97
Wethouders heeft hij gemeen dat hij voor zes jaren wordt gekozen
en dadelijk herkiesbaar is. Voor hem heeft de Wetgever dien termijn
nood tg geacht, om de Regeering in staat te stellen, te beoordeelen
of hij waardig is te worden herbenoemd, evenals hij den kiezers die
gelegenheid heeft geschonken ten aanzien van de Raadsleden en aan
dezen ten aanzien van de Wethouders. Maar het feit dat de Burge
meester ook is ambtenaar der Regeering, kan niet wegcijferen dat
hij is in de eerste en verreweg de voornaamste plaats, hoofd van den
Raad en van het College van Burgemeester en Wethouders
Zooals ik in het begin mijner rede zcide, aan de eigenlijke kwestie
van ons voorstel, wordt door de Commissie slechts eene kleine plaats
ingeruimd. Zij herinnert aan de gelijktijdige goedkeuring van het
gewijzigde Reglement van Orden van de Verordening op de vaste Com
missiën voor zoover de Fabricage betreft en laat daarop volgen:
«Hij(de Raad) liet eebter de Verordening op de Gasfabriek onge-
wijzigd en naast artikel 10 van het Reglement van Orde voor Burg.
en Wclh. bleef dus beslaan de bepaling van art. 2 der Verordening
volgens hetwelk de Commissie voor de Gasfabriek bestaat uit één
Wethouder door het Dagelijksch Bestuur aan te wijzen.
«Van stilzwijgende wijziging dezer bepaling kan geen sprake zijn."
Be Commissie heeft mij, en ik ben in haar zeer erkentelijk voor,
ontslagen van de moeite om naar een argument te zoeken waarmede
ik hare bewering zoude kunnen weerleggen. Zij geeft mij dit in
hetgene onmiddelijk op het zooeven aangehaalde volgt. Ik lees daar:
«lot de meest onbetwistbare regelen van wclsuillegging behooren
toch wel deze, dat niet elke wet of elk artikel op zich zelf is te be
schouwen, maar uit alles in onderling verband de wil des Wetgevers
is af te leiden en dat alleen dan eene vroegere regeling als door eene
latere afgeschaft mag worden beschouwd, wanneer en in zooverre zij
daarmede onvercenigbaar is."
Precies m'n idee zou Multatuli zeggen. Toen dus in 1880 de Wet
gever, in casu de Raad, goedkeurde en dus als wettig erkende, dat,
de benoeming van den Voorzitter der Commissie voor de Gasfabriek,
door den Voorzitter van het College van Dagclijksch Bestuur zou ge
schieden, dat voor die betrekking niet meer alleen de Wethouders,
in aanmerking zouden komen, maar dat ook de Burgemeester zich
zeiven daarmede zoude kunnen belasten (ik herinner er nogmaals aan
dat in het toen vervallen artikel 10 de Gascoinmissic met name werd
genoemd) toen moest uit den, aard der zaak, ik gebruik de eigen
woorden van de Commissie, «de vroegere regeling," d. i. art. 2 der
speciale Verordening voor de Gasfabriek, door de latere afgeschaft
worden beschouwd" omdat «zij in zooverre daarmede onverecnig-
baar was." -
De Commissie denkt er, blijkens haar advies intusschen anders
over
«Volgens deze regeling nu," zegt zij, «is art. 2 der Verordening op
de Gasfabriek in volle kracht gebleven."
«De uitzondering dat de Voorzitter der Commissie voor de Gasfabriek
wordt aangewezen door het Dagelijksch Bestuur, is zeer wel bestaan
baar naast den regel, dat de Burgemeester de werkzaamheden in het
Dagelijksch Bestuur verdeelt, ook naar de opvatting van Burg. en
Weth. en den Raad, die in 1873 den regel en de uitzondering zelfs
naast elkander hebben geschreven in het Reglement van Orde voor
Burg. en Weth. (Art. 10 en II)"
De bestaanbaarheid van de artt. 10 en II van het Reglement van
Orde van 1873 naast elkander, gaat alleen in zooverre op, dat zij als
een^ voorbeeld kan strekken van het spreekwoordelijk geduld van het
papier. Maar dat daarin twee artikelen naast elkander, wettig en in
de praktijk bestaanbaar zouden zijn waarin het recht van be
noeming voor dezelfde betrekking, aan twee verschillende]autorileiten
wordt opgedragen, ontken ik ten stelligste. Ik wil er alleen nog van
zeggen dat het beweren mij in lioogc mate verwondert.
