42
liet toen een veelbeleekeiiend leil dat men builen de gemeente aan'
houdend ziel bouwen en dal toen onlangs weder de bouw van 12
buizen op Vreewijk was aanbesteed lk noem liet ook een veelbelee
kenend feit, maar in een anderen zin. Die 12 huizen, ze zijn thans
gereed, zijn huizen van 4ÜÜ en 350 huurprijs en mijn berichtge
ver, een te dier zake door en door deskundige, noemde zelfs dien
prijs zeer boog L)e bouwmaatschappij Vreewijk heeft het dus nu nog
niet eens durven wagen, huizen van dezelfde grootte als hel eerste
twaalftal te bouwen! In 1881 begon men, met liet plan oin daar 300
huizen te bouwen, aan het eerste 12-lal. Nadat die huizen jaien le
dig hadden geslaan, ofschoon zij ruimer en goedkooper waren dan
sommige der nieuwgebouwde huizen in het Plantsoen, vonden zij
eerst gaandeweg bewoners, toen hier niets meer te krijgen was. en
na een vijfjarig tijdvak, begint inen eindelijk aan een tweede 1 —tal
van belangrijk kleiner afmetingen! Als dat zoo voortgaat, zal het l-j eeuw-
duren voor het geheele plan van de 300 huizen is uitgevoerd. In-
tusscheu is al ons bouwterrein in liet Plantsoen verkocht en wat nu
wel is waar geen alles afdoend bewjjs is, maar toch zeker geen af
breuk doet aan onze bewering, dat men in den regel de voorkeur
geeft aan het wonen binnen Leiden, is, dal van de nieuwe huizen
tusschen de Rijnstraat en Musis twee met ingang van 1 Mei ver
huurd zijn aan fauiiliön, die van Vreewijk naar de stad verhuisden.
Dit is dunkt mij ook een feit dat niet geheel zonder bcteekenis is,
evenmin als het zooeven door mij vermelde feit, dat dat tweede 12tal
huizen op Vreewijk van nog bescheidener afmetingen zijn dan
het eerste en slechts een huurprijs van /'400 en 350 gelden. Hel
oude woonhuis van Vreewijk is nog niet verhuurd. Ik ben nog in l
minst niet in mijne overtuiging geschokt, dal de lust om zich in
Leiden te vestigen en de gelegenheid daartoe, niet altijd gelijken
tred houden, en dat hoofdzakelijk daaraan moet worden toe
geschreven dat velen zich zoo dicht mogelijk bij onze grenzen
vestigen en dat de lust om daar te bouwen, in den laalsten tijd vooral,
zoozeer is toegenomen. Daaraan zijn onmiskenbaar nadeelen verbon
den, Wanneer toch eenmaal onze grenzen zijn uitgebreid, dan zal
het meer moeite kosten om voor eene geregelde uitbouwing der stad
regelen te stellen, nu ieder eigenaar van een stuk grond, daarop
huizen kan plaatsen nagenoeg naar eigen goedvinden; en daarenbo
ven zullen de besturen der omliggende gemeenten, naarmate het aan
tal huizen grooter wordt, de bezwaren tegen de afscheiding des te
luider doen klinken. Maar daar slaat tegenover dat de behoefte aan
die uitbreiding te duidelijker zal blijken, en dat intussehen de nering
doenden in de stad, door den aanwas der bevolking in onze buurt
niet onbelangrijke voordeelen genieten.
De heer Van der Hoeven heeft beweerd dat wij de regeling be
treffende gas, duinwater en onderwjjs onuitvoerbaar hebben genoemd
Dit is volkomen onjuist. Van het gas hebben wij integendeel de uil-
voerbaarheid zoo duidelijk erkend, dat wij zelfs verklaardendal het
te verdedigen ware geweest, indien wij de laatste prijsverlaging van
het gas niet dadelijk op de omwonenden hadden toegepast. Ik zal
dit met een enkel wooord toelichten, omdat van die verklaring ook
al gebruik wordt gemaakt om het te doen voorkomen alsof zij geheel
op zich zelve stond en wij nu in tegenspraak met ons zeiven zijn.
Door den prijs van het gas te verlagen offerden wij een aanzienlijk
deel der winst op; dientengevolge moest de inkomstenbelasting wor
den verhoogd: voor de gasverbruikers in de stad maakte dit weinig
verschil: de niel-gasverbruikers in de stad leden een tijdelijk nadeel,
dat wij rekenden na twee of drie jaar te zullen zijn opgehevendoor
vermeerderd debiet: de omwonenden alleen genoten een direct voor
deel. Wij moesten dus toen eene keus doen: of het beginsel prijs
geven dal verlaagde prijs door grooter debiel zou worden goedge
maakt en dus het tarief voor de omwonenden onveranderd latenof
getrouw blijven aan het beginsel en ons een tijdelijk nadeel getroos
ten, in de verwachting dat ook in de buitengemeenten, de lage prijs
tot'meer gasverbruik zou leiden. Wij en de groole meerderheid van
den Raad kozen het laatste: er is zelfs destijds niet over gesproken
om eene uitzondering te maken (in den Raad nl.wij hebben wel
nauwgezet overwogen of wij in dien geest ons voorstel aan den
Raad moesten doen). Nu voor een groot deel. de toen opgeofferde
winst weder is ingehaaldspreekt het wel van zelf dal wijminder
dan ooit geneigd zyn aan eene verhooging van het tarief en dus aan
de verzaking van ons beginsel mede te werken. Onuitvoerbaar heb
ben wij het echter niet genoemd: het tegendeel is waar: het gas is
juist het eenige waarvan wij de uitvoerbaarheid hebben erkend.
