95
Mij dunkt, dat de hoofdvraag deze is: hoeveel tijd vordert de vol-
doening aan de verplichtingen, die het amendement van de Commissie
van Financiën aan hel Dag. Bestuur oplegt? hm ik moet erkennen,
dat het mij, zoo min als een mijner medeleden der Commissie, gelukt
is te ontdekken, hoe het voorschrift van ons amendement op de
Verordening een belangrijker vertraging in de rondzending der bil
jetten dan van achl dagen ten gevolge kan hebben.
De beschrijvingsbiljetten komen bij de Commissie van Bijstand, die
ze in handen van Burg. en Weth. stelt. Deze onderzoeken ze, en
zijn zij daarmee gereed dan gaan zij over tot voorloopige vaststelling
der aanslagen. Er worden dan brieven geschreven aan de
verhoogden, aan wien een termijn van 8 dagen gesteld wordt; laten
zij dien voorbijgaan, dan blijven zij voorloopig in de door het Dag.
Bestuur bepaalde klasse aangeslagen en worde de stukken naar de
rekenkamer gezonden. Ondertusschen hebben Burg. en Weill, weder
cene nieuwe reeks biljetten ontvangen, die denzelfden weg gaan,
totdat de laatste bij de rekenkamer inkomen juist 8 dagen later dan
zonder oproepingen het geval zou zijn.
Nu meent de heer Knappert, dat wjj een te zwaren last op de
schouders van het Dag. Bestuur laden. Ware dat 't geval, ik zou
schromen mijn stem aan mjjn eigen amendement te geven: 'tis mij
te aangenaam onzen Burgemeester weder hersteld in ons midden te
zien, dan dat ik hem thans lasten zou durven opleggen, die zijne
gezondheid weder in gevaar konden brengen. Maar ik geloof, dat de
Raad daar niet voor behoeft te vreezen. 't Is waar, Burg. en Weth.
moeten acht dagen disponibel zijn voor de reclamantenmaar
't spreekt van zelf, dat zij geen 24 uur per dag op het stadhuis aan
wezig behoeven te zijn. Het Dag. Bestuur of een zijner leden, moet
op de gewone kantoor-uren op het raadhuis te vinden zijn voor de
belastingschuldigen, die hunne inlichtingen aan hem willen verschaffen.
En dat het geen ijdel belang is, waarvoor ik thans het woord voer,
blijkt uit de resultaten van het vorige jaar, toen 337 aangeslagenen
verandering van aanslag hebben verkregen.
Stel nu, dat het volgend jaar hetzelfde plaats heeft, en dat dan
van de 1466 opgeroepencn er 462 opkomen, na op termijnen van
8 dagen te zijn opgeroepen, dan zouden Burg. en Wethom in drie
maanden met die aanslagen gereed te zijn, ongeveer 3fi personen per
week moeten hooren. Is dat nu zulk eene overmatige vermeerdering
van werk voor ons Dag. Bestuur? Bovendien behoeft men niet te
vreezen voor een stroom van reclamanten. Men kan dat zelf tegen
gaan, ik zou het Dag. Bestuur in overweging willen geven op de
oproepingsbiljelten te doen uitkomen, dat de opgeroepenen kunnen,
maar niet behoeven te komen. Velen denken nu nog, dat de ver
schijning een plicht is. en uit dien waan kan men ze op een dergelijke
wijze gemakkelijk helpen.
Ik herhaal, dat ik niet begrijp hoe men beweren kan, dat ons
amendement een grootere vertraging dan van acht dagen tengevolge
kan hebben. Het voorstel van Burg. en Weth. blijft in mijn oog bedenke
lijk; men vergete niet dat in 462 van de ten vorigen jare behandelde
gevallen, 337 tot wijziging van den aanslag aanleiding hebben gegeven.
't Is daarom ook, dat ik de vrijheid neem ons amendement ten
sterkste aan den Raad aan te bevelen.
De heer Knappert. M. d. V.! Een enkel woord slechts naar aan
leiding van het gesprokene door den heer Fockema Andreae.
Deze geachte spreker heeft ons geschetst hoe het met de aangift-
biljetten toegaat. De biljetten komen nl. van de Commissie van voor
lichting in bij Burg. en Weth. Deze gaan de voorstellen van de
Commissie na en geven aan den belanghebbende kennis van de klasse
waarin zij voornemens zijn hem aan te slaan, tevens met bericht, dat
binnen een zekeren termijn daartegen bij hun College bezwaren
kunnen worden ingediend. Na afloop van dien termijn gaan de aan
giften naar de rekenkamer ter inschrijving in het kohier.
Maar nu ligt in de tusschenruimte die hiervoor verloopt, juist het
bezwaar waarop ik heb gewezen, en 't is aardig op te merken hoe
de Commissie van Financiën met het formulier van het oproepings
biljet omspringt, 't Schijnt wel of men er bang voor is, of dat men
vreest dat al de belastingplichtigen aan de oproeping gevolg zullen
geven. Op het woord «kunnen" wordt de meeste nadruk gelegd en
men zou met gecursiveerde of met groote vette letters op de oproe
pingsbiljetten willen doen drukken, dat zij kunnen, maar niet behoeven
te komen, 't Is alsof men den belastingschuldige toeroept: gij raoogt
komen, maar blijf liever weg.
