96
Di' beslaande toestand, dit onlkent niemand, is slecht en nadeelig voor i
de belangen van gemeente en belastingschuldigen beiden. Het amende
ment zou een abnormalen toestand in het leven roepen, nog cr»er
dan de beslaande. Ik raad derhalve de aanneming van het amende-
ment-Juta af, en blijf op de aanneming van het voorstel van Burg.
en Weth. aandringen.
Ue heer Fockema Andreae. M. d. V! Een enkel woord slechts.
Gij hebt gezegd; »Wij hebben hel woordje kunnen reeds zooveel
mogelijk gespatieerd, en toch komen de opgeroepenenWelnu, M. d.
V.is dat niet het beste bewijs, dat de belastingschuldigen waarde
hechten aan de oproepingen, en iels te zeggen hebben! En is het
daarom niet hoogst wenschelijk de gelegenheid tot doleeren niet weg
te nemen?
Men heeft gezegd, dat het voordeel, dat wij trachten te bereiken,
denkbeeldig zal zijn, en dat inderdaad een reclamant, die zich tot
den Raad richt, feitelijk bij het Dag. Bestuur komt; maar gij hebt er
bijgevoegd, dat de Commissie van Financiën gehoord wordt, en ik
voeg er bij dat de stukken ter inzage in de Leeskamer liggen. Nu
wil ik voor een oogenblik toegeven, dat geen der leden van den
Raad zich in den regel lang zal herinneren wat hij in die stukken
gelezen heeft, en dat de belastingschuldige dus gerust kan zijn over
zijn geheim. Maar als inen zoo redeneert, vergeet men, dat de recla
mant zich de zaak niet zoo voorstelt, en wanneer hij bijv. koopman
is, bezwaar zal hebben aan den Raad de bewijzen over te leggen,
dat hij te hoog is aangeslagen, terwijl hij bereid zou zijn aan het
Dag. Bestuur, en petit comité, de noodige inlichtingen te verstrekken.
Bovendien heeft men mij toegevoegd, dat men geen Verordening
op een onderstelling mag baseeren, en de mogelijkheid moet aanne
men, dat alle opgeroepenen eens opkwamen. Maar dan vraag ik,
zijn er niet veel te weinig belasting-kantoren? De tallooze belasting
schuldigen kunnen alles tegelijk komen betalen. Volgens den heer
Knapgert mag men er niet op rekenen dat zij dit niet zullen doen.
Ik zeg neen, zoo redeneert men verkeerd, en men mag gerust op
de ondervinding van vorige jaren afgaan en aannemen dat slechts
ongeveer een derde der verhoogden zal opkomen. Het hooren van
deze kan voor Burg. en Weth., ik herhaal het, geen groot bezwaar
opleveren.
En nu eindelijk onze bewering, die door geen der sprekers is
weerlegd geworden. De Commissie van Financiën heeft in de stukken
en mondeling beweerd en betoogd dat door aanneming van haar
voorstel en in de uitreiking der biljetten slechts een vertraging van
acht dagen zou ontstaan. Tot nu toe is deze bewering, door niemand
in deze Vergadering ontzenuwd.
De Voorzitter. De heer Fockema Andreae heeft daareven een
vergelijking gemaakt, die niet opgaat, nl. de vergelijking van onze
oproepingen met de belastingbetaling op de rijkskantoren. Maar de
spreker schynt vergeten te hebben, dat het belastingkantoor in hoofd
zaak bestaal om belastingen te ontvangen en zooveel dit met het
oog op administratie en boeking mogelijk is bijna alle werkdagen, ge
woonlijk vier van de zes, gedurende het geheele jaar geopend is, terwijl
het amendement-Juta in schyn een reclame-tijd van 8 dagen toestaat,
die feitelyk, zooals ik reeds uiteen heb gezet, zich tot 2 dagen be
paalt. En hoe kan men nu zulke ongelijke grootheden met elkander
vergelijken? Ik dien daarenboven nog eens op te merken, dat Burg.
en Weth. geen College van inkomstenbelasting, maar een College van
Dag. Bestuur vormen. Wij hebben vele andere en gewichtiger zaken
van algemeen belang te behandelen, die onze aandacht zeker niet in
mindere mate vorderen dan de vraag of belastingschuldigen, die 't zij
met of zonder hunne schuld, onduidelijke opgaven aangaanden hun
inkomen hebben verstrekt, bevredigd kunnen zijn met de' ruime ge
legenheid, die de wet hun geeft om tegen vermeende te hooge aan
slagen in verzet te komen.
