10°. it®. Zitting van Donderdag üO'ltri I geopend 's namiddags te één uur. Voorzitter: de Heer Burgemeester L. M. DE LAAT BE KANTER. Te behandelen onderwerpen 6®. 8' 9". 1". benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Leerschool. (93). 2°. Idem van een eersten onderwijzer aan de Jongensschool lsle klasse. (94) 3®. Voorstel tol uitbreiding van het onderwijzend personeel aan de school 3de klasse n®. 3, met één derden onderwijzer of derde onderwijzeres. (90) 4°. Voorstel betrekkelijk de in gebruikgeving van grond der ge dempte Kool- en Brandewijnsgrachten. (91) 5°. Verzoek van de wed. Du PonDe Gelder, om onlhclling van de betaling van schoolgeld voor de Hoogerc Burgerschool voor Jongens. (92) Idem van J. Van der Steen, ter bekoming van grond aan de gedempte Binncnvcstgracht. (95) Idem van J. Peerenboom, om een stoep te leggen aan het Leven daal. (100) Voorstel tot uilkeering van eene toelage aan de wed. Briejer, zuster van den overleden concierge van het Raadhuis. (99) Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1886. (102) Idem van de Schutterij (98) Voorstel van de heeren Dr. M. J. De Goeje, Mr. H. Van der Hoeven, A. J. Krantz en Mr. F. Was, omtrent het meer in rekening brengen aan uiet-ingezetenen dan aan ingezetenen voor de voor deden welke deze gemeente aanbiedt. (62, 69, 102 en 124 van 1886 en 51 en 72) Tegenwoordig waren 24 leden, als de heeren: Van Reencn, Bool, De Fremery, Kaiser, Was, De Goeje, Hasselbach, Le Poole, Fockema Andreae, Land, Alma, Du Rieu, Van Buttingha Wichers, Driessen, Njjkainp, Knappert, Van der Hoeven, Van Hoeken, Bredius, Juta, Cock, Verster van Wulverhorst, Zaalberg en de Voorzitter. De heer Zaaijer heeft bericht de zitting niet te kunnen hjjwonen, aangezien hij als deskundige voor de rechtbank te 's Gravenhage is gedagvaard. De notulen van hel verhandelde in de vorige Vergadering worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1°. Dispositie van Ged. Staten van Zuid-Holland dd. 10/14 Meijl. B. n°. 1279 (3e afd.) G. S. n°. 114 ten geleide van hel goedgekeurd Raadsbesluit tot den aankoop van drie woningen en erven aan de Langegracht ten behoeve van de uitbreiding van het cokesterrein van de Slcdel. Gasfabriek. 2°. Idem als voren dd. 16/18 Meijl. B. n°. 1339 (3e afd.) C. S. n"21, ten geleide van hel goedgekeurd kohier der Plaats. Dir. Belasting dienst 1887. 3J. Missive van den heer P. J. Groen dd. 23 Mei jl. houdende mede- dceling dal hjj de benoeming tot lid van het Bestuur der Praclischc Ambachtsschool, wegens drukke werkzaamheden niet kan aannemen. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: Is. Verzoek van de firma P. Clos dj Leembruggen, om vergunning tot het leggen van rails in de straat vau de Langegracht voor hare fabriek. 2°. Idem van de firma M. W. Jaeger dj C®., om den eigendom van gemeentegrond van den Vestwal, zijnde een gedeelte van het perceel Sectie A N°. 884. 3°. Idem van A. C. J. Van der Kemp, om afschrijving van Plaats. Dir. Belasting, dienst 1887, van den aanslag van mej. Van der Kemp overleden. 4°. Idem van den heer S. Kutsch Lojenga, om restitutie van be- schoolgeld voor zijne dochter, leerlinge der Meisjesschool lc klasse. 5®. Idem van Jhr. Strick van Linschoten, voor twee kinderen, leer lingen der Meisjesschool 1c klasse. 6®. Verzoek van J. A. De Vries te Rotterdam, om vergunning tot het leggen van eene brug over de Zoeterwoudschc Singelsloot. Worden gesteld in handen van Burg. en Wclb. Aan de orde-is alsnu: I. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Leerschool. (Zie Ing. Sl. n°. 93.