13 particulier geneesheer acht ik dus zeer wenschelijk opdat steeds vol doend personeel, dat zich met het vaccineeren heeft bezig te houden, aanwezig zij. De Voorzitter. Ik wenschte den heer Nijkamp wel eene vraag te dóen. Bestaat er zekerheid, dat een particulier geneesheer voor de genoemde som te vinden zal zijn? De heer Nijkamp. Die zal wel te vinden zijn, M. d. V.! De Voorzitter. Persoonlijk heb ik geen bezwaar tegen de voorge stelde amendementen. Deze kwestie ligt zoo geheel buiten het terrein mijner bevoegdheid, dat ik, ook omdat het amendement eene betrek kelijk groote bezuiniging bedoelt, meen mij daarbij te moeten aan sluiten, nu het blijkt dat al de bevoegde autoriteiten in den Raad de aanneming van het amendement bepleiten. Ook de andere leden van het Dagelijksch Bestuur kunnen er zich mede vereenigen. De discussiën worden alsnu gesloten, en de beide amendementen van den heer Nijkamp zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het geheele, geamendeerde voorstel wordt thans eveneens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Idem tot verhooging der jaarwedde van den leeraar aan de O. I. Inrichting, Dr. C. Snouck Hurgronje. (Zie Ing. St. n9. 27 en 34.) De heer Cock. M. d. V.Ik wilde U eene enkele inlichting vragen, namelijk hoeveel studenten op dit oogenblik van deze Inrichting ge bruik maken, hoeveel daarvan het volle schoolgeld van ƒ200 betalen, en hoeveel een minder bedrag. Het gerucht loopt dat er slechts vier studenten zijn, die het volle schoolgeld betalen. De Voorzitter. De juiste opgave van het getal studenten heb ik op het oogenblik niet bij mij. Zooals den heeren echter bekend is be talen doctorandi slechts ƒ100 en zij die met goed gevolg het ambte naarsexamen hebben afgelegd, doch niet zijn geplaatst, worden gratis tot de inrichting toegelaten. Het geheele getal studenten is, meen ik, thans 11 of 12. De reden waarom er zoo weinig zijn is genoeg bekend. Dat hangt samen met het groote aantal ambtenaren in vorige jaren in Indië gevraagd met het oog op den toestand in Atjeh en de maatregelen tot beteugeling van de veepest. Daardoor is een vrij belangrijk overcompleet van ambtenaren in Indië ontstaan, dat echter in een of twee jaren wel geslonken zal zijn, waardoor de toestand hier voor de studenten van zelf beter zal worden. De heer Cock. M. d. V.! Ik dank voor uwe inlichtingen of liever voor hetgeen U gezegd hebt, want volkomen inlichting heb ik niet ontvangen. De raming der inkomsten is volgens onze begrooting gebaseerd op een getal van vijf studenten die het volle schoolgeld betalen. Dat verschilt dus niet zooveel met het cijfer van vier, daar straks door mij in verband met het loopend gerucht genoemd. Nu de zaak zelve. Tot mijn leedwezen zal ik tegen dit voorstel moeten stemmen. De geheele quaestie van het behoud der Indische Instelling is indertjjd, bij de discussie over het voorstel tot opheffing dier school van de heeren Buys, Van Dissel en Juta, zoo uitvoerig behandeld, dat het, geloof ik, niet noodig is om nu daarop terug te komen. De argumenten zijn geheel uitgeput, en ik houd niet van napleiten. Maar dit laatste gaat toch niet zoover, dat ik elke ver meerdering van uitgaven voor eene inrichting, die naar mijn gevoelen zou moeten worden opgeheven, zou willen goedkeuren. Zoover gaat mijne berusting in eenmaal genomen Raadsbesluiten niet. De uitgaven voor de Inrichting zijn bij de begrooting oorspronkelijk geraamd op ƒ9430. Veertien dagen vóór de openbare behandeling der begrooting, den I4en October, is dat bedrag met betoog van de noodzakelijkheid van eene verhooging van de bezoldiging van den heer Harmsen op grond van volkomen gelijkluidende redenen, als nu voor den heer Snouck Hurgronje worden aangevoerd gebracht op ƒ10950, bijna ƒ11000 dus. Daarbij komt nu de hier voorgestelde meerdere uitgave van ƒ1000, maakt ƒ12000. Trekken wij daarvan af de geraamde inkomsten 