de afscheiding is van twee perceelen die aan verschillende particulieren
toebehooren) zou dan de eene eigenaar den ander kunnen dwingen
0111 een scheidsmuur in het midden dier sloot op te trekken: en dit,
zal men wel toegeven, is ondenkbaar.
Maar ik eindig met te herhalen wat ik begonnen ben te zeggen,
wij hebben de recognitie zoo hoog genomen, dal rente en aflossing
van de som die voor de plaatsing van den muur noodig is gedekt
zullen zijn, zoodat de gemeente in allen geval voor schade gevrijwaard is.
De heer Knappert. M. d. V.! Ik moet verklaren -dat ik met het
voorstel van Burg. en Weth. niet zeer ingenomen ben. Wij hebben
hier hetzelfde geval dat zich vroeger bij de demping van de Vestgracht
heeft voorgedaan naauwelijks is eene gracht gedempt of de omwonen
den komen om ieder een gedeelte van den grond hetzij in eigendom,
hetzij in bruikleen te verkrijgen.
Wij hebben de Kool- en Brandewjjns grachten gedempt ter bevor
dering van den gezondheidstoestand der omwonenden. Nu die toestand
gunstiger is geworden, nu men ruimte, licht en lucht heeft verkregen,
zullen wij dit alles weder tot den vroegeren slechten toestand terug
brengen. Volgens de afscheiding op de kaart zullen wij krijgen drie
zoogenaamde sloppen vooral uit arbeiderswoningen bestaande; de
heer Moenen, die zich met een adres tot den Baad heeft gewend,
komt daarbij vooral in een ongunstigen toestand. De inenschen die
nu zeer tevreden zijn, die thans eene groote ruimte hebben verkregen,
zich wellicht voorspiegelen daar onder het lommer der boomen te
genieten, zullen nu weder een muur voor zich krijgen, waardoor de
toestand voor hen nog ongunstiger wordt dan vroeger, alleen zullen
zij van het onwelriekende water verlost zijn. Ik moet zeggen dat
ik inderdaad weinig gezind ben om mede te werken tot eene
gunstige beschikking op de verzoeken. Men zal mij wel tegenwerpen,
dat de gemeente daardoor ontlast wordt van de kosten voor bestrating
als anderszins, maar dit zal voor mij geen reden zijn om de menschen
daar in eene mindere positie te brengen. Toen wij het besluit tot
demping hebben genomen, wisten wij ook wat daarvan de financieele
gevolgen zouden zijn. Ik zal derhalve met het voorstel niet kunnen
medegaan.
De heer Cock. M. d. V.Ik wensch niet in het fond van de zaak
te treden doch alleen een paar bezwaren van rechtskundigen aard te
releveeren. De heer Fockema Andreac is mij daarin reeds voorgegaan
en heeft mijne taak dus gemakkelijker gemaakt. Omdat ik echter
begrijp dat het bespreken van rechtskundige bezwaren in deze Ver
gadering niet zeer aangenaam is en ook weinig resultaten oplevert,
zal ik slechts enkele punten aanstippen. Mijn doel was om Burg. en
Weth. te verzoeken om voor het geval, dat de Raad mocht besluiten
om de gronden in gebruik te geven, voordat de zaak tot uitvoering
komt, in overleg te treden met den stads consulent en aan hem de
redactie van 's Haads dispositie over te laten. Het komt mij immers
voor, dat het concept-raadsbesluit, zooals het nu luidt, wel eenige
aanvulling behoeft; op sommige punten is het niet zeer duidelijk.
Welke aanvullingen en welke verduidelijkingen noodig schijnen, behoef
ik niet op te geven; dit is onzen kundigen consulent volkomen toe
vertrouwd. Slechts een enkel woord om aan te duiden, welke punten
mij, bij eene oppervlakkige lezing, toeschenen nauwkeuriger te moeten
worden gepreciseerd, waaruit dan van zelfs volgt welke aanvullingen
of verduidelijkingen noodig of wensehelijk kunnen worden geacht.
Zooals het concept-raadsbesluit nu luidt, is het zeer moeielijk, zelfs
bij gissing, uit den inhoud daarvan op te maken welke rechts
verhouding tusschen de gemeente, als eigenares, en de adressanten,
als toekomstige gebruikers, Burg. en Weth. zich voorstellen in het
leven te roepen. Ken zakelijk recht? een recht van opstal of erfpacht
Ik geloof 'tniet! Hadden Burg. en Weth. eene andere verhouding op
't oog, b. v. een zuiver contractueele obligatie zooals huur en verhuur,
of wellicht eenige andere contractueele verhouding sui generisIk
vermoed van niet. Het waarschijnlijkst komt mij voor, dat zij den
grond bloot precario zooals men gewoon is te zeggen in gebruik
willen geven, en juist in dat geval verdient hel overweging de ge
volgen daarvan in de toekomst eens na te gaan en zoo noodig te
regelen. Om slechts eene kleinigheid te noemen, ik lees in het concept
raadsbesluit, dat de bevoegdheid tot opzegging wordt verleend, mits
zij twee jaren te voren schriftelijk geschiede. Geldt nu die bevoegd
alleen voor de gemeente als eigenares? Of ook voor de gebruikers?
