uit de geschiedenis
der gemeentewet meen ik een argument te kunnen halen tegen uwe
stelling, wanneer ik de beeren wijs op de eigenlijke bedoeling van
de instelling, wanneer ik de beeren wijs op de eigenlijke bedoeling
van de instelling van Wethouders. Bij de behandeling der Gemeente
wet waren in de Tweede Kamer vele leden van oordeel dat de in
stelling van Wethouders was in strijd met de Grondwet. Daarover
is gedebatteerd en die strijd ontkend; de Grondwet, werd gezegd,
laat de mogelijkheid van benoeming van Wethouders open. Andere
leden der Kamer meenden echter dat de instelling van Wethouders
ondoelmatig was. Daarop werd evenvvel door de groote meerderheid
der leden geantwoord: «Wat het ondoelmatige der instelling betrof
geloofden zij dat juist in het bestaan van Wethouders een tegenwicht
zal worden gevonden voor eenen le sterken centralisatiegeest van den
Burgemeester."
Wanneer er nu in het Reglement van Orde staat, dat de Burge
meester de Voorzitters der Commissiën aanwijst of de werkzaamheden
verdeelt, waaruit volgt dat de Burgemeester alles aan zich zeiven kan
houden, dan zijn de Wethouders geen tegenwicht meer voor dien
gevreesden centralisatiegeest van den Burgemeester. Uwe beschou
wingen M. d. V. over de wcnschelijkheid van bet behoud van art.
10 van het Reglement van Orde zijn dus niet in overeenstemming
met de geschiedenis.
De beer Fockema Andreae. M. d. V,! Een enkel woord slechts om
niet den schijn op mij te laden alsof ik het principieele onderscheid
niet kende tussehen een Commissaris des Konings en een Burge
meester, een onderscheid dat zoo elementair is, dat wij het tallooze
malen door jongelieden op examens hooren verklaren. Ik doelde juist
op dat onderscheid.
Niettegenstaande de Commissaris des Konings in de eerste plaats
is Rijksambtenaar en in de tweede plaats provinciaal ambtenaar, heb
ik zelfs hem vertegenwoordiger der provincie genoemd omdat hij
namens de provincie optreedt, spreekt en handelt. In dien zelfden
en geen anderen zin vertegenwoordigt ook de Burgemeester de ge
meente, zelfs al staat hij in geest en richting lijnrecht tegenover de
gemeente, den Raad en de Wethouders.
Nog eene enkele opmerking over het argument zoo dikwerf door
u, M d. V., herhaald als zoude in 1880 eigenlijk implicite tot de
hier voorgestelde wijziging zijn besloten. Ik kan dit uit de gewis
selde stukken en uit het besluit volstrekt niet opmaken. Het Dage
lijkseh Bestuur zeide toenna het voorstel tot wijziging van zijn
Reglement van Orde te hebben toegelicht. «Tevens zal dan art. 1
van de bijzondere bepalingen omtrent den werkkring der Commissie
van Fabricage moeten worden gewijzigd."
Toenmaals werd echter door het Dagelijkseh Bestuur niel gezegd:
tevens zijn wij van meening dat ook het Reglement op de Gasfabriek
moet worden gewijzigd.
De Raad heeft dus toen geene gelegenheid gehad zich over die
zaak uil te spreken, omdat niet naar de mcening van den Raad te
dien opzichte gevraagd werd. Wellicht is bet Dagelijkseh Bestuur
toen wel van meening geweest dat tevens het Reglemant op de Gas
fabriek moest worden gewijzigd, maar van die meening heeft het
niets doen blijken.
Thans eerst wordt de meening van den Raad over deze zaak ge
vraagd, en hij is derhalve volkomen vrij in zijne beslissing. En wan
neer de leden met de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen
van oordeel zijn, dat de regeling der werkzaamheden in het Dage
lijkseh Bestuur behoort te worden overgelaten aan het Dagelijkseh
Bestuur zelf, niet aan den Voorzitter alleen, dan moeten zij ook met
ons aan de uilzondering, die thans nog op art. 10 van bet Reglement
van Orde voor Burg. en Weth. bestaat, vasthouden, Doet de Raad
dit niet, dan ben ik vast overtuigd dat hij daardoor in strjjd geraakt
met den geest der Gemeentewet, en wel met bel beginsel, dal ten allen
tijde als een liberaal staatsrechtelijk beginsel is gehuldigd, dat aan
hel zelfbestuur der gemeente niet mag worden geraakt.
Wij welen allen welken invloed een bekwame Voorzitter op de
besluiten van een College kan uitoefenen Ik ben volstrekt niet
tegen zulk een invloed in het Dagelijkseh Bestuur gekant, mits die
invloed niet door den Voorzitter aan zich zelveu kan worden gegeven.
Ik kan mij niet genoeg verwonderen dat geen enkele stem uit het
Dagelijkseh Bestuur tegen het hier gevolgde beginsel is opgegaan.
En hoewel ik in geen enkel opzicht verlang, dat van de macht
die ik aan het Dagelijkseh Bestuur zou willen toekennen, tegen u,
M. d. V., persoonlijk werd aangewend, zou ik toch stellig verlangen
dat het Dagelijkseh Bestuur een wapen in de hand had, voor het ge
val dat dit noodig mocht zijn, tegenover een Burgemeester.
