94
De beraadslagingen worden gesloten en punt 10 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
XI. Voorstel tot wijziging van het Raadsbesluit op de helling van
de plaatselijke directe belasting.
(Zie Ing. St. n". 297 en 316.)
De heer Juta. M. d. V.! Op de gronden neergelegd in 't rapport
der Commissie van Financiën heb ik de eer het amendement voor te
stellen, dat in genoemd rapport geformuleerd is.
De Voorzitter. De heer Juta stelt als amendement om de redactie
van ons voorstel door de volgende te vervangen: berichten zij vooraf
»den belastingschuldige schriftelijk, in welke klasse zij voornemens
»zijn, hem te rangschikken, en stellen zij hem eenen termijn van 8
•dagen, binnen welken hij, hetzij bij eenvoudigen briel. hetzij mon
odeling in hunne Vergadering, desverlangende daartegen zijne bezwaren
»kan inbrengen."
Dit amendement wordt genoegzaam ondersteund, en komt dus in
behandeling.
De heer Knappert. M. d. V.! Ik heb met genoegen ontwaard, dat
Burg. en Weth. niet geschroomd hebben, de quaestie der verplichte
oproepingen ten derden male bij den Raad aanhangig te maken en
zal ik op de volgende gronden daaraan volgaarne mijne stem ver-
leencn.
In de eerste plaats om daardoor te bevorderen dat het kohier der
plaatselijke directe belasting tijdiger invorderbaar kan worden gesteld
dan tot nu toe het geval is geweest, en wat dan ook als motief heeft
gegolden tot wijziging van de artt. 264266 der Gemeentewet, bij
art. 1 der wet van 1881 en waarbij is bepaald, dat de belasting
schuldigen die bezwaar hebben tegen hun aanslag, binnen drie maan
den bij den Raad en binnen een maand daarna bij Ged. Staten kunnen
reelameeren. Vroeger toch, kon het kohier niet invorderbaar worden
gesteld, voor en aleer al de reclames bij den Raad en Ged. Staten
waren afgedaan en beslist, en hier te Leiden nu is men steeds in
den geest van dit oude systeem blijven voortgaan. Het kan toch
onmogelyk worden ontkend, dat het voor onze belastingbetalende
ingezetenen hoogst bezwarend is, dat zij hun aanslagbiljet eerst in
September ontvangen en daardoor niet meer dan 4 termijnen van
betaling verkrjjgen. Laat men nu dien tijdroovenden omslag van het
oproepen achterwege, dan kan het kohier zooveel vroeger in het jaar
worden vastgesteld, dat de betaling in minstens 6 termijnen kan
geschieden en het behoeft geen betoog dat zulks vooral voor de min
der gegoede ontzacheljjk veel waard zou zijn; niet alleen toch omdat
hij dan zjjne belasting veel gemakkelijker kan opbrengen en de ver
diensten alsdan het best zijn, maar ook omdat in de 2e helft van
Juli en in Augustus de aanslagbilletten voor de personeele belasting
en het patentrecht uitgaan, zoodat hij zich nu op eens geplaatst ziet
tot betaling van alle belastingen te zamen.
Krijgt men nu zijn aanslagbiljet in Mei of Juni, dan spreekt het
van zelf dat de voldoening daarvan veel geleidelijker kan geschieden.
En ook al moge nu de oproepingen, zooals nu plaats heeft, voor een
zeker deel belastingplichtigen gemakkelijker zijn dan dat volgens de
wet bij den Raad moet worden gereclameerd, zoo mag toch dit getal
op de 5600 aangeslagenen te gering worden geacht om de be
langen van zoovelen daaraan op te offeren.
In de tweede plaats (is het voorstel van Burg. en Weth. ook in het
voordeel van een geregeld verloop van de gemeente-financiën. De
gemeente toch, heeft, vooral in den zomer, behoefte aan eene goed
voorziene kas en bij ontstentenis daarvan kan tot een bedrag van
f 75000 volgens de begrooting worden opgenomen, waarvoor natuurlijk
rente moet worden betaald en 't is dus in het voordeel van de ge
meente, dat met de inning voor de plaatselijke belasting zoodra
mogelijk kan worden aangevangen. Daarbij komt nog, dat door de
late vaststelling van het kohier ook de overige daarmede in verband
staande werkzaamheden vertraging ondervinden. Zoo is bijv. de staat
van afschrijving waarop de aanslagen voorkomen van personen die
zijn overleden of naar elders vertrokken nog niet ingediend en zal
op de ingekomen reclamatiën door den Raad in dit jaar niet meer
kunnen worden beschikt, zoodat de eventueel te verleenen afschrij
vingen of restitutiën eerst in het volgend jaar kunnen plaatshebben.
