GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
85
N*. 81.
INGEKOMEN STUKKEN.
Leiden, 18 April 1887.
Ons voorstel betrekkelijk de plaatsing van een gedenksteen op de
plaats van de ramp werd in de zitting van 17 Maart jl. op voorstel
van den heer Du Rieu aangehouden, ten einde de Commissie voor het
Stedelijk Museum in de gelegenheid te stellen een plan dat in den
boezem dier Commissie was ontworpen, in te dienen.
Na mededeeling van dit besluit aan de Commissie is door haar het
hierbij overgelegd rapport ingediend.
Daarin wordt het plan in overweging gegeven een voorwerp af
komstig van de ramp en wel het looden tegenwicht van den mast van
het kruitschip, op een steenen voetstuk te plaatsen in het Park ter
herinnering aan het feit der verwoesting.
Wij hebben met groole belangstelling van het advies der Commissie
kennis genomen en zijn overtuigd dat het daarin ontwikkeld denk
beeld ongetwijfeld ernstige overweging zoude verdienen, wanneer men
een gedenkteeken aan de ramp wenschte op te richten. De vraag zoude
dan evenwel kunnen rijzen of het door de Commissie bedoeld over
blijfsel van het kruitschip niet meer eigenaardig te huis behoort in
het Stedelijk Museum, zijnde de aangewezen plaats voor de bewaring
van dusdanige voorwerpen die in betrekking staan met de geschiedenis
der stad. Bovendien zoude niet zonder grond de vrees kunnen worden
geopperd, dat van het lood, met hel oog op de daaraan verbonden
betrekkelijk hooge waarde, successievelijk stukken zouden worden afge
nomen, hetgeen uit den aard der zaak met geringe moeite kan geschieden,
terwijl daartegen zonder groote kosten bezwaarlijk voldoende voor
zorgsmaatregelen zouden kunnen worden genomen. Hoe dit zij, bij
ons College althans heeft nimmer het plan bestaan een gedenkteeken
aan de ramp in het park op te richten; onze bedoeling was alleen
op de minst kostbare en meest eenvoudige wijze de plaats aan te
duiden alwaar het kruitschip gelegen heeft, zooals wij in onze vorige
rapporten laatstelijk in dat van 7 Maart jl. (Ing. St. n°. 42) hebben
uiteengezet.
Ook na kennisneming van het belangrijk advies der Commissie voor
het Stedelijk Museum blijven wij het voldoende achten dat aan ons
vroeger aangegeven denkbeeld uitvoering worde gegeven en stellen
Uwe Vergadering mitsdien voor ons een crediet te verleenen van 100
voor de plaatsing van eenen gedenksteen als daarbij bedoeld in den
wal aan het Steenschuur.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad.
Twee bijlagen. Teekeningen.
Leiden, 4 April <887.
In antwoord op de vercerende uitnoodiging om onze zienswijze te
willen mededeelen, omtrent het voorstel van Burg. en Weth. om op
de minst kostbare wijze een gedenkteeken op te stellen, dat aan het
springen van het schip met buskruit in 1807 herinnert, zoo kunnen
wij U mededeelen, dat door de leden der Commissie het voorstel
ernstig is overwogen. Ofschoon geen collectief plan bestond, heeft
ieder onzer, zijne gedachte over de zaak laten gaan, en kon,
daar dit het geval was, en hjj sommige der Commissieleden hier
over had hooren spreken, ons medelid, de heer Du Rieu in den Ge
meenteraad van 17 Maart j. 1. verklaren, dat andere plannen in de
Commissie waren ontworpen, ofschoon de Commissie als zoodanig niet
over dit voorstel bij elkander was geweest.
Het zou misschien voorbarig kunnen geacht worden van Uwe Com
missie, reeds andere plannen te beramen dan Uw College had voor
gesteld, zonder daar zelfs mede bekend te zijn.
Wy meenden dit op den voorgrond te plaatsen, en eerst liever onze
meening over de door U ons toegezondene, mede te deelen.
Uw oorspronkelijk plan stelt voor, een gedenkteeken met opschrift
aan de zijde van het Steenschuur, vóór de Langebrug, te plaatsen, waar
het kruitschip sprong.
