78 sten niet meer toereikend zijn om in de noodzakelijke uitgaven te voorzien. Door voornoemd Bestuur is bij het Provinciaal Bestuur eene poging aangewend om het Provinciaal subsidie van 1000 tot ƒ2000 ledoen vcrhoogen. Gedeputeerde Staten hebben echter geen termen gevonden de gevraagde verhooging op de Provinciale begrooting te brengen, terwijl een daartoe strekkend amendement in de zitting der Provinciale Staten van 21 Juli jl. met 45 tegen 30 stemmen werd verworpen. Wij betreuren ten zeerste de genomen beslissing aangezien zonder vermeerdering der inkomsten het Bestuur der Ambachtsschool, eene inrichting die zich in betrekkelijk korten tijd lot grooten bloei heeft weten te verheffen, genoodzaakt zal zijn het onderwijs aan die in richting belangrijk in te krimpen, waarvan wellicht de ondergang zoude kunnen wezen. Met het oog op hel het subsidie in verhouding tot de geheele der school het gevolg aanzienlijk bedrag van uitgaven zouden wjj er bezwaar in zien de jaarlijksche bijdragen voor vast met 1500 te verhoogen. Inmiddels is de vraag gerezen of er uitzicht bestaat dat het Provinciaal Bestuur in het vervolg genegen zal worden bevonden het subsidie tot 2000 te verhoogen. Let tende op de aanzienlijke minderheid die zich in de Provinciale Staten voor de gevraagde verhooging verklaard heeft en op het betrekkelijk groot aantal leerlingen uit de buitengemeenten, blijkens het laatste Ver slag over 1886 toch waren er van de 76 leerlingen, 22 uit de buitenge meenten, meeucn wij die vraag bevestigend te moeten beantwoorden. In allen gevalle achten wij het van hel grootste belang dat daartoe ook van wege Uwe Vergadering de uoodige pogingen worden in het werk gesteld en wij vertrouwen dat, wanneer de gemeente zieh be reid toont tijdelijk in de meerdere behoefte der school te voorzien, het Provinciaal Bestuur zal willen medewerken om de tegenwoordige inrichting der school te bestendigen en haar voor eventueelen achter- uilgang te behoeden, niet alleen in het belang van deze, maar tevens in dat van tal van omliggende gemeenten. De school verkeert thans in bloeienden toestand wat het aantal leerlingen en de resultaten van het onderwijs betreft en wij achten het in het belang der ge meente alles te doen wat mogelijk is om te voorkomen dat het aantal vakken en getal leerlingen moeten worden ingekrompen. Uit dien hoofde hebben wij vrijheid gevonden op de concept-be grooting voor 1888 eene verhooging van het subsidie van f 2500 met 1500 uit te trekken. Zooals boven werd opgemerkt ligt het echter in onze bedoeling die verhooging slechts voor één jaar toe te kennen, ten einde het Bestuur der school in staat te stellen de tegenwoordige organisatie der school te behouden in afwachting van de later door de Staten omtrent eene aanvrage tot verhooging van het Provinciaal subsidie te nemen beslissing. Mocht daarop gunstig worden beschikt en bedoeld subsidie tot 2000 worden verhoogd, dan zien wij er geen bezwaar in het als dan nog te kort komende bedrag van f 500 bij voortduring af althans zoolang de school daaraan behoefte heeft uit de gemeentekas te voorzien. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging: le. het subsidie aan de Practische Ambachtsschool voor het jaar 1888 met 1500 te verhoogen en alzoo voor dat jaar vast te stellen op f 4000; 2°. ons College te machtigen de tusschenkomst van de Gedeputeerde Staten in te roepen, ten einde te bevorderen dat het subsidie uit de Provinciale fondsen van t 1000 in het vervolg tot ƒ2000 worde verhoogd; 3°. te besluiten dat, wanneer het Provinciaal subsidie op ƒ2000 wordt gebracht, het tot wederopzeggens uit de gemeentekas verleend subsidie van 2500 tot wederopzeggens wordt verhoogd met f 500 en alzoo vastgesteld op f 3000 per jaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 Juni 1887. Sedert de twee laatste jaren is het aantal der leerlingen van de in 1883 geopende Practische Ambachtsschool zoo groot geworden, dat wij niet aan alle aanvragen tot plaatsing van nieuwe leerlingen kon den voldoen. Het getal onderwijzers (behalve den Directeur tevens leeraar in het teekenen, drie onderwijzers in de handwerken en twee hulponderwijzers in hout- en ijzerdraaien) en de ruimte der werk zalen waren daartoe onvoldoende. Wij hebben ons daardoor genoopt gevoeld de school uit te breiden. De gunstige beschikking van den Gemeenteraad van Leiden van 3 December 1885, waarbij ons twee zolders in het Caecilia Gasthuis ten gebruike werden afgestaan, heeft ons tot die uitbreiding voor zoover betreft de behoefte aan meer ruimte in staat gesteld. Het aantal leerlingen is van 51 in 1885, tot ruim 70 in 1886 geklommen. De niet aanzienlijke kosten, aan de verbouwing en inrichting dier zolders tot werkplaats en tot magazijn verbonden, konden wij be strijden uit hetgeen van de oprichtingsgelden en van de batige sloten van de drie eerste jaren was overgehouden. Ook konden wij daaruit kwijten de nieuwe werkbanken en werktuigen en hetgeen meer aan grondstoffen benoodigd was, benevens de bezoldiging van een vierden onderwijzer in het afgeloopen jaar 1886. Daarmede echter is het gansche batig slot van de rekening van 1885 uitgeput, en hebben bovendien de uitgaven in 