Wellicht antwoordt men inij: voor beiden, want dat spreekt vanzelf.
Dit moge in meerdere of mindere mate bij huur en verhuur billijk of,
zoo men wil, natuurlijk schijnen, bij in gebruikgeving precario is dit
minder het geval en spreekt het niet van zelf. Doch hoe dit ook zij,
dit staat vast, dat ook het recht of het genot van den bruiker op
deze of gene wijze zal kunnen eindigen tengevolge van omstandigheden
of handelingen niet afhankelijk van den wil van den eigenaar. Welke
zal dan de rechtstoestand zijn? Welke wanneer bij voorbeeld één,
doch niet alle bruikers, die dat terrein precario gebruiken, dat gebruik
opzeggen of het kwijt raken? Hoe zal het dan met dien muur gaan,
die daar op stads-grond gebouwd is. Ik weet zeer goed, dat de
rechtsverhouding, die dan ontstaat, in ons Burgerlijk Wetboek nauw
keurig geregeld is, zij behoort zelfs tol een der allereerste leerstukken,
waarmede jonge studenten in de rechten kennis maken, namelijk de
«inaedificatie." Maar daar kom ik in dit geval niet heel veel verder
mede. De stad kan dan als eigenares óf bevelen, dat de bruiker den
muur wegbreke. dien ik veronderstel dat door hem op zijne kosten is
gebouwd, öf zij kan dien muur naasten, onder verplichting echter
van de kosten te restitueeren. Hoe men ook kiezen men komt in
moeielijkheid. Verkiest men den muur af te laten breken, dan raakt
eerstens de rooilijn verloren en daarmede de welstand, en treedt
tweedens voor de stad de verplichting weder op tot afsluiting van
art. 090 Burg. Wetb., alllians volgens de interpretatie van Burg. en
Weth. Verkiest men daartegen den muur te behouden en restitueert
men er de kosten van, dan verkrijgt men een ledig, aan de zijde van
de straat doch niet van achteren afgesloten erf, waarvoor moeielijk
andere liefhebbers te vinden zullen zijn, terwijl dan zeer zeker, zoo
wel volgens de interpretatie van Burg. en Weth., als in dit geval
volgens die van den lieer Fockema Andreac, de verplichting van art.
69Ó weer in het leven zal treden, eene verplichting, die Borg. en Weth.
juist door dit concept-raadsbesluit wilden vermijden.
Die punten, en wellicht zoo vele andere, moeten dus nader geregeld
worden. Ik zie er geen kans toe, want ik herhaal, ik weet niet wat
men hier voor oo£en beeft gehad, een zakelijk recht, of een contractueel
recht, of ècn .Vnöot in gebruik geven precario? Om niet verder in dit
labyrinVJié te treden, zou ik wel willen voorstellen, dat indien de
Ra.ftft mocht besluiten dit stuk grond uit te geven, als conditie te
stellen, dat het stuk eerst in een behoorlijken vorm werd gebracht,
en dan is de stads-consulent de aangewezen persoon voor dat werk.
De heer De Goeje. M. d. V.! Ik heb ook ernstige bezwaren tegen
de voordracht zooals zij daar ligt. Mijn eerste bezwaar is hetzelfde
dat door den heer Knappert is ontwikkeld, namelijk dat wij na eerst
de groote uitgave van ƒ7300 tot demping der grachten te hebben
toegestaan, waardoor licht en lucht verkregen werd, nu weder sloppen
gaan maken, die, zooals iedereen weet, niet zeer bevorderlijk zijn voor
de reinheid, frischheid en al hetgeen wij juist door die uitgave hebben
willen bevorderen.
Mijn tweede bezwaar is dit. Er wordt door drie firma s terrein
aangevraagd; wij vernemen dit thans nu de gracht gedempt is, terwijl
vroeger uit niets is gebleken dat die firma s groote behoefte aan
terreinen hebben.
Ik geef gaarne toe dat de gemeente zelfs ten koste van groote
opofferingen de industrie zoo noodig te hulp moet komen, maar dan
moet ook zeker vastslaan dat die hulp volstrekt noodig is.
En wat is gebleken toen er sprake was om de grachten te dempen
Dat alle tegenstand juist kwam van die firma's welke nu de aanvra
gen om grond doen. De Vennootschap de Leidsche Zoutkeet,, de heer
De Gon. de heeren De Vries en Stevens, allen achtten demping niet
wensehelijk Ook de bewoners der panden aldaar verlangden, zoo be
weerde in deze vergadering de heer De Fremery, die demping niet.
Eindelijk werd in een latere vergadering door den heer Krantz me
degedeeld dat de heeren De Vries en Stevens geene bezwaren meer
hadden tegen de demping, ja die zelfs goedkeurden, omdat het hun
een beleren toegang lot hunne pakhuizen zou verschaffen. Maar ook
toen is er van behoefte aan terrein geen sprake geweest.
