GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 29 1877 183 173 1878 194 180 1879 213 168 1880 227 200 1881 235 212 1882 240 217 1883 234 221 1884 241 233 1885 204 252 1886 262 250 INGEKOMEN STUKKEN. N°. SO. Leiden, 4 April 1887. Ten vervolge op ons rapport van 3 Februari jl.. (Ing. St. n°. 18) betrekkelijk de verbouwing van het schoollokaal der Meisjesschool 2e klasse op de Breestraat en de oprichting van een Gymnastieklokaal, hebben wij de eer hierbij over te leggen een advies van de Plaatselijke Schoolcommissie, waarbij ingevolge ons verzoek nadere inlichtingen worden verstrekt aangaande het gebrek aan plaatsruimte op die school en de behoefte aan verbouwing Dit nader advies heeft ons in niet geringe mate versterkt in onze overtuiging dat de voorgestelde verbouwing en de oprichting van een Gymnastieklokaal dringend noodig zijn, zoodat wij met nadruk de aanneming van ons bovenaangehaald voorstel in overweging geven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 1 April 1887. In antwoord op uw schrijven van 7 Maart 11. No. 195, waarin ons advies gevraagd wordt omtrent het verslag van de Commissie van Financiën aan den Gemeenteraad van 21 Februari 11., ook in verband met de daarin opgegeven getallen van de schoolbevolking en de al- of niet wensehelijkheid van de splitsing van enkele klassen, hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. Sinds 1875 het jaar, waarin Mejufvrouw Winkler als Hoofd der school optrad zijn de cijfers der schoolbevolking geweest als volgt: op 1 Juli op uit. Dee. 1875 165 141 1876 174 154 De cijfers in Juli geven dus het maximum aan en daarmede tevens het getal zitplaatsen, dat voorhanden moet zijn. Het overzicht doet zien, dat het aantal sedert 1875 met 100 is toe genomen, sinds 1878 toen het vertrek aan de Brèestraat ingebruik is genomen met 68, sedert 1881 toen het achterste vertrekje (van 16 zitplaatsen) aan de school is toegevoegd met 27 leerlingen. Bleef de bevolking stationnair tusschen 1881 en 1884, zoo nam zij weder met een 20 tot 30 tal toe nk 1884. Het aantal extraneae bedroeg in de vroegere jaren 20. In de laatste drie jaren is dit gestegen tot 31. Ook buiten deze is dus eene gestadige toeneming onmiskenbaar. Wanneer de extraneae niet langer op de school werden toegelaten, zoude die verhindering zich over al de klassen verdeelen. De 4e klasse zou een tiental verliezen en de beide afdeelingen, die elk in een schoolvertrek geplaatst zijn, van 40 op 35 teruggebracht worden. Evenzoo de zesde en zevende klasse. De 5 klasse, die thans 70 leerlingen telt en in het vertrek aan de Brèestraat huist, zou tot 04 dalen. Dit getal blijft te groot voor dit vertrek; het vereischt reeds zeven rijen banken van acht zitplaatsen (7X8=56) en bovendien nog eenige dwars geplaatste banken van 8 zitplaatsen te zamen. Nu is eene diepte van zeven rjjen te groot; de leerlingen, die de achterste zitplaatsen innemen, kunnen niet goed op het bord en de daar opgehangen kaarten zien, vooral omdat de ramen te hoog geplaatst zijn. De ondoelmatigheid van de dwars ge plaatste banken behoeft geene verdere toelichting. Al worden dus de extraneae niet langer toegelaten, zoo blijven dezelfde nadeden als vroeger bestaan. Met Juli a s. kan het aantal leerlingen der 4e klasse geschat worden op 70, dat der 5e klasse op 80, te zamen dus ongeveer evenveel als thans. Deze cijfers zijn afgeleid uit de tegenwoordige vrouwelijke bevolking der 3e of hoogste klasse van de voorbereidingsschool, het gewone cijfer van inschrijving van leerlingen