101
in den steek laat, wel voor mij zal willen verklaren dat ik volkomen
het recht heb als stellig vaststaande te beweren dat juist het ken-
jnerkeud onderscheid tussehen een Commissaris des Konings en een
Burgemeester is, dat eerstgenoemde in de eerste plaats Koninklijk- in
de tweede plaats Provinciaal-ambtenaar is; de Burgemeester daarentegen
in de eerste plaats Gemeente- en in de tweede plaats Rijks ambtenaar is.
Dit alles ligt evenwel buiten de kwestie die wij thans te bespreken
hebben; ik zal niet in het strijdperk treden tegen Prof. Opzoomer
omtrent wetsuitlegging, maar trachten te voorkomen dal wij voortgaan
waarmede wij op het oogenblik bezig zijn, n. 1. -eene doodeenvoudige
zaak onder een berg van staatsrechterlijke beschouwingen te bedelven.
Het komt er hier slechts op aan of men goed Hollandseh verstaat.
Burg. en Weth. hebben in 1880 tot den Raad gezegd; er staat in
ons Reglement van ürde dat er zullen zijn Wethouders voor financiën,
fabricage, burgerlijken stand en gasfabriek, terwijl art. 11 voorschrijft
dat al deze Commissiën door den Voorzitter worden benoemd. Nu
kan dus, zooals het artikel nu luidt, de Voorzitter zich zeiven niet
met een ol meer dezer takken van dienst belasten, en om dit bezwaar
uit den weg te ruimen, maakten wij in ons Reglement van Orde eene
bepaling, waardoor de Voorzitter daartoe de macht verkrijgt en ver
zoeken daarop de goedkeuring van den Raad. Die goedkeuring werd
door den Raad verleend. Wij voegden er evenwel nog het volgende
bij: Tevens zal dan art l van de bijzondere bepalingen omtrent den
werkkring van de Commissie voor de Fabricage moeten worden ge
wijzigd. Wat wil dit nu anders zeggen dan dat bij goedkeuring van
den Raad, de met ons Reglement van Orde strijdende bepalingen,
daarmede in overeenstemming moeten worden gebracht? Twee tegen
strijdige zaken kunnen toch niet naast elkander blijven bestaan. Wij
bebbeu in 1880 het voorstel gedaan speciaal met de bedoeling om
den Voorzitter gelegenheid te geven zich te belasten met een of meer
der vier takken van dienst, welke met name in het Reglement (art.
10) werden genoemd en daarbij is de Gasfabriek volstrekt niet uit
gezonderd. Wij voegden er bijtevens zullen dan de daarmede strij
dende bepalingen moeten worden gewijzigd. En nu is de ecnige
doodeenvoudige kwestie.dat men dit verzuimd heeft te doen ten aan
zien van de Commissie voor de Gasfabriek.
Nu doet hel niets ter zake hoe in andere plaatsen de verdeeling
der werkzaamheden onder de leden van het Dagelijktch Bestuur is
geregeld; door te spreken over bijzaken verliest men de hoofdzaak
uit het oog. De heer Fockema Andreae heeft verder beweerd dat de
wijziging van het Reglement van Orde voor Burg. en Weth. in 1880
art. 2 van de Verordening op de Gasfabriek ongedeerd heeft gelaten,
bij wijze van uitzondering. Ik ontken dit. Het is in 1880 wel be
paald de bedoeling geweest om ook de Gasfabriek tot die lakken van
dienst te doen behooren, waarvan de Burgemeester Voorzitter kon
zijn. De heer Fockema Andreae schijnt dit te ontkennen. Hij toone
dan aan waaruit het blijkt dat men toen die uilzondering heeft willen
maken 1 Er is echter toen niet aan gedacht, veel minder eene opzet
telijke uitzondering gemaakt! In 1880 hebben wij de wijziging in
ons reglement voorgesteld omdat wel aan een der Wethouders het
presidium van een der takken van dienst kon worden opgedragen,
maar de Burgemeester er van was uitgesloten. Daarbij is niet alleen
geene enkele uitzondering gemaakt, maar de wijziging strekte juist
om de uitzondering, die den Burgemeester uitsloot, op te heffen, en daarom
voegden wij er bij: tevens zullen dan de daarmede strijdende bepa
lingen behooren te worden herzien; waaronder dus ook valt art. 2
van de Verordening op de Gasfabriek.
De heer Was. M. d. V, 1 Ik was niet voornemens mij in deze dis
cussie te mengen omdat de verdediging van het Rapport der Com
missie te goed aan mijne geachte medeleden is toevertrouwd. Ik heb
evenwel het woord gevraagd naar aanleiding van hetgeen door u het
laatst is gezegd. Is het waar wat u gezegd hebt, dat in 1880 be
paald geene enkele uitzondering is blijven bestaan, dan zou werkelijk
de vraag rijzen of de Raad nu wel bevoegd is om dit voorstel van
Burg en Weth. te verwerpen. Er wordt steeds een beroep gedaan
op het besluit van den Raad van 1880, vooral beroept men zich
dan daarbij op hetgeen de Raad toen heeft willen besluiten. Maar
dan moet ik toch doen opmerken dat wij niets te maken hebben met
hetgeen de Raad toen heeft willen doen, doch alleen met hetgeen de
Raad werkelijk heeft gedaan. En dan staat het bij mij vast dat waar
in 1880 de Raad bevoegd was oin eene uitzondering op het Reglement
ten aanzien van de Gasfabriek te laten bestaan, hij in 1887 die be
voegdheid evenzeer heeft en die uitzondering kan handhaven.
