88
In het fond der zaak tredende, hebt u beweerd, dat die handelwijze
wel zoude zijn volgens de letter maar niet volgens den geest van de
bestaande regeling of verordening, daar er hier eigenlijk gezegd van
wijziging geen sprake zoude zijn. Met dat beweren kan ik mjj vol
strekt niet vereenigen. Ik houd het aan de orde gestelde voorstel
wel degelijk voor cenc wijziging en kan mij voor dat gevoelen be
roepen op niemand minder dan op Burg. en Wetli. zeiven. In de
Ingekomen Stukken n°. 223 lees ik toch: «Wij geven Uwe Vergadering
alzoo in overweging de tweede zinsnede van art. 2 van het aangehaalde
Reglement op het beheer en Bestuur der Stedelijke Gasfabriek, als
volgt te wijzigen." Als volgt te wijzigen! Het is dus volgens llurg.
en Welh. zelve eene wijziging en derhalve moet zij ook gesteld worden
in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat één lid van den Raad inij
heeft liooren ontkennen dat er hier sprake is van eene wijziging.
Ik heb dat niet alleen niet ontkend, maar men heeft mij genood
zaakt telkens en telkens te herhalen dat dit niet te ontkennen
was. Maar ik heb beweerd en beweer nog, dat 't hier eene wijziging
geldt, die door het besluit van den Raad van 1880 feitelijk haar be
slag reeds heeft gekregen. Dat is de reden waarom ik mij tegen de
motie van orde verklaard heb. Ik geloof dat 't niet noodig is eene
schriftelijke gedachtenwisseling te openen over eene zaak, die in 1880
reeds beslist is geworden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Cock in stemming gebracht, wordt aange
nomen met 17 tegen 5 stemmen.
Voor stemden de heerenVerster van Wul verhorst, Schneither, Fockema
Andreae, Zaaijer, Van üultingha Wichers, Alma, Du Rieu, Kaiser, De
Goeje, Hasselbach, Zaalberg, De Sturler, Van Hamel, Cock, Juta, Was,
en Van der Hoeven.
Tegen stemden de heeren: Van Reenen, Knappert, Bool, Le Poole
en de Voorzitter.
VII. Verzoek van de Afdeeling Leiden en Omstreken der Neder-
landsche Maatschappij van Tuinbouw omtrent het onderhoud van het
Plantsoen en het Park.
(Zie Ing. St. n°. 230.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het
voorstel van Burg. en Weth. besloten.
VIII. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting,
dienst 1887, Onderhoud van Wandelplaatsen en Plansoenen.
(Zie Ing. St. n°. 231 en 234.)
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft in haar rapport
den Raad in overweging gegeven omtrent deze zaak aan Burg. en
Weth. inlichtingen te verzoeken over de volgende drie punten:
a. of de bloem- en heestergewassen tot een bedrag van f 230 en
het grint tot een bedrag van 80 (in het rapport der Commissie van
Fabricage vermeld) uitsluitend zijn gebezigd voor het Park aan het
Steenschuur?
Die vraag kan ik dadelijk toestemmend beantwoorden.
b. Hoeveel tot nog toe is uitgegeven op Volgn. 92 in zijn geheel en
waartoe die uitgaven hebben gestrekt?
Op die vraag diene het volgende: Den len October was op Volgn.
92 in zyn geheel nog beschikbaar f 133.70, terwijl daarop den len
November een tekort was van 208.83. De uitgaven hebben ge
strekt tot onderhoud van wandelplaatsen en plantsoenen. Er bestaat
wel een detailstaat van de verschillende daarvoor gedane uitgaven
maar ik geloof niet dat de Raad daaraan iets zou hebben.
c. Waarop de berekening steunt, dat in de laatste drie maanden
van dit jaar voor onderhoud van het Park f 330 noodig zal zijn?
Op den len September was er een tekort van45
Voor arbeidsloon is nog nooodig200
grint25
en planten enz80
makende te zamenf 330
Hiermede geloof ik de gedane vragen te hebben beantwoord
De heer Schneither. M. d. V.! Noch in het rapport van de Com
missie van Fabricage, noch in het voorstel van Burg. en Weth. vind
ik een enkel woord over de t 800, onderdeel van de f 1800, zoudt
u mij daaromtrent cenige inlichtingen kunnen geven?
