61 gesplitst dan nu, volgens het door Gedeputeerde Staten gegeven voor schrift. Verschillende zaken van gelijken aard worden nu in één artikel vereenigd, terwijl, om de leden van den Raad in staat te stellen over de voorgedragen uitgaven te oordeelcn, de totale som van het artikel in de Memorie van Toelichting wordt gesplitst in onder deden. Nu spreekt het van zelf dat eene juiste raming voor die onderdeden bijna onmogelijk is. Daarom is het voorschrift gegeven dat soortgelijke zaken in een artikel moeten vereenigd worden. Wat de heer Fockema Andreae verlangt zal dus tot eene vrij om slachtige splitsing van een artikel in verschillende onder-artikelen leiden. Voor herstel van twee bruggen zal b v. geraamd zijn eene som van f 1400. Stel nu dat de Memorie van Toelichting voor de i eene brug 300, voor de andere 900 aangeeft, dan kan het bij de uitvoering blyken dat de eerste iets te hoog de andere iets te laag is geraamd. Het eene compenseert dus het andere. Wanneer de Raad nu wil hebben dat de juiste uitgave voor elke brug uit de rekening blijkt, dan schiet er niets anders over dan het geheele artikel te splitsen in zooveel onderdeden als er bruggen zijn. Ik behoef natuurlijk niet te zeggen dat het buitendien weinig baten zou; het zou alleen leiden tot aanwijzing van veel meer posten waarop af- en overschrijving kan plaats vinden, omdat eene juiste raming voor elke zaak, bij het opmaken der hegrooting onmogelijk is. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik kan niet inzien dat de tegenwoordige inrichting van de begrooting eenig bezwaar kan op leveren tegen de inwilliging van mijnen wensch. Ik heb niet ge vraagd dat de begrooting anders zou worden ingericht. In de he grooting komt het artikel in zijn geheel voor, terwijl dan in de Memorie van Toelichting de splitsing in onderdeden te vinden is. Nu is het toch niet onbelangrijk te weten of de gemaakte splitsingen juist zijn geraamd, met andere woorden of het uitvoeren van werk in eigen beheer meer kost dan bij aanbesteding, of omgekeerd. Daar uit kunnen wij dan de conclusie trekken aan welke wijze van han delen wij de voorkeur zullen geven. Nu komt het mij voor dat aan mijn verlangen ware tegemoet te komen niet door eene gewijzigde inrichting der begrooting, daarop toch is, mijns inziens, geene aanmerking te maken, maar alleen door eene wijziging in de Bijlagen van de rekening van uitgaven. Ik zal er echter nu niet verder op aandringen, maar geef het denkbeeld slechts in overweging. De Voorzitter. Gij zult gezien hebben bij het onderzoek van de Rekening, dat by ieder artikel de daarbij behoorende justificatoire bescheiden gevoegd zijn. Het onderhoud van de bruggen (om bij dat voorbeeld te blijven) komt onder één en denzelfden post voor, omdat zij in de Begrooting ook in één post staan. Wil men nu splitsen, dan krijgt men in plaats van één artikel, zooveel onderdeelen als in dat artikel genoemd worden. De heer Verster van Wülverhorst. M. d. V. Ik wil het verzoek van den heer Fockema Andreae gaarne ondersteunen en zulks te eerder omdat ik Uwe zienswijze niet kan deelen dat namelijk de inwilliging van dat verzoek eenige wijziging zoude brengen in de fk wil dit door een voorbeeld ophelderen. Onder Volgnommer 24 der Begi ooting komt de opbrengst der pacht op de landerijen onder ééne som voor. Intusschen blijkt uit de bijlagen der rekening hoe veel voor elk perceel land afzonderlijk alk huur is ontvangen. Dit zelfde zoude nu m. i. even goed bij de uitgaven kunnen geschieden, en dat is het eenige wat de heer Fockema Andreae verlangt. De Voorzitter. Wij zullen onderzoeken of de wensch van den heer Fockema Andreae uitvoerbaar is. 