31 verplaatsing is ingenomen. Hoc is men er toe gekomen dit voorstel in te dienen? Zou u, M. d. V.! mij daarop een antwoord kunnen geven? De Voorzitter. Ik zal beginnen met de vraag van den heer Van der Hoeven te beantwoorden. Adressen tot liet verplaatsen van de markt zijn niet ingekomen. Op den Nieuwen Rijn wonen meest neringdoenden en enkele particulieren. Van deze laatsten zijn ver schillende klachten ingekomen over den last dien zij van de markt ondervinden en over de versperring van het nauwe gedeelte van den Nieuwen Ryn; deze klachten zijn de aanleiding tot ons voorstel geweest. Nog gisteren vervoegde zich iemand bij mij die door de markt ernstig in de uitoefening van zijn bedrijf werd gehinderd. Namen zal ik nu niet noemen; over de zaak zelve valt, nu de Com missie voor de huishoudelijke verordeningen zich met het gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. heeft vcreenigd, niet veel meer te zeggen. Den heer Van Reenen doe ik opmerken dat de Commissie en Burg. en Weth. het eens zijn geworden, zoodat alleen over het laatste voorstel van Burg. en Weth. zal worden gestemd. De Westlandsche markt zal nu volgens de bestaande verordening blijven op den Nieuwen Rijn, en een aanvang nemen by de Hooigracht. De heer Cock heeft zeer juist gezegd, dat het moeielijk is eene scherp afgeteekende definitie te geven van Westlandsche markt. Wat daar wordt verkocht zijn toch eigenlijk evenzeer boomvruchten als die vroeger naar de vischmarkt waren verwezen. In het algemeen zou men kunnen zeggen dat het ken merkend onderscheid hoofdzakelijk daarin bestaat dat op de West landsche markt de handel wordt gedreven uit de schuiten, terwijl de vruchtenmarkt meer het aanzien heeft van eene gewone markt, omdat daar de vruchten op den wal worden uitgestald en verkocht. Doordat men vroeger niet de hand heeft gehouden aan de verordening, waarbij voor de vruchtenmarkt'de vischmarkt werd aangewezen, is langzamerhand het misbruik binnengeslopen dat die markt zich naar den Nieuwen Rijn heeft verplaatst. Up hetgeen de heer Cock gezegd heeft omtrent den vorm van ons eindvoorstel zal ik zeer weinig antwoorden. Er zijn over deze zaak reeds zoovele stukken geschreven en gedrukt, dat ik geloof wel te doen hun aantal niet onnoodig te vermeerderen. Ik zal er dus alleen dit van zeggen. Of wij hebben ons zeer onduidelijk uitgedrukt, öf de Commissie heeft ons niet goed begrepen; ons voorstel bedoelt geen kritiek op de argumenten der Commissie, maar alleen eene rectificatie van de geheel verkeerde voorstelling die de Commissie van onze argumenten gaf. Het is dus geen kritiek, noch minder napleiten, doch eene anti-kritiek. Wat betreft het gemeen overleg tusschen de verschillende Com- missiën van den Raad en het Dagelyksch Bestuur, waarvan de heer Cock sprak, dit is een stelsel dat wij altijd hebben voorgestaan en zoo sterk mogelijk verdedigd, maar dat de Raad zoo goed als on mogelijk heeft gemaakt door de aanneming in der tijd van het voorstel van een vroeger medelid, den heer Buys; feitelijk is daardoor aan dat gemeen overleg waarvan wij zoo gaarne gebruik maakten, de doodsteek gegeven. Ware dit niet geschied, dan geloof ik dat de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen deze zaak met Burg. en Weth. in eene conferentie van een half uur had kunnen uitmaken en dat wij niet vrij wat minder geschrijf en gedrukte stukken tot overeen stemming zouden zijn gekomen, dan daarvoor nu noodig zijn geweest. Nog een enkel woord over de adressen. Ik zou meer gewicht aan die adressen hechten, wanneer zij niet onderteekend waren door zoovele personen die klaarblijkelijk geen het minst belang bij de zaak kunnen hebben. Op verzoek van de Commissie hebben wij ze laten drukken, en wanneer men met aandacht de lijst der onderteekenaars nagaat, dan zal men moeten erkennen, dat er tal van namen onder slaan, die het vermoeden wettigen dat men ook hier weer te denken heeft aan het jacht