Wanneer het toch niet noodig was art. 2 der Verordening op de
Gasfabriek te wijzigen, dan zou dit voorstel van Burg. en Weth. geen
raison d'ètre hebben. De Raad zal nu alleen te beoordeelen hebben
of het wenschelijk is, in de uitzondering die thans volkomen wettig
bestaat ten aanzien van de Gasfabriek, verandering te brengen of dat
hij die uitzondering wil behouden. En ik geloof dat al de leden die
dit laatste wenschen, die willen dat de Gasfabriek blijve bestuurd door
een Wethouder als Voorzitter en niet door den Burgemeester, het
voorstel van Burg. en Weth. moeten verwerpen. Daartoe zijn zij vol
komen bevoegd,
Dit ook in antwoord aan den heer Kaiser, die de meening heeft
verkondigd dat de Burgemeester nu reeds zou zijn wettig Voorzitter
van de Commissie voor de Gasfabriek.
Dat het stellen van een algemeen beginsel in een Reglement van
Orde tot noodzakelijk gevolg moet hebben, dat alle speciale bepalingen
daarmede in strijd gewijzigd moeten worden, dat is, mijns inziens, onjuist.
Ieder weet dat art. 5 van de Grondwet zegt: «Ieder Nederlander
is tot elke landsbediening benoembaar" Maar ieder weet ook dat er
op dat algemeen beginsel tal van excepties zijn. Nu zal men toch
niet kunnen beweren, dat elke speciale wet die voor een ambt een
bepaald vereischte heeft gesteld, met het algemeene voorschrift van
de Grondwet in overeenstemming moet worden gebraeht. Evenmin
nu behoeven alle mogelijke uitzonderingen, op den regel, in 1880 door
den Raad goedgekeurd, met dien algeineenen regel in overeenstemming
te worden gebracht.
De heer De Goeje. M. d. V.! Een zaak heb ik in uwe rede met
leedwezen gehoord. Gij hebt de meening uitgesproken dat de Com
missie voor de Huishoudelijke Verordeningen aan Burg. en Weth. bij
wijze van lokaas in overweging zou hebben gegeven om art. 10 van
hun Reglement van Orde in dien zin te wjjzigen, dat niet meer de
Voorzitter maar het Dagclijksch Bestuur, de werkzaamheden onder de
leden verdeelt, als wanneer er geen bezwaar zou bestaan om den
Burgemeester ook benoembaar te verklaren als Voorzitter van de
Commissie voor de Gasfabriek.
liet doet mij leed dat gij het voorstel aldus hebt opgevat, omdat
uit alles blijkt, vooral ook uit hetgeen de heer Fockema Andreae
heeft gezegd, dat het volstrekt niet als een lokaas moet worden be
schouwd. liet is eenvoudig een maatregel te nemen met het oog op
eventualiteiten die thans nog ver verwijderd zijn.
Welk bezwaar kan er in vredesnaam van den kant van Burg. en
Weth. zijn om zich voor eene dergelijke wijziging te verklaren? In
de toekomst toch kan zij van groot belang zijn, en in de tegenwoor
dige omstandigheden, bij de volmaakte overeenstemming die er tus-
den Burgemeester en de Wethouders lieerscht, zal die wijziging hoe
genaamd geene verandering ten gevolge hebben. Ik hoop dus dat
gij, M. d. V., op uwe opvatting zult terugkomen, en dat Burg. en
Weth deze zaak nog eens in ernstige overweging zullen nemen. Ik
wensch er evenwel bij te voegen dat ik in elk geval voor het voor
stel van Burg. en Weth. zal stemmen, omdat ik u gaarne als Voor
zitter van de Commissie voor de Gasfabriek wensch te behouden.
De Voorzitter. De heer Was heeft weder tegenover een concreet
geval een algemeen geval gesteld. Wij hebben bij deze zaak niets
te doen met het grondwettig voorschrift dat alle Nederlanders tot
landsbedieningen benoembaar zijnwij welen allen dat daarop tal
van uitzonderingen bestaan. Maar de bedoeling is in 1880 juist ge
weest ik herhaal dit nogmaajs om eene uitzondering die den
Burgemeester betrof, op te heffen en ook hem in de gelegenheid te
stellen Voorzitter te worden van de Commissie voor de Gasfabriek.