Wij hebben beweerd dat ten aanzien van het gas reeds eene
beslissing is genomen, omdat de niotie-Krantz nadat daarover twee
malen de stemmen hadden gestaakt, verworpen zou zijn De lieer
Van der Hoeven vestigt er de aandacht op dat die bewering feitelijk
onjuist is. Wanneer de stemmen tweemaal staken, zegt hij, dan is
een voorstel niet verworpen, maar wordt geacht niet aangenomen te
zijn. Ik erken de juistheid van de opmerking, waarmede ik dus ook
de onjuistheid erken, der bewering dat omtrent het gas eene beslissing
zoude zijn gevallen. Maar waar de heer Van der Hoeven ons voor
rekent dat de motie feitelijk is aangenomen, «ofschoon zij jure
moge zijn verworpen," ('tis de heer Van der Hoeven die dit zegl-
niet ik,) gaat hij te ver. Hij lelt voor zijne berekening al de voor
stemmers uit de beide vergaderingen bijeen, voegt er zelfs den heer
De Goeje bij. die om andere redenen tegen stemde, en kan hel dan
toch nog niet verder brengen dan 13 tegen 10. Hij heeft dus altijd
nog maar de kleinste helft van den Raad van wie het bewezen is
dat zij er voor was.
Evenmin hebben wij beweerd tot eene regeling betreffende de
school of het duinwater onuitvoerbaar zoude zijn: wat de school
betreft konden wij zoo iets niet zeggen, want wij hadden vroeger
zelf medegewerkt aan het maken van zoodanige regeling betreffende
de scholen 3e kl. Wij hebben (zie blz. 48 Ie kol. Ing. St. 1886)
gezegd: »en wat nu het tweede (duinwater) en wellicht ook liet
derde dezer onderwerpen (onderwijs) betreft, kunnen wij nu wel
reeds verklaren dat w(j" (hier volgen de woorden waar het eigenlijk
op aan komt en die de heer Van der Hoeven behandelt als of zij
niet geschreven waren), »in verreweg de meeste gevallen, e ke regeling
in den t^ecsl van het voorstel," (d. i. duinwater tegen verhoogd tarief
en onderwijs legen den koslenden prijs) «voor bepaald onuitvoerbaar
houden of gelijkstaande met een verhod lot levering aan-of toelating
van niet- ingezetenen.'' Of die zienswijze juist of onjuist is, doel er
op 'loogenblik niet toe: het is maar een voorbeeld te meer van de
wijze waarop wij sprekende worden ingevoerd.
Nu een woord over de strekking van het voorstel en over de bedoeling
der voorstellers.
Met een beroep op de gehouden discussien en de door de voor
stellers zelvcn verstrekte gegevens, noemden wij hun wensc.h om de
niet- ingezetenen meer te doen betalen een dwangmaatregel en
schreven dien toe aan lust lol plagen, om daardoor den tegenstand
der omwonenden, tegen eene aanhechting aan Leiden te breken. Wij
adstrueerden dat gevoelen inel eene woordelijke aanhaling van hetgene
dienaangaande door een der voorstellers was gezegd in de zitting van
11 Februari 1886, en nu verwijl diezelfde spreker ons, dat wij misbruik
maakten van die woorden, die wij uil de discussie zouden hebben
gelicht en buiten het verband waarin zij stonden zouden hebben
neergeschreven. Ik ben zeer gevoelig voor dit verwijt, omdat, zoo
het juist ware, ik zeir mij zou hebben schuldig gemaakt aan datgene
wat een mijner voornaamste grieven legen de voorstellers is. liet is
echter ten cenemale onverdiend. Wat was het geval. De heer
Donner mengde zich in de discussie en zeide iets waai uit de lieer
Van der Hoeven opmaakte dat hij in den heer Donner een bondgenoot
mocht begroeten. «Wanneer ik den heer Donner goed begrepen heb
zeide li(j, »is hij volkomen met ons eens, dat het weuschelijk is het
den omwonenden zoo onaangenaam mogelijk te maken, hen laat
ik het woord zeggen te plagen zooveel wij maar kunnen. En
dan volgt eene zeer gedetailleerde uiteenzetting van de maatregelen
die de heer Van der Hoeven daarvoor zou willen aanwenden en licht
hij ten slotte zijne bedoeling nog nader toe met deze woorden: »om
hen (de omwonenden) zoo te dwingen bij ons in te gaan en hen te
doen inzien wat en hoeveel zij moeten missen, zoolang zij niet onder
de gemeente Leiden belmoren, totdat zij eindelijk zelven zullen viagcn.