maken op een groot getal handteekeningen om door die massa indruk te maken. Het spijt mij, dat belanghebbenden in dergelijke gevallen niet schijnen te kunnen leeren hegrijpen, dat een deugdelijk adres met weinig handteekeningen meer gewicht in de schaal legt, dan een ander adres, waaronder men kunstmatig een groot aantal personen heeft laten teekenen; dat zij^niet inzien dat die groote menigte handteekeningen van personen, voor wie de zaak zelve geen het minst belang kan hebben, van zelf moet schaden aan het gewicht, dat men anders aan de argumenten zoude hechten. De heer Cock. M. d. V.! Ik wil niet antwoorden op de zeer wel willende woorden, die U mij heeft toegevoegd; ik zou dan misschien gaan napleiten iets wat ik juist wilde vermijden, 't Is alleen om tegen één punt, door U geheel incidenteel ter sprake gebracht, te prolesteeren, dat ik U 't woord gevraagd heb. U heeft beweerd, dat door aanneming van het voorstel van een onzer geachte oudleden, den heer Buys, het gemeen overleg tusschen Burg. en Weth. en de Commissiën van den Raad onmogelijk is gemaakt. Ik voel mij geroepen tegen deze bewering te protesteeren niet alleen omdat ik indertijd dat voorstel zoo krachtig mogelijk ondersteund heb, maar ook, omdat de geachte voorsteller, thans helaas niet meer in ons midden is en zijn voorstel dus zelf hier niet kan verdedigen. Na ar mijne opvatting wordt het gemeen overleg door het voorstel Buys volstrekt niet verhinderd; maar 't hangt er af wat men door «gemeen overleg" verstaat. Ja, 't gezamenlijke uitbrengen van ver slagen is zonder voorafgaande vergunning van den Raad, door dat voorstel verboden, en wel op grond van zeer gewichtige redenen. Maar het «gemeen overleg" bestaat daarin niet, evenmin als by voor beeld in de meerdere of mindere bevoegdheid van de Comm. van Rapporteurs der Tweede Kamer, om met den Minister in overleg te treden, het bestaan van het gemeen overleg gelegen is. Hoogstens is dit laatste er een onderdeel van, zoo het er al iets mede te maken heeft. Toen ik dan ook zoo even, in verband met de Tweede Kamer, van zucht tot «gemeen overleg'' sprak, vatte ik dat woord in ruimeren en hoogeren staatsrechtelijken zin op. Ik verstond daardoor die zucht om het algemeene landsbelang te behartigen, die, gegrond op een gevoel van gemeenschappelijke solidariteit, in het binnenste van de gemoederen der leden rust en die er toe leiden moet mits er maar geene hoofdbeginselen in het spel zyn om alle overwegingen op zijde te zetten en op te offeren, die de hoofdzaak, het landsbelang, niet betreffen, maar geacht kunnen worden bijzaken, bijbelangen enz. te betreffen. Ik wensch mij tot het constateeren van dit weinige te bepalen, er bijvoegende dat ik nu de afwezigheid van den heer Buys dubbel betreur, daar ik zeker ben, dat hij zyn voorstel veel beter zou hebben verdedigd dan ik in staat ben. De Voorzitter. De heer Cock verdedigt iets, dat niet aangevallen is geworden. Ik heb het besluit, dat de Raad op het voorstel Buys heeft genomen, niet gccritiseerd: ook niet dat voorstel zelf, maar eenvoudig het feit geconstateerd dat ons daardoor de weg is afgesneden tot dat gemeen overleg, waarop wij zooveel prijs stelden, en waarvan wij dikwijls, bij de behandeling van belangrijke zaken, met zulke uitstekende gevolgen gebruik hebben gemaakt. Ik heb dus alleen, omdat de heer Cock het eerst van gemeen overleg sprak, aan dat feit herinnerd, om te doen uitkomen, in't midden latende of onze opvatting van het voorstel-Buys de rechte is of niet, dat de aanneming daarvan dat. gemeen overleg voor het vervolg zoo goed als onmogelijk heeft gemaakt. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. strekkende om: Uit de Verordening (Gem. blad n*. 