Dat, nu eenmaal de grachten gedempt zijn, iedereen er een stuk
van hebben wil, is begrijpelijk. Men begint met in gebruik nemen
tegen eene kleine recognitie, terwijl het dan naderhand voor een
kleine som in eigendom wordt afgestaan. De gemeente zal dus hier
groote geldelijke opofferingen doen om eenige particulieren te helpen,
terwijl het niet is gebleken dat dit voor de industrie werkelijk noodig is.
I Mijn derde bezwaar is dat door drie firma's terrein is aangevraagd,
terwijl nog daarenboven aan zeven andere personen ook grond is
toegewezen. Dat deze ook daarom verzocht zouden hebben, blijkt niet
uit de medegedeelde stukken. Aan dal afstaan van grond zijn echter
conditiën verbondenweigert nu een der verzoekers daaraan te vol
doen, dan blijft dat eene gedeelte stads eigendom midden tusschen
het afgestane gedeelte liggen. Dit alles is mij niet zeer duidelijk en
wanneer mijne bezwaren niet voldoende worden opgehelderd zal ik
tot mijn leedwezen tegen het voorstel van Burg. en Weth, moeten
stemmen.
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik mag niet verzwijgen dat het
doel waarom tot de demping door den Raad is besloten, door aan
neming van dit voorstel wel eenigszins verloren gaat. Wel zeggen
Burg. en Weth. dal de toestand voor de bewoners der huizen aan de
gedempte grachten niet minder wordt dan vóór de demping, doch ik
ineen dat het besluit tot demping is genomen in het belang van de
gezondheid dier grachten, en de bevordering daarvan zal zeker ook
wel bestaan in het maken van ruime toegangswegen, die door deze
voordracht zeer worden beperkt; daarbij komt mij het finantieelc
voordeel al zeer gering voor. Wel heeft u gezegd, dat de rente van
de kosten van den muur ruimschoots gedekt wordt, maar ik heb u
niet hooien aanvoeren, dat ook de rente der waarde van den grond
gedekt is. Ik zou daarom wel wenschen, dat als deze voordracht werd
aangenomen, de kosten van den bouw van den muur voor rekening
der betrokken, aangrenzende eigenaren kwamen; dat is billijk.
De heer Fockema Anoreae. M. d. V.! 'tls mij gebleken, dat het
voorstel van het Dag. Bestuur om het bouwen van den muur voor
rekening van de gemeente te brengen, niet gebaseerd is geweest op
de argumenten, waartegen ik mij verzet heb. Uwe gronden hebben
mij niet overtuigd, maar ik zal den raad, door den heer Cock in een
vorige vergadering gegeven, opvolgen, en niet meer strijden over ar
gumenten, die tot de zaak niet afdoen.
Ik dank u voor de opheldering. M. d. V.
De Voorzitter. Ik kan den heer Cock antwoorden, dat ik geen
bezwaar heb, om aan zijn wensch gevolg te geven, 't Is de bedoeling
om den grond tegen een bepaalde recognitie in gebruik te geven;
maar ik heb geen bezwaar om het besluit, voor het vaststellen van
den vorm eerst in handen te stellen van den stadsconsulcnt; dit zal
geschieden voordat er uitvoering aan wordt gegeven.
Wat de overige bezwaren tegen deze zaak ingebracht betreft, moet
ik doen uitkomen, dat de aanleiding tot het dempen der grachten
op de overweging gegrond is, dat men een bron van ongezondheid,
die vooral in tijden van epidemische ziekten gevaarlijk kon worden,
wilde wegnemen, en niet uit overweging, dat men dat stadsgedeelte
wilde verfraaienzooals men thans wil doen voorkomen
alleen over den gezondsheidstoestand van de bewoners in de buurt dier
grachten is destijds gesproken.
Wanneer men nu de kaart die ter inzage heeft gelegen in de
Leeskamer inziet, dan zal men bemerken, dat die straat een zeer on-
regelmatigen vorm krijgt, zoodat er daardoor alleen reeds vele hoeken
en gaten zullen komen, waar men vuilnis zal nèerwerpen; hieruit zal
voor de bewoners een ongename toestand ontstaan.
De heer De Goeje wees op de omstandigheid dat toen er quaestie
was van dempen, belanghebbenden die nu de aanvragen doen, toen
niet om grond gevraagd hebben, ja, dat zelfs de heeren De Vries en
Stevens prijs stelden op het behoud van de gracht. Dat is waar; zij
konden door dat water gemakkelijk bij hunne pakhuizen komen.
Maar daaruit volgt nog niet dat zij, nu eenmaal de gracht gedempt is,
ook niet met vrucht van een gedeelte terrein gebruik zouden kunnen
maken. Dat dit het geval is blijkt voldoende uit hunne aanvrage.
Ditzelfde geldt ook voor de Leidsche Zoutkeet; die had ook belang
bij een vaarwater; nu haar dit eenmaal is ontnomen heeft zij er ook
belang bij over den grond te kunnen beschikken, anders zou zij dien
niet gevraagd hebben.
Verder zegt de heer De Goeje dat er slechts van drie firma's ver-