49 te bevorderen, is veel te ingewikkeld, dan dat men die op schijnbaar zoo eenvoudige wijze zou kunnen oplossen, als de voorstellers schijnen te mecnen Zullen b. v. door het toenemend aantal nieuwgebouwde buizenontegenzeggelijk de bezwaren van de gemeentebesturen tegen die uitbreiding toenemen, evenmin is het te ontkennen dat elke nieuwe woning een argument is, dat de noodzakelijkheid der vergrooting van ons grondgebied helpt betoogen. Voor het oogenblik aannemende dat de voorstellers juist zien, en hunne plannen inder daad konden strekken om de dichtstbijwonenden tol onze bondgenooten te maken des neen wat zal dan de invloed van den maatregel in wijder kring zijn In hoeverre zal de stroom die nu naar Leiden vloeit, omdat het algemeen bekend is dat men hier voor maligen prjjs, uitstekend onderwijs kan ontvangen, worden afgeleid, indien hier een stelsel wordt ingevoerd, dat al dadelijk het groote voordeel van goedkoop onderwijs wegneemt en de vrees moet doen rijzen dat wij op den eenmaal ingeslagen weg niet zullen blijven stilstaan? Wat zal al verder, indien de stroom zich verplaatst en het aantal dicht bijwonenden niet noemenswaardig meer toeneemt, het oordeel over de noodzakelijkheid der uitbreiding onzer grenzen worden van hen, die in de eerste plaats daarvan doordrongen moeten zijnom hen te bewegen het initiatief te nemen? Ziedaar vragen die gemakkelijk met nog meerdere zouden aan te vullen zijn, en die allen nauwgezette overweging verdienen, vóór men een stap doet in de richting die ons als juist en doelmatig wordt aangeprezen. Maar zelfs buiten dat alles, wij vinden de voorgestelde maatregelen iliiberaai en de voorstellers mogen het krasse oordeel ten goede houden op de vraag die zij zei ven deden of hetgene zij willen invoeren "klein geestig" is, antwoord ik volmondig: naar mijne overtuiging ja! Die maatregelen behooren niet te huis in den tegenwoordigen tijd, maar in vroegere eeuwen, toen de gemeènten in naijver en vijandschap tegen over elkander stonden: iliiberaai, dergelijke maatregelen te treffen, tegenover personen, die stellig voor het meerendeel buiten Leiden wonen, omdat binnen deze grenzen de gelegenheid daartoe ontbrak: iliiberaai, het stelsel toe te passen om van die personen te halen wat er van te halen is, en daarbij uit het oog te verliezen dat zij indirect reeds aan onze belastingen bijdragen, door hunne schoolgelden, en de winsten welke hun verbruik van gas en duinwater ons opleveren en waardoor zij feitelijk reeds een hoogeren prijs voor die artikelen betalen, dan de ingezetenen van Leiden: dat zij niet weinig bij dragen aan de voordeelen van onze neringdoenden; dat de nieuwe huizen die gebouwd zijn en worden, aan tal van onze werklieden werk en dus levensonderhoud verschaffen. Het voegt ons zeker een oog in 't zeil te houden. Neemt het aantal huizen in de nabijheid van Leiden buiten verhouding tot de behoefte toe en wordt het wonen daar zoo aanlokkelijk gemaakt, dat dientengevolge de be- lastingbetalendcn in grooten getale onze gemeente verlaten, dan neme men maatregelen, die dan niet meer kleingeestig kunnen worden ge noemd, omdat zij dan maatregelen van zelfbehoud worden; en gij kunt er op rekenen dat wij dan niet zullen afwachten dat het initiatief door anderen wordt genomen. Tot zoo lang late men alles bij het oude, zij men tevreden met de inderdaad niet geringe voordeelen, directe en indirecte, die de omwonenden ons thans reeds doen genieten, waaronder zeker wel als een der voornaamste mag worden gesteld, dat zij het klemmendste argument vormen, waarmede de noodzake lijkheid der uitbreiding onzer grenzen te bewijzen is. Mogen zij ook. al aanvankelijk door het verschil in de belastingen die zij ginds be talen en hier te betalen zullen hebben, legen hunne inlijving bij Leiden opzien, wij hebben hun, in compensatie, nog genoeg voordeelen aan te bieden die zij nu missen en bovenal onze waardigheid zal door die welwillende houding beter bewaard blijven, dan indien wij ons wagen aan eene poging tot uitvoering der plannen die, wat de twee voornaamste onderwijs en duinwater betreft, m. i. op een échec moet uitloopen. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik denk dat het al mijne mede leden wel zal gaan als mij, namelijk dal zij vermoeid zijn. Bovendien is het bijna vijf uur en daarom noodzakelijk de discussie te verdagen. Ik richt evenwel het verzoek tot IJ ons niet weder ter voorzetting van deze zaak bijeen te roepen, dan nadat wij uwe zooeven gehouden redevoering niet slechts voor ons hebben, maar ook gedrukt a tête reposée hebben kunnen overwegen, 0111 te beslissen wat 011s daarna te doen staat. De Voorzitter. Wanneer geen der leden bedenking daartegen heeft, bestaat er bij mij niet het minste bezwaar om overeenkomstig uw verzoek te handelen. Daar niemand meer het woord verlangt, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerjj van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 15