Eindelijk houde ik mij overtuigd, dat het niet verplicht oproepen,
het opgeven van het juiste inkomen zeer zal in de hand werken en
derhalve de deugdelijkheid van het kohier bevorderen, 't Is zeker
waar, dat door de oproepingen een zeker gedeelte onzer belasting
plichtigen worden gebaat, doch men verlieze daarbij niet uil het oog,
dat door sommigen daarop wel wat sterk gerekend wordt. Weet
men vooraf dat geene oproeping geschiedt, dan zal men zich nog
wel eens bedenken alvorens zijn inkomen een a twee klassen te laag
op te geven, waarmede men nu niets riskeert. Nu redeneert men
»fk verbeurd er niets bij en kan 't licht eens probeeren."
Als men een oproepingsbriefje ontvangt, dan laat men de zaak
loopen of men weet gemakkelijk aan Burg. en Weth. eenige reden
voor zijne te lage aangifte op te geven.
En nu vraag ik, waartoe toch telkenmale die overdreven angst
valligheid om die verplichte oproepingen af te schaffen en Burg. en
Weth. meer vrijheid van handelen te latem Had men hier te doen
met eene Rijkswet, waarvan de uitvoering aan Rijks-ambtenaren was
overgelaten, dan kan ik mij verbeelden, dat afgaande op de ten
onrechte bestaande meening dat de Rijks-ambtenaren de belastingen
steeds trachten op te drijven sommigen zich tegen de uitbreiding
der bevoegdheid tot ambtshalve aanslagsverbetering aankanten.
Hier hebben wij evenwel te doen met een verordening, die door
Burg. en Weth. moet worden uitgevoerd, die zelf leden van den
Raad zijn en van wien het dus ten eenenmale ondenkbaar is, dat zij
ten nadeele der ingezetenen hunner eigen gemeente deze belasting
noodeloos en ten onrechte zullen opdrijven. Bovendien geldt het
hier den omslag van een vooraf vastgesteld bedrag, zoodat van op
drijving geen sprake kan zijn. maar alleen de zorg bestaat dat een
ieder naar zijn werkelijk inkomen daartoe bijdrage. Voorts lette
men er op, dat het voorstel luidt, alleen de verplichting tot oproeping
af te schaffen, doch dat de bevoegdheid tot oproeping blijft bestaan
en nu kan ik mij niet anders voorstellen of Burg. en Weth. zullen,
wanneer zij nopens eene tedoene aanslag of aanslagsverbetering in
het onzekere verkeeren, zeer zeker nopens het inkomen van den be
lastingplichtige nadere gegevens inwinnen of hem persoonlijk hooren.
Dcsgevorderd zou men ook eene Commissie uit den Raad kunnen
benoemen, om Burg. en Weth. in de beoordeeling der aangifte bij
te staan.
Op al deze gronden ben ik er dus voor de verplichte oproepingen
af te schaffen.
Nu heeft de Commissie van Financiën, bij monde van den heer
Juta, een middenweg in deze voorgesteld, overeenkomende met een
door ons geacht medelid, den heer Van der Hoeven, in de zitting
van 6 December 1883, voorgesteld amendement. Wanneer men de
voorstelling dezer zaak door de Commissie van Financiën en hare
verdediging tot wijziging van het voorstel van Burg. en Weth. in de
stukken leest, zonder met de praktijk bekend te zijn, zou men aan
het slot hunner beschouwingen gekomen, met de Commissie van oor
deel zijn. dat de geheele quaestie slechts op een tijdsverschil van
acht dagen neerkomt. Ik geloof evenwel, dat Burg. en Weth. met
deze wijziging van hun voorstel slecht gediend zullen zijn en ik
persoonlijk wil wel verklaren, dat ik liever bij den bestaanden toe
stand blijf, dan met dit, hoe goed ook bedoeld, amendement mee
te gaan.
Burg. en Weth. roepen op, en het is dus niet meer dan billijk dat
zij zeiven den dag bepalen waarop hun College daartoe zitting houdt.
Nu stelt de Commissie van Financiën voor, dat aan den belanghebbende
de gelegenheid worde gegeven om gedurende 8 dagen met Burg. en
Weill, over hun aanslag te komen spreken.
Ik heb hier zoo'n oproepingsbiljet voor inij liggen en wanneer het
araendement van den heer Juta mocht worden aangenomen, zou er
alleen deze wijziging in komen, dat de daarbij opgegeven wordende
dag, wordt vervangen door «binnen acht dagen.'' Dit nu is in geenen
deele eene beperking, in tegendeel, wanneer ik binnen acht dagen
wordt opgeroepen, moet ik ook gedurende die acht dagen gelegenheid
hebben mijne inlichtingen aan het Dag. Bestuur kenbaar te kunnen
maken. Burg. en Weth. zouden dus die volle acht dagen, op ieder
uur, voor de opgeroepenen beschikbaar moeten blijven en bij de vele
andere werkzaamheden die Burg. en Weth. te verrichten hebben,
mag worden betwijfeld, of zjj zooveel tijd uitsluitend aan de belangen
der belastingplichtigen kunnen wijden.