De Voorzitter. Op het gesprokene door den heer Fockema Andreae zal
ik niet veel antwoorden; ik zou niet anders dan nogmaals in herhalingen
kunnen treden. In 1880, toen bet Reglement van Orde is gewijzigd, toen
was bet de tijd om zulke beschouwingen te leveren en daarvan de
al dan niet goedkeuring van ons voorstel afhankelijk te maken.
De heer Van der Hoeven beeft eene zeer fijne onderscheiding ge
maakt tussehen de woorden meer en volledige vrijheid. De onder
scheiding is echter onjuist; ons voorstel beoogde geheele vrijheid.
Men leze slechts wat in ons voorstel van 1880 staat. Na de aanhaling
van artl. 10 en II, Reglement van Orde laten wij volgen: «Krachtens
deze bepalingen moet de zorg voor de daarbij genoemde takken van
beheer" (dus ook de Gasfabriek) «uitsluitend aan een der Wethouders
worden opgedragen en kan alzoo de Voorzitter, wanneer hij zulks
noodig mocht achten, zich daarmede »(d i. dus inet financien, fabricage,
burgerlijken stand en gasfabriek)" zelf niet belasten. Het is ons wen-
schelijk voorgekomen aan ons College in deze meerdere vrijheid te
laten enz." In verband met bet onmiddellijk voorafgaande, tenzij ik
geen Ilollandsch versta, kan die wcnsch naar «meerdere vrijheid"
niets anders beteekenen, dan de vrijheid voor den Voorzitter om zich
althans zeker met een of meer der speciaal genoemde takken van
dienst le belasten. Hoe men daaiuit het gevolg kan trekken, dat de
Burgemeester wel zou kunnen zijn Voorzitter der Commissie van
Fabricage en dus toegeven dat de desbetreffende Verordening in dien
zin moest worden gewijzigd en te gelijkertijd datzelfde ontkennen waar
bet de Gasfabriek betreft, is mij een raadsel. Er is toen geene enkele
uitzondering gemaakt; ergo waren alle takken van dienst onder de
wijziging begrepen Wij hebben deze wyziging nu alleen voorgesteld
omdat er, ofschoon zij lag opgesloten in de wijziging van 1880, aan
den vorm nog iets ontbrak. Men beeft alleen de formaliteit verzuimd
om bet Reglement op de Gasfabriek in overeenstemming te brengen
met het Reglement van Orde voor bet Dagelijkseh Bestuur, welk
laatste in 1880 in dien zin gewijzigd is, dat ook de Burgemeester
zich zou kunnen belasten met het presidium van de Commissie voor
de Gasfabriek.
De heer Kaiser. Ik zal zeer kort zijn. In art. 54 3e alinea van
de Gemeentewet lees ik: «de leden dezer laatste Commissiën, waarvan
altijd de Burgemeester of een der Wethouders Voorzitter is, enz."
Hoe kan nu de Raad de Gemeentewet wijzigen en besluiten dat uit
sluitend een Wethouder, maar niet de Burgemeester, Voorzitter van
een Commissie van bijstand zal zijn. De Gemeentewet spreekt toch
wel degelijk ook van den Burgemeester. Zoolang mij dit niet is op
gehelderd houd ik onzen Burgemeester voor wettig Voorzitter van
de Commissie voor de Gasfabriek.
De heer Dool. Straks heb ik de redenen ineêgedeeld waarom wij
op dit oogenblik geen gevolg kunnen geven aan den wenk der Com
missie. Thans blijkt de heer Fockema Andreae zeer beangst te zijn
voor de gevolgen van deze wijziging in de toekomst, en het schijnt
dat ook nog anderen in dien angst deelen.
Da. gevoel van angst wensch ik weg te nemen. Vooreerst door
de mcdedeeling dat de verdeeling der werkzaamheden thans geschiedt
op eene wijze, waarin zelfs de bepaling, welke de Commissie wen-
schelijk acht, geene wijziging zou brengen. In de tweede plaats door
de verzekering, dat zoodra wij cenig gevaar mochten bespeuren, wij
ook dadelijk een voorstel zullen doen om het Reglement van Orde
op dit punt te wijzigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burg. en Weth. tot wijziging van art. 2 van het
Reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Gasfabriek, waar
door dit zal luiden:
Deze Commissie bestaat uit:
a. één lid van het Dagelijkseh Bestuur als Voorzitter,
b. twee Raadsleden.
Wordt in stemming gebracht en aangenomen met lfi tegen 8stemmen.
Voor stemden de heeren: Le Poole, Koetser, Kaiser, De Goeje,
Hasselbach, Driessen, Bool, Knappert, Van Buttingha Wichers, Du Rieu,
Zaaijer, Van der Hoeven, Alma, Zaalberg, Van Reenen en de Voorzitter.
Tegen stemden de beeren: De Sturler, Was, Cock, V'erster van
Wulverhorst, Fockcina Andreae, Sehneither, Van Hamel en Juta.
Neits meer aan de orde zijnde, wordt de openbare Vergadering
gesloten en veranderd in eene met gesloten deuren.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURÉ.