70
te betalen, ook hun gas en duinwater te verschaffen tegen den laagst
inogelijken prijs Zij hebben niet medebetaald aan de uitgaven, die
voor dat alles en zooveel meer gedaan zijn, zij dragen niets van de
lasten daaraan verbonden. Geven wij hun dus nu wat zij noodig
hebben voor dcnzclfdcn prijs als aan de ingezetenen, dan bevoor-
deelen wij hen ten koste van dezen.
Dat de gemeente het recht heeft van hen meer te vorderen, is nooit
door iemand betwijfeld. Ook heeft de Raad door aanneming der
motie Fockema Andreae als zijne meening uilgesproken, dat de ge
meente van dat recht behoort gebruik te maken voor zoover haar
belang dit medebrengt. Wij beweren dat dit het geval is. Hand
having van den legenwoordigen locstand is een premie uitloven aan
de ingezetenen, die zich even buiten de grenzen van het beperkte
stadsgebied gaan vestigen. Het kan niet anders dan in het belang
der gemeente zijn, die premie te verkleinen. Het zal aan de ge
meentekas eenc bate geven, die reeds nu van eenige beteekenis is,
maar dit jaarlijks meer zal worden. Daartegen wordt eigenlijk niets
ingebracht dan dat Leiden van zijne omwoners indirect voordeel
heeft. Ik zal in het midden laten of dit al of niet zoo is. Maar al
is het <zoo, dan bewijst dit niets tegen onze voorstellen. Want door
de aanneming daarvan worden de omwoners niet verdreven. Evenmin
zal die invloed hebben op hun getal. Sedert de eerste aankondiging
van ons voorstel is de aanwas der omwonende bevolking zelfs steeds
klimmende gebleven.
Wij hopen door de aanneming onzer voorstellen nog een ander
doel te bereiken nl, de uitbreiding van de grenzen der gemeente voor
te bereiden. Ook na nauwgezette overweging van hetgeen daartegen
is aangevoerd, blijven wij nog van dezelfde meening. Wij hebben in
onze stukken hieromtrent gezegd wat wij te zeggen hadden. Ik zal
daarop nu niet terugkomen.
De Gemeenteraad heeft beslist dat de vraag of het belang der ge
meente medebrengt dat zij haar recht gebruikt om voor diensten door
haar bewezen meer van niet-ingezetenen dan van ingezetenen te
vorderen, slechts voor elk onderwerp afzondei lijk kan worden beant
woord. Wij hebben ons naar den wil van den Raad geschikt, hoe
wel wij oorspronkelijk eene beslissing omtrent het beginsel alleen
gewenscht hadden. Maar nu hopen wij ook dat de Raad zich zelf geljjk
zal bljjven en zich zooveel mogelijk bekorten in algemeene discussiën
om ten spoedigste tot de behandeling der voorstellen zelve over te
gaan. Mjjne medevoorstellers zullen zich evenals ik onthouden van eene
beantwoording der rede des Voorzitters. De argumenten daarin tegen
onze voorstellen aangevoerd, zullen wij voor zoover noodig bij elk
afzonderlijk voorstel behandelen.
Ten slotte heb ik nog alleen dit namens de voorstellers mede te
deelen, dat wij de amendementen van de Commissie van Financiën
betreffende het rayon, derhalve amendement I, 2, 4, 5 en 8, over
nemen, op grond dat het meerdere het mindere insluit en wij geen
bezwaar hebben tegen de uitbreiding door de Commissie gewenscht.
Daarentegen willen wij de beslissing over de cijfers, dus over amen
dement 3, 6 en 7 aan den Raad overlaten. Voorts dat wij ten einde
eene zuivere stemming te verkrijgen den vorm van Voorstel A ver
anderen. Dit wordt alsnu:
Kinderen, wonende buiten de gemeente Leiden, kunnen op de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes, voor zoover de ruimte toelaat,
worden toegelaten tegen betaling van een verhoogd schoolgeld.
Het bedrag van dit verhoogde schoolgeld is ƒ100.
(De heer Van der Hoeven komt ter Vergadering.)
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Allereerst een woord van
dank dat gij zoo langen tijd hebt laten verloopen alvorens deze zaak
weder in behandeling te brengen. Ik geloof inderdaad dat gij het
belang der gemeente wel hebt gediend door ons de gelegenheid te
geven de quaestie nog eens kalm te overwegen.
Ik voor mij wil gaarne voldoen aan den wensch van den heer De
Goeje om niet te treden in lange algemeene beschouwingen, en dat
wel op gronden in het Rapport der Commissie van Financiën reeds
uiteengezet.