De Commissie van Financiën wijst op het groote belang voor de
belastingplichtigen om met Burg. en Weth. te kunnen spreken, maar
het is merkwaardig den staat van oproepingen, over het jaar 1886
(uit de stukken bekend) na te gaan. Er blijkt toch uit dat over
het loopend jaar 1466 oproepingen zijn gedaan, ten bate van belas
tingplichtigen, wier aangiften tot bemerkingen hadden aanleiding ge
geven. Van dit getal zijn er ruim 1000 om de een of andere reden
niet opgekomen. Van het getal hetwelk is opgekomen, zijn er 117
teruggebracht tot hun oorspronkelijke aangifte, 158 zjjn hooger dan
hun aangifte aangeslagen, 62 zijn er vrijgesteld en 125 zijn verhoogd
gebleven; alzoo zijn er 337 aanslagen die tengevolge de oproeping
wijziging hebben ondergaan, waaronder zich evenwel 158 belasting
plichtigen bevinden, wier primitieve aangifte is gebleken te laag te zijn
geweest.
En nu vraag ik, moeten nu voor die weinigen die zich onjuist
hebben aangegeven of wier aanslagen een weinig te hoog waren ge
steld. duizende anderen het nadeel ondervinden dat zij eerst in
September hun aanslagbiljet ontvangen, van eene belasting die in
Januari gerekend wordt te zijn ingegaan? Acht men de bezwaren
van hen, die liever aan Burg. en Weth. hunne inlichtingen geven
dan aan den Raad, van zoo overwegend belang dat daarvoor de be
langen van al de anderen en van de gemeente moeten achterstaan?
Ik kan dit niet gelooven, en het komt mij voor dat het belang
van de overgroote meerderheid, moet gelden boven het overdreven
bezwaar van die enkelen, die liever vooraf met Burg. en Weth.
wenschen te spreken dan den bij de wet aangewezen weg te volgen.
Ik herinner mij, dat bij de discussiën in de zitting van den 6en
December 1883, door ons gewezen hoog geachte medelid, den heer
Buys, als argument tot behoud van de verplichte oproepingen o. a.
werd aangevoerd, dat aan de inkomstenbelasting zoovele bezwaren
voor de belastingschuldigen verbonden zijn, dat men in elk geval,
moet trachten die tot een minimum terug te brengen, maar dan wijs
ik er van mijne zijde op, of het aangaat, de werkelijk bestaande door
mij opgesomde bezwaren van de overgroote meerderheid niet te tellen
en eenvoudig ter zijde te laten en dit ter wille van een betrekkelijk
gering getal, wier belangen toch evenzeer bij de wet gewaar
borgd zijn.
Het is om deze redenen, dat ik mijne medeleden van den Raad
ernstig in verweging geef het amendement van den heer Juta niet
aan te nemen, en zal ik vóór de door Burg. en Weth. voorgestelde
wijziging van de Verordening stemmen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V! Ik wil een enkel woord aan
voeren ten gunste van het amendement der Commissie van Financiën
en naar aanleiding van het gesprokene door den heer Knappert.
Daarom wil ik even releveeren wat door dien spreker ter verde
diging van het voorstel van Burg. en Weth. in 't midden is gebracht.
De heer Knappert heeft gezegd, dat wij Burg. en Weth. moeten ver
trouwen dat het voorstel van de Commissie van Financiën weinig
praktische resultaten zal hebben, daar het Dag. Bestuur als zijn voor
stel wordt aangenomen toch genoodzaakt zal worden de oproepingen
te doen.
Ik geloof inderdaad niet, dat Burg. en Weth. de wijziging in
de Verordening hebben voorgesteld om den toestand te laten zooals
die is, maar met het doel om uit de ambtshalve verhoogden en aan
geslagenen slechts enkelen op te roepen. Ik geloof dus inderdaad,
dat de door het Dag. Bestuur voorgestelde wijziging in de Verordening
belangrijke praktische resultaten zal hebben.
Is 't nu wenschelijk het voorstel van Burg. en Weth. aan te nemen?
Ik ben 't met den heer Knappert eens, dat wij rekening moeten
houden met de financieële belangen der gemeente, en met de be
langen der belastingschuldigen, die medebrengen, dat de biljetten
hun zoo spoedig mogelijk worden verstrekt. Maar ik geloof ook dat
het amendement van de Commissie van Financiën niet zoo bezwarend
is met 't oog op den tijd der rondbrenging van de biljetten als de
heer Knappert het deed voorkomen.