Bewijst men daardoor niet dat men zelf gevoelt, hoe moeielijk het
zou worden indien al de opgeroepenen eens kwamen. En dan meen
ik toch ook dat men geene verordening op kans berekening maakt
en daarin eene bepaling neerschrijft, waarvan men van te voren de
toepassing tracht te ontkomen.
Ik wil daarom mijne medeleden nogmaals wijzen op het bezwaar
lijke van den door de Commissie van Financiën voorgestelden mid
denweg. Het zou eene onvoldoende regeling worden, zoodat ik be
zwaar blijf maken daaraan mijne stem te geven.
De Voorzitter. Na de krachtige verdediging van ons voorstel door
den heer Knappert, heb ik niet veel meer in 't midden te brengen;
met de meeste zijner argumenten kan ik mjj geheel vereenigen. De
voornaamste fout van de tegenstanders onzer wijziging is, dunkt mij
deze, dat zij bij hun ge'neele redeneering van het denkbeeld schijnen
uit te gaan, dat de quaestie zich beweegt om de vraag: «zal er gele
genheid tot doleeren gegeven worden of niet?" Een vreemde die
onze discussieën bijwoonde zou, meen ik, daarvan dien indruk
moeten krijgen. En toch is hier niemand, die niet weet dat die gele
genheid in ruime mate, in veel ruimer mate zelfs dan vroeger, bestaat.
Wat is nu het hoofdbezwaar tegen ons voorstel? Dit, dat men
de thans bestaande gelegenheid tot doleeren beter achtomdat
zoo beweert men, de belastingschuldige die tegen zijn aanslag be
zwaar heeft, liever zijn inlichtingen aan het college van Dag. Best.
dan aan den geheelen Raad verstrekt. Maar zij, die zoo redeneeren,
houden geen rekening met de praktijk. Hoe toch is de loop der
zaak? De reclamaties zullen, wordt ons voorstel aangenomen, aan den
Raad worden ingediend dat wil zeggen, zij zullen tot opschrift voeren
«Aan den Raad der gemeente Leiden"; maar zij worden toch altijd
in handen van Burg. en Weth. gesteld. Ons College en de Commissie
van Financiën zijn de cenigen die met de détails kennis maken.
Wanneer later de voorstellen, die het gevolg zijn van het nadere
onderzoek, hier in behandeling komen, dan worden die, zoo zij aan
leiding tot discussie geven, in een geheime zitting besproken. Wanneer
iemand ecnige opmerking wil maken, dan worden de deuren gesloten.
En nu durf ik beweren, dat geen enkel lid van den Raad zich op
een zoo sterk geheugen durft beroemen, dat hij zich later nog zou
herinneren, wat bij zulk eene gelegenheid omtrent de bijzondere om
standigheden van een reclamant is gezegd ol wat hij indertijd in de
stukken gelezen heeft. Het geheim van de ingezetenen is dus bij de
leden van den Raad even goed bewaard als bij ons, al ware liet alleen om
de zooeven genoemde reden, dat geen menschelijk geheugen in staat is,
zulke bijzonderheden te onthouden. Maar onderstel eens voor een oogen-
blik, dat dit onjuist ware en dat daarom aan het stelsel van de Commissie
van Financiën de voorkeur zou worden gegeven, dan vergete men
niet dat daarmede het geheim der belastingschuldigen niet veiliger
is dan in het onze. Men verlieze toch niet uit het oog, dat ieder
lid van den Raad ten allen tijde het recht heeft om aan het Dag.
Best. inlichtingen te vragen betreffende den aanslag van eiken belasting
schuldige die op het kohier voorkomt, ook van hen die niet gerecla
meerd hebben; en dat daarenboven voor de leden van den Raad de
geheimhouding in volkomen dezelfde mate bestaat of de belasting
schuldige zijn adres bij den Raad of bij het Dag. Best. inzendt.
De heer Fockema Andreae, die niet kan inzien dat het voorstel van
den heer Juta zoo tijdroovend in zijne gevolgen zou wezen, heeft
herinnerd aan onze gedachtenwisseling in de sectiën bij de behande
ling der begrooting. Ik meen hem toen reeds te hebben opgemerkt,
dat het eene onmogelijkheid is, om eens anders werkkring, wanneer
men daar buiten staat, met eenige juistheid te beoordeelen. Werd het
amendement aangenomen, dan behoeven wij slechts met onze onder
vinding te rade te gaan, om er de gevolgen van te bepalen. Ik be
twist niet dat het kohier dan vroeger gereed zal kunnen komen dan
nu: maar het zal zijn ten koste van de andere belangen der gemeente.