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Land, Wichers en Van der Hoeven verzoeken met mij het slembureau uiltemaken? De uitslag der stemming is dat met algemeenc stemmen (21) wordt benoemd Mejuffrouw J. G. Blok. II. Idem van een eersten onderwijzer van de Jongensschool 1ste klasse. (Zie lng. St. nu. 94.) Met algeineene stemmen (21) wordt benoemd de heer J. F. L. Rietdijk. De Voorzitter. Ik dank de heeren slemopnemers voor hunne welwillende medewerking. De heer Cock komt ter vergadering. III. Voorstel tot uitbreiding van het onderwijzend personeel aan de school 3de klasse n°. 3, met één derden onderwijzer of derde onderwijzeres. (Zie Ing. St. n°. 90.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. IV. Voorstel betrekkelijk de ingebruikgeving van grond der ge dempte. Kool- en Brandewijnsgrachten. (Zie Ing. St. n°. 91.) De Voohzitter. Ik moet hierbfl mededeelen dat de Commissie van Financiën over deze zaak een rapport heeft uitgebracht dat nog niet is gedrukt, van den volgenden inhoud: "In onze handen zijn gesteld, de stukken betreffende het in gebruik geven van een deel der gedempte Kool- en Brandewijnsgrachten aan de Vennootschap de Leidschc Zoutkeet en anderen. Er is bij ons eenige twijfel gerezen, of er voor de gemeente vol doende gronden bestaan, om. zonder bijzondere vergoeding, de kosten vft/i den muur op de schclstcekcning met de letters G. II. P. aan geduid alleen voor hare rekening te netnen. Wij vleien ons echter, dat bij de behandeling der zaak Burg. en Welli. afdoende nrguinenten ook voor dit deel van bun voorstel zullen bij brengen en iit'bben, in het vertrouwen hierop, de eer U te ad- visceren dat voorstel aafl te nemen." Vervolgens dat in be rapport der Comm. van Fabricage een fout is ingeslopen. In de alinea op ééne na de laatste regel moet ver vallen »en II. P." I> de om 'ddeiiijk voorafgaande alinea blijkt dat de muur G.H.P. voo rik nir.g der gemeente wordt gesteld. De heer Versier komt ter vergadering. De heer Focüema Asdreaf.. M. V Hetzy mij vergund met een enkel woord aan te geven w arop de twijfel der Commissie van Financiën omtrent de juistheid t voorstel om den op te trekken muur voor rekening der gemeente men, is gebaseerd. De Com missie vreest dat dit voorstel voora. usop de overweging die wij aantreffen in de memorie van toelichting van Burg. en Welh. dat namelijk op de gemeente de verplichting zoude rusten om voor de helft bij te dragen in de kosten van de afscheiding tusschen de aan gelegen erven en de openbare straat. Die mecning zoude ik niet gaarne onderschrijven. Met afscheiding zal het Dag. Bestuur wel bedoelen afsluiting, (cloture) zooals het in de wet meestal wordt genoemd, en niet de eigenlijke afscheiding (bornage), welke laatste kan geschieden b. v. door middel van lage paaltjes met ijzerdraad en geenc groote kosten medebrengt. Nu komt het mij hoogst twijfel achtig voor of de bepaling van hel Burgerlijk Wetboek: »Een ieder kan in de sleden en aancengebouwde voorsteden en dorpen zijnen nabuur noodzaken om bij te dragen tot het maken of bet stellen van afsluiting, dienende tot afscheiding van hunne huizen, opene plaatsen en tuinen," ook bij analogie mag worden toegepast op de afscheiding van erven van bijzondere personen van de openbare straat. En waarom? Vooreerst de openbare straat kan moeielijk worden gebracht onder de huizen, tuinen of opene plaatsen, (cours.) Maar bovendien, de grond van de bepaling die de eigenaren van aangren zende erven dwingt om te samen ieder voor de helft in de kosten van afscheiding bij te dragen, is deze dat de eigenaren van beide erven gelijk belang hebben bij de afscheiding. Die grond nu bestaat niet waar het geldt eene publieke straat. Er is echter nog sterker argument. Op grond van genoemde bepaling van het Burgerlijk Wetboek kan ieder zijn buurman dwingen om beider erven op ge meenschappelijke kosten van elkander af te scheiden, zoodat