1000, dan komt men tot eene som van ƒ11000 die de school jaarlijks aan de stad kost. En zulk eene uitgave vind ik niet gerechtvaardigd. B(j een getal van vier studenten komt nu elke student der stad op 2700 te staan, zijn er vijf dan is die som ƒ2200 enz. enz. En voor die vier, vijf leerlingen heeft men zeven docenten, waarvan dan nog een, de heer Wilken, geen tractement ontvangt. Binnen nog geen vol half jaar tijds is dit nu de tweede maal, dat wij uitgenoodigd worden om tractementsverhooging toe te staan, ten einde de school te behouden, terwijl het gezamenlijk bedrag dier twee verhoogingen de aanzienlijke som van ƒ2500 jaarlijks bereikt. Op dien weg wensch ik niet voort te gaan, zoodoende komt er geen einde aan de uitgaven. Ik zal daarom stemmen tegen het voorstel. De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik wensch rekenschap te geven van de stem, die ik over dit voorstel zal uitbrengen vooral na hetgeen ik vroeger omtrent de Indische Inrichting hier gesproken heb en nadat ik mij genoodzaakt gezien heb om aan een vroeger voorstel tot trac tementsverhooging mijne stem te onthouden. Ik meen dat het thans een geheel ander geval is. Begrijp ik de zaak goed dan zou de Indische Inrichting hier, na het vertrek van den heer Snouck Hurgronje, haar ondergang nabij zijn. Bevoegde personen hebben mij verzekerd en dit is voor mij het belangrijkste argument voor het uitbrengen mijner stem dat er geen geschikte personen te vinden zijn om c. q. de plaats van Dr. Snouck Hurgronje aan onze Inrichting in te nemen. Wordt dus dit voorstel verworpen dan zal Dr. Snouck Hur gronje onze school verlaten en deze zal opgeheven moeten worden. Wanneer er nogmaals een voorstel gedaan werd om de Indische In richting op te heffen dan zou ik, evenals vroeger, daarvoor stemmen. Langs een zijdelingschen weg werk ik echter niet mede tot hare op heffing en de verwerping van het aanhangig voorstel beschouw ik als een zijdelingsch middel om daartoe te geraken. Ik zal wel niet behoeven te zeggen dat ik mij, bij de beoordeeling dezer zaak, ook behoorlijk rekenschap gegeven heb van het nieuwe finaneieele offer, dat in het belang van de Inrichting van de gemeente gevraagd wordt. Om al deze redenen, zal ik dus mijne stem aan het voorstel geven. De heer Fockema Andreae. M. d. V,! Een enkel woord slechts om mijne stem te motiveeren. Mijne motieven zijn in hoofdzaak dezelfde als die van den heer Zaaijer, en ik zal daarom ook vóór het voorstel stemmen. Ik meen, dat eene eerlijke uitvoering van het Raadsbesluit tot handhaving van de Indische Inrichting ofschoon ik persoonlijk die handhaving betreur ons den plicht oplegt de leer krachten welke voor die school onontbeerlijk zijn, haar ook niet te onthouden; en ik geloof op grond van alle mij verstrekte inlichtingen, dat de heer Snouck Hurgronje volstrekt onmisbaar is voor onze Instelling. Ik wil niet medewerken tot zijdelingsche vernietiging der Indische Inrichting, en zal dus mijne stem ten gunste van dit voorstel uit brengen. De heer Knappert. M. d. V. Met een enkel woord wensch ik ook rekenschap te geven van mijne stein die ik over dit voorstel zal uit brengen. Na de twee vorige sprekers wier motieven ik geheel deel kan ik zeer kort zijn. Ook ik wensch op deze wijze niet mede te werken tot de opheffing der Indische Instelling en zal derhalve stem men voor het voorstel van Burg. en Weth. De Voorzitter. In de eerste plaats een woord van dank aan de leden die het voorstel van Burg. en Weth., wel hebben willen onder steunen. Wat de opmerkingen van den heer Coek betreft, ik zal dat geachte lid niet in zijne berekeningen volgen, en ook niet trachten ze te weerleggen. Zij komen mij weinig streekhoudend voor. De bepalingen voor de toelating op de Indische Inrichting zijn genoeg zaam bekend. Strikt genomen kan men zeggen dat er bijna niemand is die het volle collegegeld betaalt: want er zijn