Nadat drie jaar geleden ons voorstel was verworpen om de oproe
pingen, die na de wijziging der gemeentewet totaal overbodig waren
geworden, achterwege te laten, hebben wij in den kortst mogelijken
tijd alle belastingschuldigen, wier aangifte daartoe aanleiding gaf op-
geroepen. En wat was het gevolg? Het gelukte ons toen indeidaad
de kohieren zoo vroegtijdig gereed te hebben, dat de belasting in
zes termijnen kon worden voldaan: maar alleen ten koste van eene
o-roote storing in den loop onzer werkzaamheden; veel noodzakelijk
werk kon niet met de vereischte zorg en aandacht worden behandeld,
en wij hebben, naar ik geloof, terecht begrepen, dat wij niet ter zake
van één gemeentebelang, alle andere gemeentebelangen mochten
achterstellen; en van twee kwaden hebben wij het minst erge moeten
kiezen. De reden waarom wij toen niet den noodigen tijd aan de al-
gemeene belangen konden besteden, was dat wij te veel personen op
één dag opriepen. En wanneer nu het amendement wordt aangeno
men, dan zullen wij den toestand van drie jaar geleden terugkrijgen,
maar in hooge mate nog verergerd; want dan zullen wij het niet
meer zijn, die bepalen hoeveel personen wij op één dag willen hooren,
maar de belastingschuldigen zullen dit doen. Is dit, ik vraag het U,
een houdbare toestand?
Het amendement geeft den schijn, dat het aantal personen die willen
komen doleeren zich over acht dagen verdeelt; maar het houdt vol
strekt geen rekening met de praktijk. De acht dagen van het amende
ment zijn feitelijk niet meer dan twee dagen: de twee dagen nl. waarop
het College van Burg. en Weth. vergadert; de overige dagen zijn,
met uitzondering van den Vrijdag, dien ik voor verschillende gemeente- en
eigen zaken beschikbaar houd, voor andere commissiën of vergaderingen
besterad. En op die twee dagen dus, welke het Dag. Best. elke week
vergadert, zouden wij alle reclamanten moeten te woord staan. Dit is
eene onmogelijkheid, tenzij men het geen bezwaar acht dat alle andere
gemeentebelangen bij dat eene worden achtergesteld. Wij hebben de on
dervinding voor ons en dus recht te verzekeren dat het amendement een
toestand in 't leven zou roepen, nog veel erger dan vroeger. Ik voor mij
geef verreweg de voorkeur hoe ongerieflijk en nadeelig hij ook voor
de belastingschuldigen zeiven wezen moge aan den bestaanden
toestand. De late vaststelling van het kohier, met al de nadeelige
gevolgen die daaraan verbonden zijn blijft dan wel is waar bestaan,
maar wordt het amendement aangenomen, dan zal men op nieuw zien
gebeuren, dat de algemeene belangen voor die van eenige weinigen
zullen lijden.
En waarop komt nu ten slotte het groote bezwaar tegen ons voorstel
neer Men heeft uit de medegedeelde cijfers kunnen zien hoe gering
verleden jaar het getal der belastingschuldigen was, wier reclamation
tot een wijziging van aanslag aanleiding heeft gegeven. Het geheele
bedrag der opgekomenen bedroeg slechts 8 pCt.; en is het nu wcn-
schelijk, is het verdedigbaar, dat de belangen van 92 pCt. der
ingezetenen voor die van deze 8 pCt. schade lijden Onder hen be-
hooren er natuurlijk zeer velen die in de laagste klasse zijn aange
slagen: wanneer deze hunne belastingbilletten een paar maanden
vroeger ontvangen, dan krijgen zij ze in het beste gedeelte van het
jaar, als de verdiensten ruim vloeien; nu is voor hen de goede tijd
voorbij wanneer hen het biljet eindelijk in September bereikt, tot groote
schade van gemeente en belastingschuldigen beide. Men verdedigt
een denkbeeldig belang van 8 pCt. der belastingschuldigen ten
koste van een werkelijk belang van 92 pCt. Ik vind het vreemd
dat de voorstanders van het amendement alleen de belangen van
deze weinigen verdedigen, maar die van de velen en van de gemeente
geheel schijnen te vergeten.
Men heeft ons den raad gegeven: Wijst er den opgeroepenen op,
dat zij kunnen, maar niet behoeven te verschijnen. Maar, zooals de
heer Knappert reeds opgemerkt heeft, dit is geschied; met de dikste,
vetste letters, die in de drukkerij te krijgen waren, hebben wij op
de biljetten laten drukken dat zij desverkiesende in persoon of schrif
telijk hunne bezwaren konden inbrengen. En toch heeft het niet
«eholpen; velen beschouwen de oproeping als een verplichting om te
verschijnen, en zullen dit ook in de toekomst blijven doen. Wij zouden
in dat opzicht maar één stap verder kunnen gaan nl. door op de op-
rocpin<'sbilletten het verzoek te laten drukken: «doe ons het genoegen
weg te blijven." En het is dan nog de vraag of het algemeen baten
zou.