Feitelijk is het daarenboven onjuist dat hetgene de Commissie den
regel en de uitzondering noemt, in 1873 door den Raad en Burge
meester en Wethouders naast elkaar zou zijn geschreven. En de Raad,
en Burg. en Wethouders en de Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen, waarvan de heer Cock destijds reeds lid was, hebben
toen doodeenvoudig hetzelfde verzuim gepleegd, waaraan wij ons in
1880 schuldig maakten. Zij hebben er toen niet aan gedacht artikel
11 in overeenstemming te brengen met bet nieuwe artikel 10, evenals
wij in 1880 vergaten dat ook de Verordening voor de Gasfabriek, met
de toen gewijzigde en zamengetrokken artt. 10 en II in overeenstem
ming moest worden gebracht. In 1873 werd dierhalve in art. 10
de bepaling opgenomen dat de Voorzitter der Gascommissie zoude zijn
een Wethouder door het Dagelijksch Bestuur aan te wijzen, terwijl
art. 11 luidde: «Alle deze en andere Commissiën worden door den
Voorzitter benoemd." Eene onbestaanbare tegenstrijdigheid en niet
eene opzettelijke uitzondering. Er is bij de behandeling der zaak
uit geen enkel woord gebleken dat men die uitzonderng bedoelde
had men inderdaad destijds bedoeld voor de Gasfabriek de uitzon
dering te maken en de benoeming van den Voorzitter der Commissie
aan den Voorzitter van het College van Dagelijksch Bestuur te ont
trekken, dan zou dat eerstens uit de Dehandeling der zaak blijken
en anderdeels zou men in dat geval zeker niet hebben verzuimd aan
de wijziging van art. 11 te denken. De reden waarom art. 10 toen
in dien zin werd gewijzigd was echter eene geheel andere. De heer
Cock zal ze zich misschien nog wel herinneren.
Wat de Commissie verder zegt omtrent de bestaanbaarheid van
regel en uitzondering naast elkaar, zal wel in zijne algemeenheid door
niemand worden betwist. Maar die kwestie is thans niet aan de orde.
Ik wil het nogmaals herhalen. In 1880 werd eene regeling voorgesteld
en door den Raad goedgekeurd, waardoor de bevoegdheid van den
Voorzitter werd erkend om de verschillende takken der huishouding
van de gemeente onder de leden van het Dagelijksch Bestuur te ver-
deelen, met de duidelijk uitgesproken toelichting dat die regeling
werd voorgesteld, om de belemmering uit den weg te ruimen die
hem verhinderde zich zeiven daarmede te belasten. Aangezien nu de
Commissie voor de Gasfabriek speciaal werd genoemd, kan er zeker
geen twijfel bestaan of zij ook wel werd bedoeld, terwijl zij ook
buitendien toch wel lot de onderscheidene takken van de huishoudin"
der gemeente zal behooren. Er is ook toen geen enkel woord over
eene uitzondering gesproken; er kan dus ook nu geene kwestie van
eene uitzondering zyn; en «volgens de meest onbetwistbare regelen
van ^wetsuitlegging" behoort derhalve het bijzondere Reglement voor
de Gasfabriek in overeenstemming te wor den gebracht met het in
1880 gewijzigde Reglement van Orde voor het College van Dagclijksch
Bestuur, evenals dat destijds is geschied met de bijzondere bepalin"
voor de Commissie van Fabricage.
De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen is bijzonder
mild geweest in het leveren van argumenten tegen hare eigene stel
lingen. Een voorbeeld daarvan haalde ik reeds aan: een tweede
volge hier.
«Elke staatsmacht" zegt zij, «waaraan een recht van benoeming is
gegeven, is bjj de uitoefening daarvan gehouden tot inachtneming van
de regelen door het bevoegd gezag gesteld; en dat dc Raad bevoegd
is de samenstelling zijner eigene commissiën te regelen, kan wel aan
geen twijfel onderhevig zijn."
Ik kan hiermede weder volmaakt instemmen als regel. Of wij hier
inderdaad met eene Raadscommissie te doen hebben in den zin der
Gemeentewet, zullen wij aanstonds onderzoeken. Nu aangaande de zoo
even aangehaalde stelling alleen dit. Wanneer men haar als juist
erkent, dan had de Raad, toen hij in 1880 door dc goedkeuring van het
Reglement van Orde voor het Dagelijksch Bestuur, aan den Voorzitter
het recht van benoeming, ook van den Voorzitter der Gascommissie gaf,
zonder eenige andere beperking dan dat die Voorzitter een lid van
het Dagelijksch bestuur zou zijnuitdrukkelijk zijne goedkeuring
moeten onthouden, indien hij aan dat recht bijzondere regelen had
willen verbinden. Hij deed dat nietdc Gemeentewet draagt aan
het College van Dagelijksch Bestunr op zijn eigen Reglement van
Orde te maken (art. 93 Gemeentewet) onder voorbehoud van goed-
keuring door den Raad. Deze, eenmaal goedgekeurd hebbende, is dus
daaraan evenzeer gebonden als bet College van Dagelijksch Bestuur
zelf.