vakken die bij onze Instelling behooren, doch aan de Universiteit worden onderwezen, en waarvoor een gedeelte der gestorte collegegelden in 's Rijks kas moet worden overgebracht. De Raad heeft buitendien de vrijgevige bepaling gemaakt dat doctorandi in de rechten slechts de helft van het volle collegegeld, en zij die na goed afgelegd examen niet geplaatst zijn, niets te betalen zullen hebben. De berekening van den heer Cock: er wordt ƒ1000 ontvangen, het collegeld is ƒ200, dus zijn er vijf studenten, gaat derhalve niet op. Die maatstaf is niet juist, omdat er ook studenten zijn die minder dan 200 of niets betalen. Het doet overigens aan de zaak ook weinig af. Ik heb straks reeds herinnerd aan de reden waarom er nu zoo weinig studenten zijn. Ook Delft ondervindt daarvan de nadeelige gevolgen. Terwijl er tot vóór een paar jaren daar gemiddeld jaarlijks ongeveer 60 nieuwe studenten werden ingeschreven, was het getal dit jaar, indien ik wel ben ingelicht, slechts 15 en het vorige 10. Wanneer inderdaad de vooruitzichten voor de toekomst niet beter waren, wanneer eene jaarljjksche inschrijving van 15 a 20 studenten voldoende was om in de behoefte aan Indische ambtenaren te voor zien, dan zou ik zelf geheel anders over de wenschelijkheid van het voortbestaan van deze Instelling denken. De vraag waarvoor wij thans staan is het zijn of het niet zjjn van de Inrichting; dat is zeer juist door den heer Zaayer aangetoond. Ik ben op dit gebied geen deskundige; maar mij is van bevoegde zijde verzekerd, dat op dit oogenblik niemand aan te wijzen zoude zijn, die bekwaam en geschikt is om de plaats van den heer Snouck Hurgronje in te nemen, dan een ambtenaar in Indië, die daar een zeer hoog tractement heeft, doch nog niet lang genoeg in dienst is om zijn recht op pensioen te doen gelden en die dus niet beschikbaar is; en een geleerde in het buitenland, die wel is waar op dit gebied nog geen lauweren behaald heeft, maar toch binnen eenigen tijd, men sprak van een of twee jaar, wel in staat zoude zijn, dat onderwijs met vrucht op zich te nemen. Nu behoeft het echter geen betoog dat wij er niet aan kunnen denken om die personen hunne betrekking te doen verlaten, voorde bezoldiging die wij hun kunnen aanbieden. De hoogleeraar Van der Lith, die zooals gij weet, de eenige is die den heer Snouck Hurgronje zoude kunnen vervangen, (hij doceert o. a. ook het Moslimsrecht aan de Universiteit alhier) heeft zich wel is waar gedurende het verlof aan den heer Snouck Hurgronje verleend om eene reis naar Djeddah te maken, welwillend met het geven van zijn onderwijs belast, maar het spreekt van zelf dat eene dergelijke buitengewone inspanning, van iemand die toch reeds zooveel te doen heeft en zich toch reeds zooveel opofferingen voor onze instelling getroost, niet te vergen is, zelfs al ware de heer Van der Lith daartoe genegen. Op den duur zoude eene dergelijke inspanning niet vol te houden zijn. De bescheidenheid zou ons behooren te beletten het hem te vragen en de be langen van de wetenschap en van zijne gezondheid zouden voor hem een beletsel zijn om de taak op zich te nemen. Wanneer wij den heer Snouck verliezen, dan kunnen wij zeer zeker de Inrichting wel sluiten. Er is, dunkt mij, geen middenweg. De concurrentie tegenover Delft zou niet meer vol te houden zijn, wanneer in een der verplichte vakken hier geen voldoend onderwjjs kon ge geven worden. Om die redenen hebben Burg. en Weth. gemeend dit voorstel te moeten doen, en ik vlei mij dat de Raad er zich wel mede zal kun nen vereenigen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. in stemming gebracht wordt aan genomen met 23 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren: Cock en Van Hoeken. IX. Verzoeken om restitutie of vrijstelling van de betaling van schoolgeld voor de Hoogere Burgerschool. (Zie Ing. St. n°. 31.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3