De voorstellen der vier raadsleden berusten, bedrieg ik mij niet,
op twee stellingen die daarvan den grondslag uitmaken: De eerste
stelling isde gemeente heeft het recht om van den niet-ingezetene
meer te heffen dan van den ingezetene. De tweede stelling is: het
belang der gemeente brengt mede van dat recht gebruik te maken.
Zooals reeds in het rapport der Commissie van Financiën werd op
gemerkt is de juistheid van die stellingen niet in abstracto te be-
oordeelen, doch slechts in betrekking tot elk voorstel afzonderlijk.
Over het recht en over de wenschelijkheid van aanneming der voor
stellen in het belang der gemeente kan dus niet bij de algemeene
beschouwingen maar wel bij elk voorstel op zich zelf een oordeel
worden uitgesproken.
Eene opmerking echter. Het doet mij groot genoegen dat de ge
achte voorstellers het amendement van de Commissie van Financiën
hebben overgenomen om te doen vervallen het rayon aanvankelijk
in hun voorstel A opgenomen. Het doet mij daarom genoegen, om
dat nu niet het minste wordt geprejudicieerd met betrekking tot eene
eventueele uitbreiding der gemeente. Wordt van alle niet-ingezetenen,
onverschillig of zij behooren tot diegenen die casu quo zouden worden
geannexeerd, voor diensten door de gemeente bewezen eene hoogere
retributie gevorderd dan van de ingezetenen, dan kan dit niet worden
beschouwd als eene pressie, maar wel als het gebruik maken van een
recht door de gemeente in het belang harer ingezetenen, niet als eene
onheuschheid, want wij wenschen geene diensten te weigeren noch
daarvoor zulk eene onmatige som te vorderen dat het met weigering
gelijk zoude staan. Wij verlangen alleen de gemeentenaren die de
risico van die diensten dragen of een gedeelte van de kosten in den
vorm van belastingen opbrengen, niet in een ongunstiger positie te
plaatsen dan de buiten de gemeente wonenden. Van het opwekken
van eene zekere gevoeligheid kan geen sprake zijn; men schept zich
door den maatregel, zooals die nu wordt geformuleerd, geene vijanden
zoomin als men zich vrienden verwerft. Het belang en de gronden
voor eene annexatie vervallen door aanneming der voorstellen boven
dien volstrekt niet; zij worden daardoor zelfs niets verminderd. Im
mers welke is de eenige reden die leiden mag en moet lot de uit
breiding van eene gemeente. Dat is deze, dat met de gemeente be
hooren vereenigd te worden die deeien van omliggende gemeenten
welke dezelfde belangen en behoeften hebben.
Het platteland moet zoo weinig mogelijk bij de steden, en omge
keerd ook de steden moeten zoo weinig mogelijk bij het platteland
worden ingelijfd.
Welnu, de gelijkheid van behoeften en belangen blijft, worden de
voorstellen aangenomen, bestaanen 't is alleen deze overweging, die
bij de regeering en vertegenwoordiging, den doorslag mag geven,
wanneer er sprake is van de al of niet verandering van de grenzen
eener gemeente.
Ik herzeg dus, dal de quaestie van de wenschelijkheid der grens-
uitbreiding buiten het debat kan blijven, nu de voorstellers het amen
dement van de Commissie van Financiën hebben overgenomen. Wij
willen op 'toogenblik met betrekking daartoe niet prejudicieereu;
wij kunnen alleen spreken bij de afzonderlijke voorstellen over de
vraag: is de aanneming dezer voorstellen naar de wet geoorloofd en
in 't belang der gemeente wenschelijk
De heer Njjkamp. Vergun mij, M. d. V. met enkele woorden mijne
gedachten uit te drukken na het lezen, herlezen en overwegen van
enkele vraagstukken, die hier in het midden zijn gebracht omtrent
het aanhangige voorstel.
Ik moet beginnen met te verklaren, dat ik mij op een ander stand
punt plaats dan de geachte voorstellers en niet zal vragen, welke
voordeelen verkrijgt de gemeente door het aannemen van het voorstel,
doch wel zal trachten na te gaan: welk nadeel lijdt de gemeente,
wanneer de tegenwoordige toestand bestendigd wordt?
