71 en over de plaats waar hij zijn pensioen wil verteeren, niet te be schikken, en heeft hij de geheele vrije beschikking over zijn pensioen, evenzoo goed als over zijne mogelijk overgespaarde penningen. Hoezeer ik met warme sympathie elke voorstel ontvang, dat kan leiden tot meerdere welvaart onzer gemeente, en hoezeer ook de HH. De Goeje, Was, Krantz en Van der Hoeven, die zoovele moeite zich getroost hebben een modus vivendi te ontwerpen, onzen wel- gemeenden dank verdienen, toch geloof ik, M. d. V. dat het beter is geene verandering in de bestaande toestanden te brengen en neem ik daarom de vrijheid u de volgende motie voor te stellen: »De Raad der gemeente Leiden, met de meeste belangstelling kennis genomen hebbende van het voorstel, door zijne medeleden, de HH. De Goeje, Was, Krantz en Van der Hoeven, ingediend: spreekt zijn wel- gemeenden dank uit zoowel aan de geachte voorstellers als aan het Dagelijksch Bestuur voor de, in deze zoo gewichtige zaak, genomen bemoeiingen, waaruit gebleken is, hoezeer de welvaart der gemeente Leiden hun allen ter harte gaat en besluit: geene veranderingen te brengen in den bestaanden toestand met de buitengemeenten, wat betreft de levering van gas en duinwater, hulp bij brand en het bezoeken der inrichtingen van onderwijs hier ter stede, en daarmede voort te gaan op dezelfde wijze als lot nu te doen gebruikelijk waa, totdat eene nadere definitieve grensregeling onzer gemeente heeft plaats gehad." De motie van den heer Nijkamp wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwérp van beraadslaging uit. De heer Zaaijer. M. d V.! Het slot van de motie komt mij wel eenigszins bedenkelijk voor. Er wordt daarin van een definitieve regeling der grenzen gesproken, terwijl wij volstrekt niet weten wan neer die zal plaats hebben. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk dat daarmede nog wel eenige jaren zullen gemoeid zijn. Door dat slot zijn wij in elk geval eenigszins gebonden. Mij dunkt dat de heer Nijkamp zijne bedoeling evengoed kan bereiken wanneer bij dat ge deelte van zijne motie laat vervallen. Wij zouden ons anders bij aan neming verbinden tot een tijdstip, waarvan niemand zelfs bij bena dering kan bepalen wanneer het zal aanbreken. De heer De Goeje. M. d. V.l Ik wensch alleen te doen opmerken dat deze motie in lijnrechten strijd is met de motie van den heer Fockema Andreae, in de zitting van 10 Juni 1886 aangenomen. Naar aanleiding van die motie zjjn wij aan het werk gegaan en wan neer de Raad nn de motie van den heer Njjkamp mocht aannemen, zou dit voor ons zijn alsof de Raad ons voor den gek heeft willen houden. Ik weet er geene andere uitdrukking voor te vinden. De heer Nijkamp. M. d. V.! Ik zal niet behoeven te verklaren, dat 't volstrekt niet in mijn bedoeling heeft gelegen om den heer De Goeje, zooals hij 't zelf heeft willen noemen, voor den gek te houden. Mijne motie laadt den schijn op zich alsof zij het werk ongedaan wil maken; dit is echter het geval niet; ik wil het alleen voorloopig doen staken. Wanneer men het pro en contra in deze zaak zoo herhaaldelijk en uitvoerig gehoord heeft, en men een beslissing wil uitlokken die een sneller verloop der zaak ten goede komt, dan heeft deze motie recht van bestaan. De groote verdiensten van de voorstellers worden er dankbaar in erkend, maar mogelijk is het toch nog, dat hoe groote waarde wij aan hun onderzoek hechten, de meerderheid van den Raad noch het beginsel, noch de uitvoering van hunne voorstellen, na de overweging der uitgebreide memorie van toelichting, in het belang van de ge meente achten. Daarom heb ik deze motie ingediend. Ik wil mij echter gaarne met 't door den heer Zaaijer gesprokene vereenigen, en er de woorden «totdat een latere, definitieve grens regeling zal zijn tot stand gebracht" er uit weglaten. De heer De Goeje. Ik merk uit het antwoord van den heer Njjkamp, dat ik mij niet duideljjk genoeg heb uitgedrukt. Ik vraag of het aangaat, nadat de motie