Wij hebben reeds gezien, dat de verplichte oproepingen oorzaak
waren, dat er slechts vier termijnen van betaling konden worden ge
geven. Het amendement zou den ouden toestand weer in 't leven
roepen, dien wij, door de ondervinding geleerd, hebben moeten laten
varen en opnieuw zouden wij meer tijd aan de vaststelling van het
kohier moeten besteden ten koste van de algemeene belangen. En
gelijk ik daar straks reeds opmerkte, zou men op die wijze, om een
klein percentage der ingezetenen, naar men beweert, genoegen te
doen, de groote massa benadeelen; terwijl van dat kleine percentage
men vergete dit vooral niet, een groot aantal door eigen schuld aan
leiding gaf tot aanmerkingen op hunne aangifte.
Zoolang de gemeentewet ongewijzigd bleef, was het billijk de op
roepingen te behoudenwel gaf de wet toen ook twee termijnen waarin
men zijne bezwaren kon inbrengen, maar zij waren te kort en had
den bovendien het nadeel dat er, wanneer zij eenmaal verstreken
waren, geen redres meer mogelijk was. Het kohier was en bleef
onherroepelijk vastgesteld. En toch was het niet te vergen dat alle
belastingschuldigen in die 14 dagen en nog eens 8 dagen allen inzage
zouden gaan nemen van het kohier.
Een ander nadeel van de vroegere wetsbepaling was dat de kohieren
niet konden worden vastgesteld vóór dat op alle reclamaties was be
schikt; ook op het hooger beroep bij Gedep. Staten. Dien ten ge
volge was toen somwijlen ook het aantal termijnen veel te gering;
het gebeurde zelfs in sommige gemeenten dat het geheele belastingjaar
verstreken was, vóór dat het kohier kon worden afgekondigd. Om
al die redenen heeft men de wet in 1881 gewijzigd. De wetgever
begreep dat het recht tot doleeren, tot dien tijd toe voor de meer
derheid eene fictie, werkelijk behoorde te bestaan en dat het den
belastingschuldigen gemakkelijk moest worden gemaakt om aan hunne
verplichtingen te voldoen, door het aantal termijnen zoo groot mogelijk
te maken. Alleen in Leiden heeft men dit anders begrepen. In
geene enkele plaats in ons land, noch voor Rijksbelastingen van welken
aard ook, bestaat die instelling der oproepingen, welker handhaving
hier wordt bepleit en waarmede men de goede bedoelingen van den
wetgever verijdelt. Wordt de tegenwoordige toestand behouden of
wat nog erger zou zijn wordt het amendement van den heer Juta
aangenomen, dan reageeren wjj tegen de gemeentewet, zooals die in
1881 is gewijzigd.
Raad. Zijn mijne informaliën juist, dan hebben in geen enkele ge
meente yan ons land oproepingen plaats. Allen hebben in de wets
verandering van 1881 berust, en daardoor kan ook de vaststelling
der kohieren zooveel eerder plaats hebben. En de vroegtijdige vast
stelling der kohieren is een algemeen belang, zooals herhaaldelijk
erkend is geworden. De belastingschuldigen hebben het recht om te
vorderen, dat hun de betaling der belasting zoo gemakkelijk mogelijk
worde gemaakt; en ik vrees dat wij dat niet zouden doen indien de
verplichte oproepingen weder gehandhaafd werden. In 1200 gemeenten
wordt een directe belasting zonder oproepingen geheven. En waarom
zou Leiden nu alleen een uitzondering moeten maken, die bovendien
verhinderen zou, om zooals de wetgever bedoeld heeft, den belasting
schuldigen een ruimer termijn van betaling te geven?
De heer -Van der Hoeven. M. d. V.! Ik vind in 't gesprokene door
den heer De Fremery aanleiding om nog een enkel woord in 't mid
den te brengen. Juist hetgeen hij gezegd heeft, geeft mij eene
aanleiding te meer, om met gerustheid vóór het voorstel van de
Commissie van Financiën te stemmen.
Er zijn veel plaatsen in ons land, waar de inkomsten-belasting zeer
impopulair is, maar ik ken geen enkele gemeente, waai er zoo weinig
over geklaagd wordt als juist hier.
En nu heb ik mij dikwijls afgevraagd, hoe dat kan komen. Dit
raadsel is mij thans door den heer De Fremery opgelost. En de
reden van dat weinige klagen heb ik thans ontdekt in de gelegenheid,
die den ingezetenen in Leiden gegeven wordt om vooraf hunne klachten
bij Burg. en Weth. in te dienen, en de bezwaren tegen hun aanslag
aan hen kenbaar te maken. Ik geloof daarom, dat de wijziging door
Burg. en VVeth. voorgesteld, ten gevolge zou hebben, dat ook hier
deze belasting impopulair zou worden, en daarin zie ik eene reden
te meer om mijne stem aan het amendement van de Commissie
van Financiën te geven.