Wanneer ik deze vraag overweeg, dan komt het mij voor dal het
volstrekt geen nadeel is voor onze gemeente gegoede en welgestelde
grensbewoners te bezitten. Immers voor de schoolgaande kinderen
wordt door de ouders of voogden bijgedragen tol vergoeding dei-
onderwijskosten voor de lagere en middelbare scholen. iVant al
klinke een aantal van honderd of desnoods van twee honderd kin
deren uit de buitengemeenten, die onze inrichtingen voor onderwijs
bezoeken, ook al hoog in onze ooren, wc mogen niet vergeten
en ik veroorloof mij daarop met nadruk te wyzen dat dit groote
aantal kinderen over zoovele scholen en over zoovele klassen is ver
deeld, dat eene versterking van het onderwijzend personeel en als
gevolg daarvan eene verhooging der kosten, absoluut niet nood
zakelijk is geworden. En wie zijn de leveranciers van schoolbehoeften,
van boeken en van zoovele andere zaken? Geene andere dan ingezete
nen van onze stad. Al moge nu voorts beweerd worden, dat wan
neer de buitenwijken genoegzaam bebouwd en bewoond zijn, stellig
en zeker winkels in die wijken geopend zullen worden, concurreerende
met die van Leiden, dan meen ik toch te mogen betwijfelen aan
den goeden uitslag dier pogingomdat dergelijke magazijnen
wel kunnen voldoen aan de behoeften van een deel der grensbe
woners, doch zeker geen financieël voordeel kunnen opleveren voor
de ondernemers. Doch die vrees, dat dergelijke magazijnen of bazars
aan onze grenzen zouden worden opgericht, is juist het klemmendste
argument voor mijne bewering, dat de grëïlsbewoners, gegoed en
welgesteld, een zegen zijn voor onze ingezetenen.
Wat betreft de verhooging der tarieven, vastgesteld voor de brand
weer, wanneer hare hulp door eene naburige gemeente wordt inge
roepen, ook daartegen vind ik groote moreele bezwaren, die niet
opwegen tegen de mogelijke voordeelen, welke onze gemeentekas
daardoor zou verkrijgen. Wij staan toch als mensch tegenover elkan
der of wij te Leiden of wel te Zoelcrwoude of Leiderdorp wonen!
Waarom niet in oogenblikken van gevaar elkander bijgestaan en ge
holpen wanneer de arbeid daarbij verricht, nog bovendien beloond
wordt in evenredigheid met de diensten die verleend zijn en de nood
zakelijke onkosten daaraan verbonden?
En dan de verhooging van den prijs van het duinwater! Dat door derge
lijke maatregelen het zwaard niet tegen ons zelve worde gekeerd! Ware
een jaar geleden, toen eene cholera-epidemie dreigde, een voorstel
gedaan om tegen verlaagd tarief, desnoods gratis de grensbewoners
van zuiver drinkwater te voorzien, geen enkele mijner geachte mede
leden zou geaarzeld hebben in zjjn besluit. En al zou misschien de
poging tot zelfbehoud een der eerste motieven voor eene gunstige
beslissing geweest zijn, een tweede factor, onze humaniteit, en de
wetenschap, dat wij andere natuurgenooten wellicht voor gevaar en
onheil konden behoeden, zou zeer zeker den doorslag gegeven hebben.
Het is toch aan geen uwer onbekend, dat slechte riooleering een
bron van besmetting voor het drinkwater is. Ga de toestanden dan
eens na, hoe ze zijn aan de grenzen onzer gemeente! en overdreven
is het niet, wanneer ik zeg, dat onze stad meer bedreigd wordt door
epidemiën, die aan onze grenzen, dan in onze gemeente kunnen ontstaan.
Is het dan niet onze plicht, daar, waar noch aanmerkelijke mate-
rieele voordeelen, noch eenige materieele nadeelen onze gemeente
ten goede komen of bedreigen, dat we daar ethische motieven aan
voeren, bedenkende, dat we niet alleen geroepen zijn de financieele
belangen der gemeente Leiden te behartigen, doch ook de waardig
heid onzer medeburgers hebben op te houden en voor zooverre het
in onze macht ligt door volksgezondheid, de volkswelvaart te be
vorderen
Ten slotte, M. d. V. de vraag omtrent de plaats waar het pen
sioen van een gewezen ambtenaar moet en mag verteerd worden?
Is het pensioen een aalmoes, die de gemeente aan den door ziekte
of ouderdom afgedankten ambtenaar geeft, of is het eene verplichte
uilkeering, die de gemeente op zich heeft genomen, nadat den amb
tenaar zoovele jaren, vrijwillig of niet, een deel van zijn tractement
door de gemeente is onthouden, opdat hij, bij invaliditeit niet ten
laste zal komen van het eene of andere armbestuur of een beroep
zal behoeven te doen op de openbare weldadigheid
Is het een verkregen recht, dan hebben wij over de wijze waarop