van den heer Fockema Andreae is aangenomen, waarbij is bepaald dat uit de toepassing van het beginsel op elk onderwerp in het bijzonder moet blijken of het geen wjj willen in het belang der gemeente is, thans op dat besluit terug te komen, door te bepalen dat men onze voorstellen niet in behandeling zal nemen? De heer Van der Hoeven. M. d. V.Ik vraag slechts een oogenblik het woord eenvoudig om, daargelaten nog de zonderlinge houding die de Raad tegenover ons zou aannemen, te wijzen op het zonder linge der verhouding, waarin wij tegenover de motie zullen staan. Wij worden voor een motie van dankbetuiging geplaatst; hierin zjjn de vier voorstellers en de vier leden van het College van Burg. en Weth. begrepen, zoodat al onmiddellijk acht leden van den Raad in de onmogelijkheid zijn om mee te stemmen. Ik kan toch evenmin als mijn zeven lotgenooten, vóór een voorstel stemmen om mij zeiven dank te zeggen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.l Ik deel alle bezwaren, die tegen de motie geopperd zijn. Ik kan er mjj ook wegens den vorm, niet mee vereenigen. Het begin van de motie is niets anders dan een dankbetuiging aan de voor stellers voor de genomen moeite, maar men besluit tevens niet tot behandeling der voorstellen over te gaan. Het schijnt mij eene pro- testatio actui contraria, te zeggen, wij danken u wel voor uwe moeite, maar wij verlangen de moeite zelfs niet te nemen over uwe voor stellen te beraadslagen en te stemmen. Al ware ik ook niet voor de voorstellen ingenomen, zou ik mij toch met deze motie niet kunnen vereenigen. Wij kunnen hetzelfde evengoed bereiken door de voorstellen af te stemmen. Dat is, dunkt mij, de eenige gepaste vorm tegenover de voorstellers. De heer Nijkamp. M. d. V.! Nu het blijkt dat er zoovele bezwaren tegen mgne motie door de voorstellers worden geopperd, ben ik be reid haar geheel in te trekken. De Voorzitter. Aangezien de heer Nijkamp zijne motie heeft in getrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Was. M. d. V.Ik zou zeer gaarne het woord voeren over de voorstellen, maar meen dal dit eerst geschieden kan wanneer zij afzonderlijk van de orde zijn gesteld. De Voorzitter. Het was inijn voornemen om na sluiting van de algemeene beraadslaging over de voorstellen in hun geheel, het eerst in stemming te brengen den considerans van het concept-besluit, om vervolgens bij aanneming daarvan over voorstel A, betreffende het middelbaar onderwijs voor meisjes, de algemeene beraadslaging te openen. De lieer Fockema Amdreae. M. d. V.! Ik zou u wel in overweging willen geven om den considerans het laatst in stemming te brengen. Dan alleen kunnen wij eene zuivere stemming krijgen. Stel bijvoor beeld dat een derde gedeelte van den Raad is vóór toepassing van het voorgestelde beginsel op het onderwijs, een ander derde gedeelte is hier tegen, inaar voor toepassing op gas, duinwater enz., dan ver klaren twee derden van den Raad derhalve dat het belang der ge meente eischt voor sommige diensten van niet-ingezetenen meer te vorderen dan van ingezetenen, het beginsel is dus aangenomen. Nu komen de onderwerpen afzonderlijk in stemming, een derde der leden stemt voor voorstel A, een derde voor voorstel B en C, maar eene meerderheid voor een voorstel wordt niet verkregendan blijven wij met het beginsel zitten. Ik geloof daarom dat het veel logischer is om eerst te beraadslagen en te stemmen over elk voor stel afzonderlijk. De heer Cock. M. d. V.! Ik wensch een enkel woord in het mid den te brengen ter ondersteuning van het door den heer Fockema Andreae aangevoerde. Ik laat nog geheel daar dat het in andere Vergaderingen steeds gebruikelijk is om den considerans het laatst in stemming te brengen. Het geval waarop de heer Fockema Andreae doelde is echter op mij geheel toepasselijk. In het algemeen ben ik het in deze zaak volkomen eens met het Dageljjksch Bestuur, ik kan niet inzien waarom de omwonenden hooger zouden moeten worden belast dan de inwonenden