Dc gevolgtrekking door de Commissie voor de Huishoudelijke Ver
ordeningen uit dc laatstbesproken stelling gemaakt, is derhalve vol
komen onjuist en in verband met de door haar zelve meest onbe
twistbaar genoemde regelen van wetsuitlegging, geen oogenblik houd
baar. Zij zegt: «De wijziging van het Reglement van Orde voor Burg.
en Weth. in 1880 heeft dus art. 2 van de Verordening op dc Gasfabriek
ongedeerd gelaten." Zoowel volgens de regelen van wetsuitlegging,
als wegens het achterwege blijven van eenige uitzondering op het
recht van benoeming van den President der Gascommissie door den
Voorzitter, moet art. 2 der Verordening voor de Gasfabriek worden
gewijzigd en in overeenstemming met het Reglement van Orde worden
gebracht.
Ik ga nu over tot de vraag of de Commissie voor de Gasfabriek
inderdaad is eene Raadscommissie in den zin der Gemeentewet. De
vraag kan niet anders dan ontkennend worden beantwoord. En wan
neer ik naga dat die Commissie reeds bijna 40 jaren zoo uitstekend
heeft gewerkt, dan kan ik niet ontkennen dat ik het betreur, dat
het niet langer mogelijk zal zijn, de oogen voor dc onwettigheid der
Verordening betreffende die Commissie te sluiten.
Het is volkomen juist wat de Commissie zegt, dat deze Commissie
nooit is gerekend onder of gelijk gesteld met de vaste Commissiën
bedoeld in de 2e alinea van artikel 54 der Gemeentewet, maar niet
te min is het een feit, dat zij daartoe behoort. Artikel 54 kent slechts
twee soorten van vaste Commissiën; die welke belast zijn met de voor
bereiding van hetgeen waarover de Raad beeft te besluiten en waar
van hij jaarlijks de voorzitters en leden benoemt en die welke alleen
op voordracht van Burg. en Weth. kunnen worden benoemd om hen
in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente
bij te staan, waarvan altijd de Burgemeester of een der Wethouders
Voorzitter is en wier leden jaarlijks door den Raad worden benoemd.
Tot de eerste behooren de Commissiën van Financiën en van de Huis
houdelijke Verordeningen, tot de laatste die van Fabricage en moest
behooren die voor de Gasfabriek. Ik merk in het voorbijgaan op dat
volgens het zooeven aangehaalde artikel 54 dc Burgemeester of een
der Wethouders Voorzitter dier Commissiën moet zijn. Eene regeling
die den Burgemeester van het Presidium uitsluit zou, al ware het alleen
daarom, reeds in strijd met de wet zijn. Vraagt men nu waarom
wij die opmerking niet vroeger hebben gemaakt, waarom wij niet
reeds lang geleden hebben voorgesteld, het bijzondere Reglement in
overeenstemming rnet de wet te brengen, dan antwoord ik, omdat
het ondanks dien strijd met de wet goed werkte; omdat feitelijk
toch de Commissie was samengesteld uil één lid van het Dagelijksch
Bestuur met twee leden van den'Raad, door dezen benoemd, al ge
schiedde deze benoeming ook al niet volgens de regelen door de wet
gesteld en dus in strijd met de wet. Wij berustten in het feit dat
de Commissie rechtstreeks met den Raad correspondeerden, aan dezen
zijne rapporten en voorstellen indiende; maar dat alles kan niet weg
nemen dat de Verordening niet op de wet steunt. «Waarom," vraagt
de Commissie, «zou men thans gaan streven naar dc gelijkstelling met
de vaste Commissiën bedoeld in artikel 54 2e alinea? Waarom het
beginsel prijsgeven, dat op het beheer eener zoo gewichtige instelling
een bcslissenden invloed behooren uit te oefenen zij, die zuiver en
uitsluitend de vertegenwoordigers der gemeente zijn, niet de Burge
meester die in eerste plaats de Regeering vertegenwoordigt?"
Het antwoord ligt dunkt mij voor de hand. Alles afdoende zoude reeds
dit korte antwoord zijn: omdat de tegenwoordige regeling strijdt met
de wet. Maar zelfs de overwegingen die in die vraag van de Com
missie liggen opgesloten, moesten er haar, zelfs afgescheiden van dat
korte antwoord, toe leiden om tot die gelijkstelling te raden. De
Commissie van bijstand zal dan het College van Dagclijksch Bestuur
bijstaan in het beheer der Gasfabriek; niet alleen zullen de «zuivere en