1 van 1868) te doen vervallen de woorden «voor de verkoopers van boomvruchten en verder ooft, aan de Vischmarkt waterzijde van de Korenbrug tot aan de fontein" en daarvoor in de plaats te stellen: «Voor de verkoopers van boomvruchten en verder ooft aan den Nieuwen Rijn van de Middelstegracht zich oostwaarts onbepaald uitstrekkende". In stemming gebracht, wordt aangenomen met 18 tegen 3 stemmen. Tegen slemden de heeren Juta, Van Reenen en Hasselbach. V. Kohier der Plaatselijke Directe belasting, dienst 1887. (Zie Ing. St. n°. 89) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. VI. Verzoek Van J. M. Scheffer, om ontslag als derde onderwyzer aan de school 3de klasse n°. 3. (Zie ing. St. n*. 86) Wordt zonder beraadslaging en zonder boofdelyke stemming met ingang van 1 Juni een eervol ontslag verleend. VII. Rekening der Plaatselijke Schoolcommissie over 1886. (Zie Ing. St. n°. 82) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. De heeren Was en De Goeje, leden der Schoolcommissie hebben zich tijdens de behandeling dezer zaak verwijderd. De Voorzitter. De aan de orde gestelde onderwerpen zijn nu af gehandeld. Verlangt nog iemand het woord? De heer Van Reenen M. d. V.! Met veel genoegen zal ieder die in de scheepvaart belang stelt vernomen hebben dat de spoorbrug in de Zijl wordt opgeruimd. Ik juich dit plan van Provinciale Staten zeer toe, maar met de wijze waarop die opruiming zal plaats hebben, kan ik mij niet verecnigen. Wat toch is het geval? Gedurende 70 dagen zal die belangrijke waterweg voor de scheepvaart gesloten zijn, en wellicht kan dit wel 80 of 90 dagen worden. Het komt mij voor dat niet alleen de schipperij, onze markten, maar ook onze neringdoenden daardoor zeer zullen lijden. Welken weg moeten nu deze schepen nemen die onze markten willen bezoeken? Zij moeten nu óf bij 's Molenaarsbrug, öf door de Gouwesluis en de kleinere vaartuigen door de Does in de stad komen. Dus eene dure en een groote omweg. Ik weet niet of de aanbesteding reeds is gegund, maar ik wilde U gaarne vragen of er niets aan te doen zoude zijn om aan het door mij genoemde bezwaar tegemoet te komen, bijvoorbeeld door de brug in tweeën te laten opruimen, of den weg te volgen dien bewandeld werd bij het leggen van de spoorbrug. Zoudt U mij daaromtrent eenige inlichting kunnen geven? De Voorzitter. Wanneer de Raad geen bezwaar heeft dit punt dadelijk te behandelen, ben ik bereid den heer Van Reenen dadelijk te beantwoorden. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter. Het werk, waarover de heer Van Reenen spreekt, wordt uitgevoerd op last van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, die belast zijn met het beheer en het toezicht op de vaarten en wateren in de provincie. Belanghebbenden hebben zich nog niet by mij aan gemeld om zich te beklagen over de voorgenomen wijze van uit voering van het werk, wel een paar belangstellenden; dezen heb ik den raad gegeven zich met hunne bezwaren lot Gedeputeerde Staten te wenden, mij daarenboven bereid verklarende om, wanneer zij van onze tusschenkomst gebruik wilden maken en hunne adressen gaven er aanleiding toe, deze bij Gedep. Stalen te ondersteunen. Ik weet niet of het werk in twee gedeelten kan worden uitgevoerd. Kan dit geschieden dan zullen Ged. St. wel weten te beoordeelen of eene wijziging der voorwaarden in bet belang der betrokkenen zal kunnen geschieden, zonder de belangen der Provincie te schaden. In de bestekken is gewoonlijk eene bepaling omtrent meerder of minder werk opgenomen, met het tarief dat daarbij wordt toegepast, zoodat men niet afhankelijk is van willekeurige eischen van de aannemers. Directe aanleiding heeft er tot nu toe voor ons nog niet bestaan om ons in de zaak te mengen, en wij zullen dus eerst afwachten of de belanghebbenden zich ook tot ons vervoegen met hunne bezwaren. Komen zij, dan zijn wij bereid, zoo noodig hunne verzoeken te ondersteunen. De heer Van Reenen. Ik dank U voor de gegeven inlichtingen. De discussiijn worden alsnu gesloten. De openbare Zitting wordt thans veranderd in een vergadering met gesloten deuren. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3