«weest zoo goed en neemt ons op in Uwen schoot. Viel hier, vraag
ik, iels uit het verband te rukken: is dit niet eene volledige ver
klaring van de zienswijze van den heer Van der Hoeven? Wij beriepen
er ons op, omdat de voorstellers zelven ons zoowel naar de discussien
als naar de memorie van toelichting hadden verwezen, de heer Van
der Hoeven, wiens woorden wij hadden aangehaald, die niet had in
getrokken en zijne medevoorstellers ze niet hadden gedesavoueerd.
De heer De Goeje noeint die aanhaling .dislilleeren." Wij hebben
zoo weinig aan dislilleeren gedacht, dat wij er geen woord- geen
leeken zelfs van achterwege hebben gelalen. Uit niets bleek dat de
beer Van der Hoeven tot de zachtere gevoelens der andere heeren
of deze lot de krassere van den heer Van der Hoeven waren bekeerd
en wij hadden dus hel volste recht om ons te beroepen op de discussien,
waarnaar wij waren verwezen. De heer De Goeje verwijt ons dit
beroep en voegt daarbij: «Zij hebben verkozen dit te doen in plaats
van te lellen op mijne verzekering bij het doen der motie, die later
als voorstel is ingediend, dat plagen allerminst in mijne bedoeling lag.
Ik zal hieronder nu lalen volgen en in twee kolommen naast elkander
laten drukken, wat door de heeren De Goeje en Van der Hoeven te
dezen opzichte is gezegd: gij kunt dan beoordeelcn in hoeverre de
tegen ons gerichte verwijten gerechtvaardigd zijn.
De heer Van der Hoeven. «Ik
neem evenwel de toen gesproken
woorden gaarne voor mijne reke
ning en ben niet voornemens den
wenk te volgen van Burg. en Weth.
om ze te retracteeren; maar ge
loof ook niel dat het noodig zal
zijn, dat ze door de drie andere
voorstellers in eenigerlei opzicht
worden gedesavoueerd. Ik blijf die
woorden volhouden en meen dat
ik toen daarmede volkomen gelijk
had, ja zelfs dat Burg en Weth.
het au fond met mij eens zijn en
dat zij vroeger hetzelfde gezegd
hebben, maar alleen in anderen
vorm."
De heer De Goeje. »De natuur
lijke verklaring toch is dal de heer
Van der Hoeven, hoewel oorspron
kelijk geneigd die radicale maat
regelen te nemen, die de heer Van
Dissel wenschte, waarmede de
Voorzitter zich ook in beginsel in
genomen verklaarde en die Burg.
en Weth. thans aan het slot hunner
dupliek als hun stelsel voor de toe
komst bekend maken, dat de heer
Van der Hoeven, zeg ik, zich vcr-
cenigd heeft met het minder radi
cale plan zijner medevoorslellers.
Moest dat nog uitdrukkelijk gezegd
worden? Spreekt de onderlee-
kening van den heer Van der
Hoeven nog niet duidelijk genoeg?"
Hierboven heb ik de waarde reeds aangetoond van de beweringen
der heeren De Goeje en Van der Hoeven, die in de zoocven
aangehaalde woorden uit de discussien van 10 Juni 1886 meer
speciaal Burg. en Weth. betreffen: ik behoef daarop dus met terug
te komen. Voor het oogenblik alleen de vraag of iemand Uwer den
indruk heeft gekregen dat de vier voorstellers het eens zijn omtrent
de strekking van hun voorstel? De heer Van der Hoeven maakte
er ons een ernstig verwijt van dat wij hem den woordvoerder hadden
genoemd. Behoef ik nog uitdrukkelijk te zeggen dat ik erken dat
wij daarin ongelijk hadden en de kwalificatie terug nemen?
„De "eheele quaestie", zegt later de heer Van der Hoeven, .komt
neder op het woordje plagen, en men heeft het willen doen voor
komen alsof het mijn idéc was om de omwoners te plagen, alleen
maar om te plagen; met het doel dus om te plagen. Dat is volstrekt
bet geval niet. Hindert dat woordje plagen zoo, welnu ik wil dit
wel veranderen in onaangenaamheden aandoen. En die wil ik aandoen
niet als doel maar als middel, als geoorloofd middel om te komen lot
de zoo gcwenschle uitbreiding der gemeente."
lk hoop dal de omwonenden ten volle zullen beseffen van hoeveel
beter conditie zij zijn, wanneer zij niet worden geplaagd, maar
wanneer inen hun slechts onaangenaamheden aandoet. Ik ontken
echter ten stelligste dat wij hel zouden hebben .willen doen
voorkomen" dat het denkbeeld der voorstellers was plagen uit