De Voorzitter. Met I November was er van de som van f S00
voor de Plantsoenen nog over f 9.12. Toen was echter de raming
voor het Park reeds overschreden met f 217.93 en was er een tekort
van f 208.83.
De heer Schneither. In het rapport van de Commissie van Fabricage
is dus alleen sprake van den post van 1000?
De Voorzitter. Die aangevraagde f 350 zijn alleen noodig voor het
Park. Met de f 800 toegestaan voor de Plantsoenen zal men kunnen
volstaan.
De heer Schneither. Voor het Park wordt dus slechts geput uit
den post van f 1000.
De Voorzitter. Neen. Tot nog toe is boven den post van f 1800, f 208.83
uitgegeven, dewijl in afwachting van de beslissing op dit voorstel het werk
toch niet kon stilstaan. Het voorstel is reeds in September ingekomen
en 1 October was er op den gcheelen post nog beschikbaar eene som van
t 133.70. Toen echter was het, om de in het voorstel opgegevene
redenen, reeds te voorzien dat er geen voldoende middelen zouden
zijn om tot het einde van het jaar toe te komen. Daarom is toen gevraagd
den post te verhoogen met t 350 voor hetgeen in den loopenden
dienst nog moet worden betaald en met f 200 om te voorkomen dat
een volgend jaar weder zooveel buitengewone uitgaven zouden ge
vorderd worden voor de besproeiing.
De heer Schneither. Dan zou ik de opmerking willen maken, dat,
wanneer de berekening op de laatste drie maanden gebaseerd is, en
men daarvoor reeds een som van f 330 noodig heeft, men met zijne
rekening zeer slecht moet uitkomen. In die maanden wordt er 't
minst gewerkt en uitgegeven, f 350 per kwartaal geeft 1400 per
jaar en dan is de uitgetrokken som van f 1000 reeds met /400
overschreden.
De Voorzitter. De opgave is van 1 September; dat is dus niet
de laatste drie maar de laatste vier maanden van het jaar. Ik heb medege
deeld, dat inen op de toegestaan 1000 op I September reeds 45
le kort kwam.
De heer Schneitner. Er wordt uitdrukkelijk van de laatste drie
maanden gesproken en over een som van f 350 over die drie
maanden.
De Voorzitter. Gij vergeet dat wij op 1 September nog geld op den
post over hadden. Het is, ik ben meermalen in de gelegenheid ge
weest dit hier op te merken, moeielijk 't iedereen naar den zin te
maken; wanneer wij een post overschrijden en dan verhooging aan
vragen, dan zegt de Commissie van Financiën: »üat moogt gjj niet
doen: gij moet tijdigcr aanvragen!" en nu zegt gij, »Gij moet eerst
het geld opmaken en eerst dan aanvragen!" Bovendien verwart gjj
den gcheelen post, met het onderdeel voor het Park. Wij hadden
speciaal voor het Park 350 noodig, maar op 1 October was er nog
f 133.70 op den geheelen post beschikbaar. Dit is voor drie maanden,
en vermenigvuldigt men dit cijfer met vier, dan komt men niet ver
van uw berekening.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! U maakte u daareven vrolijk
over een vermeende inconsequentie van de Commissie van Financiën,
't Doet mij echter genoegen, dat de Commissie, al is zij anders dan
verleden jaar vastgesteld, toch niet inconsequent is geworden. Wij
blijven van mecning, dat het Üagelijksch Bestuur geen post van de
Begrooting, tengevolge van welke uitgaven ook, mag overschrijden.
Nu ik van u verneem dat er reeds op 1 October een tekort was
betreur ik het dan ook zeer dat de aanvrage om verhooging van den
post eerst 31 October bij den Raad is ingediend. Zoo onverwacht
waren de uitgaven toch niet. In dat opzicht zijn wij consequent.
Wij hebben niet gezegd dat de post eerst uitgeput moet zijn, maar
aldus geredeneerd. De splitsing van een post in de Memorie van Toe
lichting heeft die beteekenis dat voor elk onderdeel zonder uitdruk
kelijke machtiging van den Raad niet meer mag uitgegeven worden
dan in de Memorie van Toelichting voor dat onderdeel is geraamd.