men van het eene erf niet kan komen op het andere. Mocht men nu de bepaling toepassen op de openbare straat, dan zou men tot de gevolg trekking komen, dal de gemeente de eigenaren zou kunnen dwingen om voor hunne huizen een inuur te plaatsen, zoodal men niet in of uit het huis kan, quod absurdum. De analogische locpassing van gemeld artikel op de afscheiding van de erven van bijzondere personen van de openbare straat, komt mij derhalve absoluut ongeoorloofd voor. Ik stel er prijs op dit hier te zeggen, omdat ware de meening van hel Dag. Bestuur juist, mijns inziens voor de gemeente financieel een zeer bedenkelijke lijd zou kunnen aanbreken. Openbare straat slaat gelijk met openbaar vaarwatar. Ware nu de interpretatie van het Dag. Bestuur juist dan zou niet alleen een ieder die een erf heeft afgescheiden van de openbare straat, casu quo de gemeente kunnen aanspreken om voor de helft bij te dragen in de kosten van herstelling der afscheidingmaar ook iedereen, die een erf heeft aan de openbare grachten, h. v. aan de buitensingels, op dezelfde gronden de gemeente kunnen verplichten om met hem mede le werken tusschen die openbare grachten als stadseigendom en zjjn erf een schutting of hek op te trekken. De consequente doorvoering van dit rcchtbcginsel zou de gemeente op groote kosten komen te slaan En wanneer dus werkelijk deze overwegingen den doorslag hebben gegeven bij het voorstel van het Dag. Bestuur, nl. om nu de schutting voor eigen rekening te zetten, dan zou 't, volgens mijn opinie, beter wezen het op dien grond niet aan te nemen. Mochten er echter andere gronden hebben bestaan, dan zou ik mij bij het voorstel, zooals hel luidt, wel kunnen nederleggen. De Voorzitter. Ik heb met genoegen gezien dat de heer Fockema Andreae zijne rechtskundige bedenkingen afgescheiden heeft gehouden van andere beschouwingen over ons voorstel. Ik kan echter onmiddellijk de verzekering geven, dat wij met opzet de kosten voor het gebruik van den grond zoo hoog genomen hebben, dat de renten en aflossing voor de som, die de muur zal kosten, be hoorlijk gedekt zijn; dientengevolge dragen zij, aan wie wij den grond in gebruik geven, indirect bij aan de kosten van optrekking van den scheidingsmuur. Met hetgeen door ons is gezegd aangaande den afscheidingsmuur, bedoelde wjj niet het wetsartikel door den heer Fockema Andreae aangehaald: dit is hier niet van toepassing. Wij hadden op het oog art. 678 van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk de eigenaars der aan de nu gedempte Koolgracht grenzende perccelen de ge meente, als eigenares van den publieken weg of de publieke straat, kunnen noodzaken die aan elkander grenzende eigendommen ten gc- meenen koste van elkander af te scheiden. Hel door den heer Fockema Andreae aangehaald artikel is o. i. hier niet toepasselijk. Wij hebben ten overvloede aan een der collega's van den heer Fockema Andreae tot wiens speciaal onderwijsvak deze materie behoort, officieus een advies gevraagd, hetwelk onze opvalling van het rechtsbeginsel der zaak bevestigd heeft. Ik geloof zeker, dal wij bijzondere personen, en omgekeerd deze ons, dwingen kunnen de helft van de kosten voor een dergelijken muur te dragen. Maar de vergelijkingen door den heer Fockema Andreae gemaakt met een huis en een sloot of gracht gaan niet op. Wat het eerste betreft, de buitenmuur van het huis is zelf reeds een natuurlijke afscheiding van den openbaren weg en wat de sloot of gracht aangaat, deze vergelijking gaat evenmin op, omdat het water eveneens reeds eene afscheiding tusschen twee eigendommen vormt; immers (want wij hebben stellig te doen met de bepalingen van hel Burgerl. Wetb. wanneer de sloot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 1