1886 de inkomsten met f 178.49 over troffen. Zonder vermeerdering van inkomsten zullen wij niet in staat zijn de noodzakelijke uitgaven over 1887 en volgende jaren te bestrijden, nu het getal leerlingen boven 70 gestegen, en het getal onderwijzers in de handwerken tot vier is gebracht. Zijn wij tot de zooeven beschreven uitbreiding overgegaan, om gedeeltelijk aan de aanvragen van nieuwe leerlingen te gemoet te komen, er is evenwel nog eene tweede reden, waarom wij haar niet langer meenden te mogen uitstellen. In het jaar 1885 maakten de Prov. Staten, ingevolge een verslag van Gedeputeerde Staten, bezwaar om aan onze vereeniging de ge wone toelage van 1000 toe te kennen, zoolang wij nog een batig slot in kas hadden. Dat batig slot bedroeg toen 2038.73s. Alleen wanneer wij konden aanwijzen dat dit bedrag in 1886 voor de uit breiding van de leerzalen en van het onderwijs moest gebruikt wor den, zou ons de jaarlijksche toelage van 1000 ook voor 1886 toe gekend worden. Nadat wij in het najaar van 1886 eene dienovereen komstige raming aan HH. Gedeputeerde Staten hadden overgelegd, hebben de Staten in hare najaarszilting van dat jaar, de toelage verleend. Ten einde de inkomsten der Vereeniging te vermeerderen hebben wy ons allereerst tot de burgerij gewend en eene opwekking tot toetreding als lid der Vereeniging op ruime schaal verspreid. Het gevolg daarvan is geweest, dat een 35-tal aan onzen roep heeft ge hoor gegeven. Het bedrag der jaarlijksche bijdragen van leden en begunstigers is evenwel daardoor met slechts f 240 vermeerderdook moet daarvan afgetrokken worden de vermindering van leden ten gevolge van overlijden, verandering van woonplaats en bedanken. In de tweede plaats hebben wij een uitvoering met redenen omkleed verzoek gericht tot 11H. Gedeputeerde Staten, om aan de Prov. Staten eene verhooging van de jaarlijksche toelage tot 2000 voor te stellen. Wij hebben evenwel tot ons leedwezen van Gedeputeerde Staten ten antwoord ontvangen dat zij bezwaar maken aan ons verzoek ge hoor te geven. Uit de hiernevens overgelegde raming van inkomsten en uitgaven voor 1887 blijkt dat wij in 1887 een te kort hebben te verwachten van 1400, en aangezien onder de inkomsten en uitgaven geene buitengewone voorkomen, zoo zal dat te kort voor 1888 tot hetzelfde bedrag moeten geraamd worden. Dit is geenszins het gevolg van eene te dure inrichting der school. Wij meenen haar op eenvoudige en zuinige wijze ingericht te hebben, terwijl de kosten van materialen, grootendeels uit de opbrengst van werkstukken zijn gedekt ge worden. Vergelijken wij onze school met andere Ambachtsscholen, met name die te Rotterdam, Leeuwarden, Arnhem, 's Gravenhage, Utrecht, dan meenen wij te mogen beweren, dat zij tot de minst kostbare behoort. Immers bedroegen de kosten jaarlijks per leerling, na aftrek van renten en buitengewone uitgaven en van de gelden benoodigd voor avondonderwijs, en ook na vermindering van de onkosten aan materialen met de opbrengst der verkochte werkstukken, de volgende sommen: In ronde cijfers. 1885 Rotterdam ƒ130 per leerling (179 leerlingen) 1886 Leeuwarden Arnhem 's Gravenhage Utrecht Leiden 113 106 80 80 80 77 (136 (140 94 76 Het zoude ongetwijfeld zeer te betreuren zijn, als de school weder moest ingekrompen worden, terwijl het uit de voortdurende aanvraag tot plaatsing van leerlingen blijkt, dat vele ouders uit den ambachts stand deze opleiding voor hunne zoons wenschen. Toch zullen wij zonder blijvende vermeerdering van inkomsten genoodzaakt zijn om in 1888 één onderwijzer te ontslaan en het aantal leerlingen even redig te verminderen, ook al gelukt het ons door buitengewone maat regelen het tekort over 1887 te dekken. De ervaring van vier jaren heeft op de meest bemoedigende wijze geleerd, dat de school aan eene behoefte in deze gemeente voldoet, dat zij voor de opléiding en opvoeding tot bekwame ambachtslieden goede vruchten draagt, dat de leerlingen die in 1885, 1886 en nu onlangs met getuigschrift ontslagen zijn, steeds eene goede plaatsing hij werkbazen konden erlangen en een behoorlijk loon bedingen. Wij putten daaruit de vrijheid om ons tot U te wenden en U te verzoeken aan den Gemeenteraad een voorstel te doen tot verhooging van de jaarlijksche toelage met eene som van 1500, ten einde ons in staat te stellen deze bloeiende en voor het handwerk in deze stad zoo belangrijke inrichting in haren tegenwoordigen staat te hand haven, en aan een 80-tal leerlingen onderwijs te verschaffen, in het timmeren, smeden, schilderen, meubelmaken en draaien. Aan HH. Burg. en Weth. Het Bestuur der Practische Ambachtsschool, der gemeente Leiden J. M. Van Bemmelen, Voorzitter. A. L. De Stürler, Secretaris. Onder anderen deelden wij daarin mede, dat sinds de oprichting der school in 1883 jaarlijks gemiddeld een 17-tal leerlingen uit de omliggende gemeenten de school bezoekt, nit Soeterwoude, Leiderdorp, Oegstgeest, Warmond, Valkenburg, Rhijnsburg, Katwijk, Koudekerk, Noordwijkerhout en Hoogmade. 5j De raming voor 1887 van de uitgaven voor de grondstoffen en voor het herstel der gereedschappen bedraagt j 1550, opbrengst der werkstukken 1000.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 2