't Is mogelijk, dat ik de zaak verkeerd inzie, maar vooralsnog meen ik, dat 't niet mogelijk is zonder splitsing der artikelen in verschillende onderdeelen en in geen geval zonder eene zeer aanzienlijke vermeerdering van het aantal Bijlagen der rekening. De beraadslaging wordt gesloten. De punten 1, 2 en 3 van het voorstel van Burg. en Wcth. worden achtereenvolgens met algemeene stemmen goedgekeurd, terwijl de leden van het Dagelijksch Bestuur zich volgens art. 220 der Gemeente wet van stemmen hebben onthouden. De beide suppletoire begrootingen worden daarna met algemeene stemmen goedgekeurd. De Voorzitter. Verlangt nog iemand het woord? De heer Bredius. M. d. V.! Bij de onlangs plaats gehad hebbende stemming ter voorziening in de vacaturen, ontstaan door de perio dieke aftreding van Raadsleden, ben ik niet herkozen. Deze is dus de laatste Vergadering, welke ik de eer heb als lid bij te wonen. Ik heb het woord gevraagd om den geachten leden van den Raad mijn afscheidsgroet te brengen. De indruk waaronder ik dit doe kan ik gemakkelijk wedergeven en zult gij mijne heeren, gemakkelijk kunnen begrijpen Gij weet allen hoezeer de gevoelens en inzichten uiteenloopen met betrekking tot hetgeen in het belang eener gemeente raadzaam geacht wordt. Mijne gevoelens en inzichten waren meermalen zeer afwijkend van die welke door verreweg het grootste gedeelte van de leden dezer Vergadering worden gedeeld en in toepassing gebracht. De laatste verkiezing heeft een welsprekend fiat op die bovendrijvende gevoelens gegeven. Onder die omstandigheden doet het mij niet zeer leed, dat mijn mandaat is geëindigd. Toch voel ik mij gedrongen om een wel gemeend woord van waardeering en erkentelijkheid te brengen aan de geachte leden dezer Vergadering voor de welwillende en vriend schappelijke wijze, waarop ik, zelfs bij verschil van gevoelen, het voorrecht heb gehad roet hen te mogen samenzijn. De aangename herinnering daaraan zal mij steeds bijblijven. Niet gaarne zou ik dan ook deze gelegenheid laten voorbijgaan zonder mij in Uw aller vriend schappelijk aandenken bijzonder te hebben aanbevolen. Daaraan wil ik den wensch knoopen, dat de besluiten, die hier genomen worden, steeds zullen blijken te strekken tol bevordering van het welbegrepen belang der gemeente, en dat zij, die daaraan medewerken, met zelf voldoening daarop zullen kunnen terugzien, zich verblijdende in den steeds toenemenden bloei en groei van deze gemeente en van het welvaren van hare burgerij, waarin ik mij zal verheugen. Hiermede meen ik ook in hoofdzaak terug te hebben gegeven de gevoelens die den heer Van Hoeken bezielen. (Applaus.) De heer De Fremery. Ik heb het voorrecht gehad meer dan 28 jaren lid van den Raad te zijn, heden zal het de laatste maal zijn dat ik het woord tot IJ kan richten, vergun ray daarom nog een kort woord tot U te spreken om rekenschap te geven van de stem die ik in deze Ver gadering heb uitgebracht. Wanneer ik nu terugzie op den toestand van 1839, dan blijkt dat de bevolking met is vermeerderd en deze bedraagt ruim 45000 zielen; dat in die verhouding ook de behoeften zijn vermeerderd, spreekt van zelve, doch ook de inkomsten zijn verhoogd en het bedrag van den inventaris der bezittingen is nu aanzienlijk hooger dan vroeger; wanneer ik daarbij let dat de aanbouw op de Plantage en het Plant soen volkomen is gelukt, en de onkosten van het dempen van de Geerengracht en de Binnenvestgracht geheel zijn gedekt door verkoop van den grond, dan waardeer ik dat dit besluit tot uitvoering door den Raad is genomen. Ook het besluit om de Ruïne in een wandelpark te veranderen geeft slof tot dankbaarheid en volmondig erken ik dat de onderhan delingen met Zijn Exc. den Minister van Binnenl. Zaken, door U Mijnheer de Voorzitter gevoerd, tot deze gunstige beschikking den grondslag hebben gelegd. Ook dat de gasprijs die in 1859 nog 0.15® per meter* bedroeg nu tot f 0.06 is gedaald, dank ik inzon derheid aan het pleidooi door U in deze Raadszaal gevoerd. Ook de Duinwaterleiding is eene bron die goede inkomsten beloofd en eene onschatbare waarde heeft voor de volksgezondheidwas voor de daarstelling eene buitengewone uitgaven van f 120,000 noodig, die gevonden zijn uit de gewone inkomsten, die bezitting belooft over 1886' reeds eene inkomst van ƒ6000, die zeer stellig nog aan zienlijk kan en zal vermeerderen. Eindelijk