die andere scholen hebben bezocht, en het gewone cijfer der leerlingen, die tot eene hoogere klasse al of niet bevorderd worden, ol de school verlaten. Blijkt die schatting juist te zijn, dan zal weder het schoolvertrek aan de Bree straat voor eene klasse dus nu voor de 4e klasse van 70 en twee andere vertrekken voor de 5e klasse moeten dienen. Eene splitsing der 4e of 5e klasse in drie afdeelingen kan, bij dit aantal niet achter wege blijven. Toen de Schoolcommissie in de ontwerp-verordening, die zij aan Burg. en Weth. in Juni 1880 heeft ingediend, voorstelde dat het hoofd dezer school zou bijgestaan worden door tien onderwijzeressen, gaf zij daarbij de volgende toelichting: »Tot maatstaf van deze berekening »is aangenomen, dat het hoofd der school niet medegerekend ovoor de scholen der le en 2e klasse 25 leerlingen het hoogste getal •voor elke klasse is." Die voorgestelde regeling is in de Gemeenteverordening van 11 Nov. 1880 (Gemeenteblad 1881 n°. 3) in art. 5 voorgeschreven. Dienover eenkomstig moet dus eene klasse van 75 a 80 in drie parallelklassen verdeeld worden. Het wegvallen der extraneae, een vijf- tot tiental in elke klasse kan daarop weinig invloed hebben. Met het oog op den bestaanden toestand en op de mogelijkheid ja waarschijnlijkheid, dat de inschrijving van nieuwe leerlingen in de eerste vijf jaren zal toenemen, blijven wjj van oordeel, dat de uitvoering van plan C niet wenscheljjk is, maar hetzij plan B, hetzij het door ons voorgestelde plan aan te be velen is. Wat dit laatste betreft te weten om ter plaatse van het ont worpen Gymnastieklokaal twee leerzalen le bouwen zoo nemen wij de vrijheid U te doen opmerken, dat wij dit plan naast het plan B gesteld hebben, alleen ter besparing van kosten en ten einde de ver betering van de school van Mej. Winkler, welke ons dringend noodig voorkwam, niet, wegens te grooie uitgaven, in de waagschaal te stel len. Het behoeft echter geen betoog, dat nu het Dagelijksch Bestuur en de Commissie van Fabricage van eene andere meening zijn, wij de voorkeur geven aan plan B, en de stichting van een Gymnastieklokaal, dat, zooals meermalen door ons is uiteengezet, aan zulk eene groote behoefte zal voldoen, niet wcnschen te belemmeren, Men stelle zich toch niet voor, dat, door het bezetten van al de nog beschikbare uren in het Gymnastiekgebouw van den heer Wuyster en dat van de Hoogere Burgerschool voor meisjes zeer veel zou gewonnen worden. In het eerste gebouw zijn toch slechts 6 uren beschikbaar, terwijl van de 29 uren, gedurende welke onderricht in het gebouw van de Hoogere Burgerschool voor meisjes wordt gegeven, reeds 23 uren voor het Lager onderwijs worden gebruikt, zoodat slechts enkele uren en wel niet de meest geschikte nog vrij zijn! Te meer dringt voorziening in het Gymnastiekonderwijs nu het, dezer dagen, is gebleken, dat de groote inschrijving van nieuwe leer lingen (tegen 1 April e. k.) voor de scholen van minvermogenden het noodig zal maken om de Gymnastiekzaal van de school 3e klasse n°. 1 (hoofd A. Van der Harst) opnieuw als leerzaal te gebruiken. De stukken, ons bij Uwe missive van 7 Maart jl. n". 