Men wilde toen niet alleen geene uitzondering maken; integendeel,
men wilde eene beslaande uitzondering opheffen. De Raad het be
ginsel goedkeurende, keurde van zelf de gevolgen goed. De heer
Was heeft verder gezegd dat het er niet op aan komt wat de Raad
in 1880 beeft gewild maar wel wat hij nu wil. Maar aangezien de
Verordening van 1880 nu nog beslaat mag men in 1887 niet iets
anders willen dan in 1880. En in 1880 heeft men, ik herhaal het,
geene enkele uitzondering willen maken; er is met geen enkel woord
eenig voorbehoud aangaande de goedkeuring van ons Reglement van
Orde gemaakt, met het doel om de Gasfabriek uit te zonderen. De
heer Was toone dan aan waaruit het tegendeel blijkt. In de adstructie
van ons voorstel werd de Gasfabriek met name genoemd. Wij be
doelden dus zeer zeker haar niet uit te zonderen. Had de Raad dat
gewenscht of gewild, dan zou toch uit de discussie daarvan iets
hebben moeten blijken. Er is echter geen enkel woord over ge
sproken. Uitzonderingen moeten toch zeker wel expressis verbis ge
noemd worden.
Ik heb met genoegen van den heer De Goeje vernomen dat hij
voor dit voorstel zal stemmen. Wat de door mij gebezigde uitdruk
king «lokaas" betreft waaraan de heer De Goeje zich schijnt te hebben
geergerd, die geachte spreker moet alles in zijn verband beschouwen.
Ik heb gezegd, althans dat is de bedoeling van het door mij gespro
kene, dat het vooruitzicht om iets te kunnen verkrjjgen, wat ik reeds
bezat, zeker geen invloed zou uitoefenen op mijne stem betreffende
eene wijziging van ons Reglement van Orde. De Commissie voor
de Huishoudelijke Verordeningen geeft aan ons College den raad die
wijziging ter hand te nemen en maakt er de Wethouders attent op,
dat zij gemakkelijk den Voorzitter kunnen overstemmen. Zooals ik
straks reeds zeide, ik wensch op hun besluit niet te influenceeren
maar het vooru tzicht om daardoor het recht te verkrijgen ook Voor
zitter van de Commissie voor de Gasfabriek te kunnen worden, kan
natuurlijk geen invloed op mij uitoefenen, voor mij geen lokaas zijn,
daar art. 54 der Gemeentewet mij dat recht reeds heeft gegeven.
De kwestie die ons bezig houdt is dood eenvoudig. Wij stelden
in 1880 eene wijziging voor juist met de bedoeling om ook den
Burgemeester te kunnen belasten met een of meer der takken van
de huishouding der gemeente en noemden speciaal financiën, burger
lijken stand, fabricage en gasfabriek. Wij voegden cr bij dat bij goed
keuring van ons gewjjzigd Reglement van Orde, de met die wijziging
strijdende bepalingen alsdan in overeenstemming met het Regle
ment van Orde moesten worden gebracht. Met die wetenschap voor
oogen heeft de Raad toen die wijziging goedgekeurd. En nu moge
de heer Fockema Andreae bewecren, dat de goedkeuring door den Raad
van een Reglement van Orde voor het Dagclijksch Bestuur geen Raads-
verordening is maar een Raadsbesluit, ik begrijp niet waar de kracht
van die onderscheiding zit. Een Raadsbesluit is evenzeer bindend
als eene Verordening, zoolang het niet gewijzigd is; en het Raads
besluit tol goedkeuring van ons Reglement van Orde kan niet dooi
den Raad worden gewijzigd, omdat het maken daarvan bij art. 93
der Gemeentewet aan ons College is opgedragen en de Raad, eenmaal
goedgekeurd hebbende, het initiatief voor eene wijziging niet kan nemen.
De heer Was. M. d. V.l Het valt zeer moeielijk te redeneeren tegen
de taktiek heden door U gevolgd, om namelijk van ieder die het
niet met u eens is te zeggen dat hij afdwaalt van het onderwerp.
De leden van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen
meenen juist de zaak te hebben gebracht op het terrein waarop zjjbehoort.
Wat door u in de laatste plaats is beweerd, M. d. V., moet ik ten
stelligste bestrijden. De Raad heeft in 1880 een algemeen beginsel
gesteld, de mogelijkheid geopend dat de Burgemeester ook zou zijn
benoembaar tot Voorzitter van een der takken van dienst, maar aan
dat algemeen beginsel is toen alleen uitvoering gegeven, wat betreft
de Commissie van Fabricage Het staat derhalve vast dat telkens
wanneer Burg. en Weth. dat algemeen beginsel verder uitbreiden,
op andere onderwerpen willen toepassen, daartoe een besluit van den
Raad noodig is.
Men kan zeer goed een algemeen beginsel stellen, de mogelijkheid
van iets willen vaststellen, en toch dat algemeen beginsel slechts tot
enkele speciale gevallen willen beperken. En dat juist is in 1880
geschied. Toen is de mogelijkheid vastgesteld, dat de Burgemeester
ook zou kunnen zijn Voorzitter van de verschillende Commissiën, het
algemeen beginsel is toen echter slechts op dat onderwerp toegepast.
En derhalve is de Raad op dit oogenblik volkomen bevoegd om het
voorstel van Burg. en Weth. te verwerpen en dc exceptie te be
houden die er bestaat ten aanzien van de Commissie voor de Gasfabriek.
De heer Van der Hoeven. M. d. V.! Wanneer ik het woord