Dit eerste plan is zeker het eenvoudigste en minst kostbare; er
wordt slechts f J00 voor noodig geacht.
Wij hebben hier verschillende dergelijke gedenkteekens; over de
doelmatigheid van deze kan men oordeelen, 2 steenen staan aan de
brug van den Vliet, ter herinnering aan het ontzet; voorts zijn er
meerdere aan bruggen, die den lijd van bouw op deze wijze aange
ven, en in andere het bonmerk om het bon aan te duiden, waartoe
zij behooren.
Men kan zeggen dat al deze opschriften onleesbaar zijn voor het
Leidsch publiek, alleen door voorbijtrekkende schippers kunnen zij
nauwkeurig worden gezien, wanneer zij namelijk stil liggen. De meesten
onzer Commissieleden, hebben ze zelfs nooit goed bestudeerd en na
gegaan of de traditioneele 'texlen in de uitgaven, goed zijn weerge
geven, Onze bescheiden mcening is, dat zij over het algemeen zeer
weinig afdoende middelen zijn, om het gebeurde in de herinnering
terug te roepen.
Geheel anders is het met gedenksteenen als in den Stadhuisgevel,
en die onzer stichtingen zijn aangebracht; ieder leest ze, vele inge
zetenen kennen ze van buiten.
Op het ontwerp van den gedenksteen, komen wij nog even terug.
Een vierkante tafel op een cuir waarvan de voluten den stijl aan
geven van 1600, zie bijvoorbeeld, den steen boven het Michielshofje.
Indien een dergelijke steen werd geplaatst, zouden wij die wenschen
in style empire, zoodat men terstond aan het uiterlijk kan zien, dat
men met een monument uit het begin onzer eeuw beeft te doen.
Wij zouden dus niet aanraden een gedenksteen in den muur van
den wal aan het Steenschuur te plaatsen, en, als er een gedenksteen
komt, dien dan te maken, in den stijl van het begin dezer eeuw, zoo
j groot, dat men het opschrift kan lezen. Wij vreezen echter dat aan
dien cisch voor geen ƒ100 zal kunnen worden voldaan.
De heer W. N. Du Rieu, gaf in de Raadsvergadering het denkbeeld
eener gedenknaald aan, en drie plannen zijn ontworpen, waarvan de
onkosten zijn geraamd op ƒ375 of ƒ425. Uwe Commissie deelt de door
U geopperde bezwaren, tegen eene naald als gedenkteeken, omdat zjj
naast het monument van Leidens ontzet in het niet valt. De obelisk
is uit den aard van zijn ontstaan een grafmonument, en zou als her-
inneringsteeken van den ondergang van een fraai en welvarend ge
deelte der stad, zeer goed dienst kunnen doen.
N°. 1 stelt voor, een soort van Sarkophaag of doodenvaas, met de
obelisk als deksel, waarop in een 17e eeuwsch bord het ge
denkschrift is aangebracht.
N®. 2 een soort van altaar op pooten, met een obelisk er op.
N°. 3 een oud Romeinsch altaar, als basement eener obelisk.
Doch alle drie hebben het voorkomen van in het groot voorgestelde
versieringen van gebouwen uit de zeventiende eeuw, pinakels als van
de oude Jezuitenkerk op de St Pieterskerkgracht. Moet het naaldje
als gedenkteeken van den ondergang dezer schoone wijk, niet een
ernstiger karakter hebben, meer een grafmonument vertoonen.
Een derde plan is twee bloemenvazen, waarvan de een 450 de
ander ƒ500 kost. Hierdoor zou te gemoet gekomen worden aan het
bezwaar, dat het gedenkteeken naast dat van Leidens ontzet, teveel
in het niet valt, terwijl eene vaas of fontein meermalen gebruikt
is om historische herinneringen te bewaren. Deze laatste stelling
achten wij niet bewezen; doorgaans werkt de geheele omgeving dan
mede, waar fonteinen of vazen het hoofdvoorwerp der ornamentiek
uitmaken. De beide teekeningen missen het karakter van vaas, het
zijn schotels op voetstukken, die met eene kleine wijziging, in gas
lampen of fonteinen kunnen worden veranderd. Aan de overwinnende
Grieken in de spelen, werden vazen geschonkenmet afbeeldingen
van roemruchtige daden van hun voorgeslacht beschilderd, of met wed
rennen en loopen of herinnering aan de opvoeding voor het worstel
perk. Zoo zou eene vaas, behouwen met koning Lodewijk bij de
puinhoopen, het feit kunnen herinneren van de ramp, maar dan make
men een vaas, zooals ieder zich die voorstelt, met breeden opgaanden
wand, een Grieksche krater of mengvat.