195 toegezon den, bieden wij U hierbij weder aan. Aan HH. Burg. en Weth. De Plaatselijke Schoolcommissie, van Leiden. D. Bierens de Haan, Voorzitter. J. A. Van Hamel, Secretaris. N*. VI. Leiden, 4 April 1887. In handen van ons college werden gesteld de adressen van A. J. Tegelaar en J. J. P. Slegtenhorst, waarbij vergoeding uit de gemeente kas wordt verzocht voor de schade door hen geleden bij de onge regeldheden van 26 Februari jl. Alvorens daaromtrent rapport uil te brengen hebben wjj gemeend het gevoelen van den rechtskundigen adviseur te moeten inwinnen aangaande de vraag of de gemeente verplicht is de schade te ver goeden die door of bij gelegenheid van ongeregeldheden als bovenbe doeld aan derden is toegebracht. Blijkens het in de Leeskamer ter inzage van de leden nedergelcgd advies moet die vraag, naar het oordeel van den heer Neeb, bepaald ontkennend worden beantwoord, en met dit gevoelen kunnen wij ons in allen deele vereenigen Reeds vroeger is dan ook op dergelijke verzoeken in afwijzenden zin beschikt. Zoo werden in de Raadszitting van 10 October 1862 de verzoeken van eenige ingezetenen strekkende tot het erlangen van eene vergoeding voor geleden schade door het inwerpen van glasruiten aan hunne woningen bij gelegenheid van de rustverstorende bewegingen in den avond van 13 September van dat jaar, gewezen van de hand, vermits er noch uit een rechtskundig oogpunt noch op grond van billijkheid termen voor de inwilliging aanwezig waren. Vervolgens werd in de Raadszitting van 17 December 1868 evenzeer op een verzoek van een ingezetene, waarbij hij schadeloosstelling ver zocht wegens eene bij hem in den avond van 5 November van dat jaar ingeworpen glasruit ter waarde van 16, afwijzend beschikt, als zijnde het verzoek voor geene gunstige beschikking vatbaar. Sedert zijn geene wettelijke bepalingen vastgesteld waarbij aan de gemeente de verplichting is opgelegd om in gevallen als de onderwer- pelijke de schade aan derden toegebracht te vergoeden, zoodat wij meenen dat er ook thans voor de tegenwoordige adressanten geen aanspraak bestaat om vergoeding van de gemeente te vorderen. Evenmin rust er op de gemeente eene zedelijke verplichting tot schadevergoeding. Het moge voor adressanten te betreuren zijn dat zij van de voor gevallen ongeregeldheden nadeel hebben ondervonden, dit mag voor de gemeente, evenmin als in geval van schade ondervonden door andere rampen of ongelukken, aanleiding geven dat nadeel te herstellen uit de gemeentekas. Belanghebbenden zullen, wanneer het ondervonden nadeel niet door hen kan worden gedragen, zich behooren te wenden tot vrienden en bekenden of tot de kerkelijke of particuliere liefdadigheid. Bovendien zoude het verleenen van financieele hulp door de gemeente in deze, met het oog op de daaraan verbonden ver strekkende gevolgen, eene belangrijke financieele last op de gemeente kunnen doen rusten. Dij elk geval toch van diergelijken aard als thans aan de orde is, zouden de belanghebbenden zich tot het Gemeentebestuur wenden en alsdan zoude men, zonder onbillijk te wezen, niet kunnen nalaten steeds de gemeentekas aan te spreken tot vergoeding van het geleden verlies, en de wetenschap dat de schade toch door de gemeente zal worden geleden, zoude wellicht kunnen aansporen tot ongeregeldheden welke anders achterwege zouden zijn gebleven. De overige beweringen van adressanten omtrent de handelingen in deze van de politie meenen wij, als zijnde deze geheel uit de lucht gegrepen, buiten bespreking te kunnen laten. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging aan adressanten te kennen te geven dal er geen termen beslaan om aan hun verzoek ter bekoming van schadevergoeding uit de gemeentekas, te voldoen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft te kennen A. J. Tegelaar te dat bjj art. 3 der Grondwet aan «allen die zich op het grondgebied

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 1