Is die opvatting juist dan kan het Dagelijksch Bestuur volstaan met
ons mede te deelen dat verhooging van dat onderdeel noodig was,
maar komt het met die medcdeeling te laat wanneer reeds/110
boven de raming is uitgegeven.
Een tegenovergestelde opvatting is echter ook denkbaar, die door
U, M. d. V., meen ik wel eens wordt gehuldigd. Dat is de opvatting
als zoude het Dagelijksch Besluur gerechtigd zijn om uit le geven,
voor welk onderdeel ook, meer dan daarvoor is geraamd, mits het
zich maar boude aan het bedrag van den post in zijn geheel. Maar
bij die laatste opvatting moest dan toch blijken dat het geheele be
drag van den post ad 1800 onvoldoende was. Over die 1800
werd echter geheel gezwegen en alleen gelegd dat er van de/1000
f 1110 waren uitgegeven.
Met de thans door u verstrekte mededeelingen en specificatie heb
ik echter volkomen vrede. Een enkele inlichting wenschte ik nog
gaarne te ontvangen. De Commissie van Financiën heeft in over
weging gegeven om het aanbrengen van waterkranen uit te stellen
tot het voorjaar als de grond zacht wordt. Bestaat er tegen dat denk
beeld overwegend bezwaar?
De Voorzitter. Vooraf een enkel woord over het specificeeren
der uitgaven. Ik ga niet zoover als de heer Fockema Andreae zou
willen doen gelooven. Ik heb nooit beweerd dat het Dagelijksch
Bestuur volkomen vrij zoude zijn en geheel los van elke specificatie,
opgenomen in de Memorie van Toelichting. Een voorbeeld. Wanneer
Burg. en Weth. voorgesteld hadden om de Noordeindsbrug te
vernieuwen en de Raad had daarvoor eene zekere som toegestaan,
dan zou die gebracht worden op het artikel bruggen. Werd dan
echter in den loop van het jaar door den Gemeente-Architect te kennen
gegeven dat de Hoogewoerds brug eerder vernieuwing noodig bad
en daarom voorgesteld deze brug te vernieuwen in plaats van de
Noordeindsbrugdan zou het Dagelijksch Bestuur zich tot zulk
eene handelwijze niet gerechtigd achten zonder eerst daaromtrent een
voorstel aan den Raad te hebben gedaan.
Maar wanneer in de Memorie van Toelichting stond uitgetrokken
voor reparatie aan de eene brug bijvoorbeeld f 6000 en voor eene
andere f 7000, en het bleek naderhand dat voor de eerste brug 5000
en voor de andere f 8000 noodig was, dan zouden wij ons volkomen
gerechtigd achten om voor de eene brug minder, voor de andere
meer uit te geven, zonder speciale machtiging van den Raad.
Evenzoo acht ik ons geheel bevoegd om de toegestane f 1800 waar
van nu hier sprake is, te gebruiken voor wandelwegen en plantsoenen
in het algemeen. Wanneer de uitgaven nauwkeurig waren gespecificeerd
zou het iets anders zijn; doch toen wij op 1 October ons voorstel
deden was er op den post nog beschikbaar eene som van ruim 130.
Wij hebben niet gesproken van het plantsoen omdat dit niet noodig was.
Wij hadden aan de 800, die daarvoor waren geraamd genoeg.
Maar toen het bleek, dat wij met de f 1000 voor het Park geraamd,
niet zouden uitkomen, en dat die post uit dien hoofde aanvulling zou
behoeven deden wij daartoe het voorstel. Ware van de ƒ800 waarop
de uitgaven voor het Plantsoen zijn geraamd, genoeg overgehouden
om de uitgaven voor het Park te dekken, dan zouden wij dat voorstel
niet hebben gedaan. Toen wij het voorstel aan den Raad indienden,
was de post echter nog niet geheel uitgeput.
En nu, wat betreft de kranen en de buizen. Op zich zelf beschouwd,
zie ik volstrekt niet in, welk voordeel er aan verbonden zoude zijn ze