der gemeente. Voor ééne zaak maak ik echter eene uitzondering. Ik zal stemmen vóór de verhooging der schoolgelden om redenen evenwel geheel verschillend van die der geachte voorstellers, en welke de heer De Goeje zeer zeker de eerste zal zijn om te wraken. Het is mijne innige overtuiging al sedert jaren dat de schoolgelden ik zonder daarvan bepaaldelijk uit de scholen voor min- of onvermogenden te laag zjjn. Een jaar of vijftien of twintig geleden is in dezen Raad een poging gedaan om daarin verbetering te brengen en ik heb toenmaals die poging krachtig ondersteund. Die poging is echter geheel mislukt, niettegenstaande de Raad toen anders was zamengesteld dan nu en heel wat minder blinde aanbidders van het staatsonderswijs onder zijne leden telde. Thans zoude eene dergelijke poging geheel hopeloos zijn. Ik zal dus deze gelegenheid te baat nemen om althans iets te trachten'te ver krijgen, ook al is dat iets in mijne oogen zeer onvolkomen en on volmaakt. Als men niet bekomen kan wat men wil, moet men zich tevreden stellen met hetgeen men krijgen kan. Bij aanneming van het voorstel betreffende de schoolgelden zullen de omwonenden al thans iets meer betalen. Beter een half ei dan een leege dop. Tegen de andere voorstellen zal ik evenwel met volle overtuiging mijne slem uitbrengen. Om die reden M. d. V., zou ik u ook wel in over weging geven om den considerans het laatst aan de stemming te onderwerpen. De Voorzitter. De debatten zouden langzamerhand in eene dis cussie over de wijze van stemmen ontaarden. Ik heb den heer Was op zjjne vraag geantwoord, maar het oogenblik om te beslissen waar over 't eerst gestemd zal worden, is nog niet aangebroken. Wjj zijn nu nog aan de algemeene beraadslagingen. Ik zal echter gelegenheid geven om op dit punt terug te komen. Ik zal slechts in weinige woorden van repliek dienen, en daarbij het voorbeeld van de heeren De Goeje en Fockema Andreae volgende, trachten de discussien niet te rekken. Ik heb de overtuiging, dat zelfs de meest uitgebreide discussiën niets anders te weeg zouden brengen dan een groot tijdverlies. Wanneer het den voorstellers nog niet gelukt is, door de gehouden discussiën en gewisselde stukken, anderen tot hunne meening over te halen, dan zullen zij dat thans, in den tegenwoordigen stand der zaken, ook niet meer kunnen doen. En wanneer wij er niet in geslaagd zijn onze medeleden te over tuigen, dat wij de zaak juist inzien, dan zullen wij daar thans ook wel van moeten afzien Ik heb derhalve op hetgeen door den heer De Goeje in 't midden is gebracht weinig te repliceeren. De geachte spreker heeft geen enkel nieuw argument in het debat gebracht, doch slechts in 't kort herhaald, wat vroeger meer uitvoerig door hem en zijn medevoorstellers was aangevoerd: nl. dat de omwonenden niet mededragen in de be lastingen, niet hebben bijgedragen in de rente-garantie voor de Duin waterleiding, in de kosten voor de gasfabriek enz. En ik zou daarop niets anders kunnen antwoorden dan door het tegendeel te betoogen op dezefde gronden die wjj in de stukken en mondeling hebben uiteengezet. Ik zal dus over dat punt niet verder spreken. Alleen wil ik op komen tegen de bewering dat de toeneming der bevolking zich uil sluitend tot de buitengemeenten bepaalt. Ieder die het verslag der gemeente nagaat, kan zien, dat onze bevolking jaarlijks toeneemt. Dit is dus in strijd met zjjne bewering en daar de heer De Goeje hoogstwaarschijnlijk evenmin als ik kan zeggen hoevelen onder die enkele honderdtallen waarmede de bevolking van Leiden jaarlijks toeneemt, behooren tot de belastingbetalenden en hoevelen daaronder niet kunnen worden gerekend, legt dat argument geen gewicht hoe genaamd in de schaal. Daarenboven is het feit waar het voorname lijk op aankomt dit: «verlaten de belastingschuldigen de gemeente om zich aan het betalen van belasting te onttrekken en komen dien tengevolge hier tal van woningen vacant?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3