Doch het ontwerp van zulk eene vaas zou meer kosten dan de be
grooting voor het geheel.
Mogen wij thans het plan, dat bij een onzer is opgekomen en door
ons ernstig is overwogen, U voorstellen. Oudtijds, en nog heden, richtte
men gedenkteekenen op, die historische herinneringen vereeuwigden
van personen of gebeurtenissen, men wijdt altaren aan zijn bescherm
geest of aan die van de streek. Die altaren werden oudtijds in tenten
geplaatst, en een tuin of boschje er rond aangelegd.
Zoo zouden wij meenendat men een altaar kan wijden aan den
beschermgeest onzer plaats, waarvan gij de trouwe dienaren zijt. Het
altaar worde geplaatst op de plek des onheils, die voor 80 jaren tot
eene ruïne vernield werd, doch door Uwe zorg in een bloemenpark
veranderd is. Op dit altaar worde in eenvoudige versieringen die voor
werpen aangebracht, waardoor niemand hoeft te twijfelen, aan welke
herinnering het gewijd is; men kan het plaatsen onder een treurwilg,
of bij andere treurplanten; men kan het omhangen met guirlandes
van wilgenbladeren, men kan op de zijden tabletten, of liever nog
medaillons aanbrengen, beschreven of gebeeldhouwd met de geschie
denis die men herdenken wil, en men kan er een offer op nederleg-
gen, dat een voortdurend welsprekend overblijfsel is van het feit der
verwoesting.
Deze gedachten hebben wij in nevensgaanden vorm trachten uit-
tedrukken. Uwe Stads-Architcct zal wel zorg dragen, dat het gebrek
kige worde aangevuld. Een altaar style empire met guirlandes en
medaillons, waar bovenop als reliquie, het stuk lood ligt dat aan de
stad werd geschonken. Op het stuk lood is een koperen plaat ge
klonken vermeldende de vondst in den tuin Groenhoven, aan den
Witten Singel. Dit stuk is na de ramp op de plaats twee meter diep
opgegraven en op eene paal geklonken als gedachtenis bewaard, later
overgebracht naar het Stedelijk Museum, waar het onder N°. 2666
van den Catalogus is beschreven.
Op den gedenksteen kan dan vermeld staan:
«Tegenwicht van den mast van het kruitschip, gevonden op het bui
tengoed Groenhoven, ter herinnering aan de ramp van XII Januari
1807, naar de plaats des onheils overgebracht 1887".
Dit opschrift kan over de vier medaillons op deze wijze verdeeld
worden
Achterzijde Linkerzijde
Tegenwicht Gevonden
op het
van
den mast van
het
kruitschip.
Voorzijde
Ter
herinnering
aan de ramp
van
XII Januari
1807.
buitengoed
Groenhoven.
Rechterzijde
Naar
de plaats
des onheils
overgebracht
1887.
Wij stellen ons voor, dat de steen 125 cM. hoog, en 63 cM. breed
zou kunnen zijn. Wij zouden wenschen dat het voorwerp uit één
brok blauwen hardsteen werd gehouwen, dan is de kubieke inhoud
ongeveer M3; daar de prijs van een M5 behouwen hardsteen, on
geveer f250.bedraagt, meenen wjj dat, daar geen bijzondere 3
kunstvaardigheid voor dit werk vereischt wordt, dit voor dien
prijs, goed kan worden geleverd. Wil men het werk verfraaiendan
make men de medaillons van wit marmer, gelijk dat in het begin
onzer eeuw, voor dergelijke zaken, zeer dikwjjls gebeurde.