geeft het voorstel tot wijziging van de Verordening op de heffing van de Plaatselijke Directe Belasting door Burg. en Weth. voorgedragen en door den Raad bekrachtigd en goedgekeurd op den 23 December 11., mij stof tot tevredenheid, daar het kohier in 1886 door den Raad goedgekeurd op den 26 Augustus in vier termijnen moest worden ingevorderd, nu in dit jaar reeds is overgelegd en goed keuring heeft erlangd op 12 Mei waardoor de heffing in 7 termijnen mogelijk is geworden, een voordeel hoogst belangrijk voor de belas tingplichtigen, maar niet minder ook voor onze schatkist, die door vervroegde betaling er een voordeel bij had van 40000, nu reeds belegd en dus rentegevend gemaakt; die uitkomst ze is verkregen door de ijverige medewerking van onze beambten, die op onze aan beveling ons krachtig hebben bijgestaan en geholpen, mij zij het ver gund hun daarvoor dank te zeggen. Ga ik alle deze voorrechten na dan stemt dit tot bemoediging en had ik recht als optimist te spreken, tegen de bezorgdheid die bij meerdere leden nog bestaat. Heb ik dus als lid van den Raad mijn ontslag genomen, plichtgevoel dreef mij daarbij, omdat ik begreep dat in het belang van de gemeente die ons allen lief en dierbaar is, mijne plaatsvervanging noodig werd, niet te min blyft het scheiden altijd moeielijk. Ik gevoel dit geheel nu ik U verlaten ga en voor zoo veel heb te danken alleen dat, althans naar mijne meening, Leiden een goede toekomst heeft, be moedigt mij en ik hoop dat de toekomst aan de geschiedenis zal beantwoorden en dat dit Uw aller wensch is, ik ben er zeker van. Mijne medeleden dank ik allen voor de welwillendheid mij steeds en zoo lang betoond, inzonderheid ook mijne medeleden in het Dagelijksch Bestuur, ik ben U veel verplicht; ook aan den Secretaris die zoo ijverig en steeds gereed was om mij voor te lichten mijn dank, ook den heer Ontvanger zij het mij vergund hier te gedenken. Ik acht hem hoog en heb zeer gewaardeerd dat hij mijne meening deelt dat onze beambten ook de beambten zijn van de ingezetenen, die om raad en voorlichting vragen, nimmer is eene rechtmatige klacht tot mij gekomen en veel malen ontving fk de verzekering dat op het kantoor welwillendheid de grondtoon was. Ook na mijn af treden zal de welvaart en de bloei van Leiden wanneer mij die uit uwe verslagen en handelingen blijkt, eene blijde boodschap blijven. In uw aandenken beveel ik mij vriendelijk aan. De Voorzitter. Ik geloof uit naam van den Raad te spreken, wanneer ik begin met den heer Bredius, die ook namens den heer Van Hoeken het woord voerde, te bedanken voor de wijze waarop hij van deze Vergadering afscheid nam. 't Voegt ons niet de stemming der kiezers te critiseerenzij vaar digen ons af naar dit college, en aan hen alleen komt het recht toe ons mandaat al of niet te vernieuwen. *t Past ons dus hunne be- slissingen te eerbiedigen. Dat neemt echter niet weg, dat men niet ongevoelig behoeft te blijven voor de besluiten die zij nemen. De heer Bredius heeft opgemerkt dat hij en de heer Van Hoeken, in zeer veel punten met de meerderheid in opinie verschilden over de be sluiten, die in den laatsten tijd door den Raad genomen zijn. Ver schil van meening zal wel steeds in ieder belangrijk college voorkomen maar voor ons, die de meerderheid vormden, kan het niet anders dan bijzonder aangenaam zijn, van den heer Bredius te mogen ver nemen, dat dit verschil van gevoelens toch niet belet heeft, dat er steeds eene aangename verhouding bestaan heeft tusschen de meer derheid en de minderheid, en dat de verhouding van de leden onder ling ondanks verschil van meening ook niets te wenschen overliet. Wanneer de beer Bredius nu in hartelijke en diepgevoelde be woordingen van ons afscheid neemt, dan geloof ik namens de Ver gadering te spreken, wanneer ik dat op dezelfde wijze van hem en van den heer Van Hoeken doe. Al vertrekken zij uit ons midden, wy twyfelen geen oogenblik aan de oprechtheid hunner verzekering

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3