De Voorzitter. Ik ben genoodzaakt thans nog een enkel woord
in 't midden te brengen.
De heer Van der Hoeven heeft gezegd, dat het hem nu duidelijk
is geworden waarom de inkomstenbelasting overal elders impopulair
en slechts in Leiden populair is. In den regel hooren wij juist van
hen die aan de zijde van den heer Van der Hoeven staan het omge
keerde. De heer Cock o. a., een der grootste voorstanders van het
behoud der oproepingen, zeide bij eene vorige gelegenheid, dat hij
als hij zijne neiging mocht volgen, vóór ons voorstel (tot afschaffing
der oproepingen) moest stemmen, om die gehate belasting nog impo-
pulairdër te maken dan zij reeds was Ik laat dit echter in't midden:
maar vraag den heer Van der Hoeven of hij een enkel bewijs in
't midden kan brengen voor zijne bewering omtrent de impopulari
teit elders en de populariteit hier van de inkomstenbelasting?
Ik ken geen enkele populaire belasting, maar van alle is de Inkomsten
belasting te Leiden, dit geef ik toe, toch eene der minst impopulairemaar
ik geloof dat de impopulariteit elders niet in de omstandigheid is gelegen
dat op andere plaatsen, in tegenstelling met Leiden, geen oproepingen
plaats hebben, maar eenvoudig hierin, dat in andere gemeenten het
percentage hooger is dan hier. Ik onderstel dat de heer Van der
Hoeven speciaal aan de noordelijke provinciën dacht, waar in sommige
gemeenten van 4 tot 7 pCt. van het inkomen wordt geheven. Men
beproeve slechts eenmaal om ook hier 7 pCt. te heffen en het zal spoedig
met die betrekkelijke populariteit gedaan zijn. Maar ik durf beweren dat
men volstrekt niet bang behoeft te wezen door aanneming van ons voor
stel de Inkomstenbelasting ook te Leiden impopulair te maken.
Ik vraag nogmaals of een belastingschuldige, die, hetzij dan op
zettelijk of niet. eene verkeerde aangifte gedaan heeft, het recht heeft
op bijzondere égards ten zijnen behoeve doch ten koste van het
algemeen. Wanneer het amendement-Juta wordt aangenomen, dan
zouden de belastingschuldigen het feitelijk in hunne macht hebben
den tijd te kiezen, waarop zij hunne bezwaren persoonlijk by het Dag.
Best. wilden inbrengen. Dat gaat te ver; op die wijze zou het niet
meer het Dag. Bestuur, maar zouden het de belastingschuldigen zijn
die de werkzaamheden van ons College regelen.
Ik blijf dan ook de aanneming van dit amendement ten sterkste aan
den Raad ontraden.
De discussie wordt alsnu gesloten.
Het amendement van den heer Juta, luidende: Burg. en Weth.
berichten vooraf den belastingschuldige schriftelijk, in welke klasse
zij voornemens zijn, hem te rangschikken, en stellen zij hem eenen
termijn van 8 dagen, binnen welken hij, hetzij bij eenvoudigen brief,
hetzij mondeling in hunne vergadering, desverlangende daartegen zijne
bezwaren kan inbrengen.
Wordt thans in stemming gebracht, en verworpen met 15 tegen
6 stemmen.
Voor stemden de heeren: Van Hoeken, Van der Hoeven, Juta, Du
Rieu, Fockema Andreae en Verster.
Tegen stemden de heeren: Wichers, Knappert, Zaalberg, Vos, De
Goeje, Kaiser. Was, Driessen, De Fremery, Bool, Krantz,' Alma, Van
Reenen, Le Poole en de Voorzitter.
Daarna wordt het voorstel van Burg. en Weth. luidende: Bij onvol
doende of te lage aangifte, ter beoordeeling van Burg. en Weth. of
bij het niet inleveren van de beschrijvingsbiljetten, worden de belang
hebbenden door Burg. en Weth. ambtshalve aangeslagen, na door
voormeld college, wanneer zulks door hem noodig wordt geacht, te
zijn gehoord of opgeroepen, in stemming gebracht en aangenomen
met 16 legen 5 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Van Hoeken, 'Van der Hoeven, Juta,
Fockema Andreae en Verster.
Voor stemden, de tegenstemmers van het amendement-Juta plus de
heer Du Rieu.
Thans wordt de openbare vergadering veranderd in een met ge
sloten deuren.
De heer De Fremery. M. d. V.! Een enkele vraag slechts aan den
Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURÉ.