79
lilting ran Donderdag 28 October 1886.
geopend, 's namiddags te een uur.
Voorzitter: de lieer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Benoeming van twee derde onderwijzers aan de school 4de klasse
n». I. (273)
2°. Verzoek van P. K. J. Pabst, om terugbetaling van schoolgeld. (269)
3°. Suppletoire staat van bcgrooting, dienstl885, van Vrouwcn-Kraam-
moeders. (271)
4°. Begrooting van de ontvangsten en uitgaven der gemeente voor 1887.
Tegenwoordig waren 24 leden, als deheeren: Driessen, Was, Kaiser,
De GoejeVos, Nijkamp, Knappert, Le PooleVan ReenenAlma,
Zaaijer, Du Rieu, Juta, Bredius, Bool, De Freraery, Van Hoeken,
Cock, Zaalberg, Verster van Wulverborst, Land, Hartevelt, Van der
Hoeven en de Voorzitter.
De heeren Fockema Andreae en Krantz hebben kennis gegeven
verhinderd te zijn de Vergadering bij te wonen.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering worden
gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
Dat op 16 October j.l. heeft plaats gehad de opneming der boeken
en kas van den Gemeente-ontvanger, waarvan proces-verbaal is opge
maakt dat ter inzage in de Leeskamer is ncdergelegd en in afschrift
gezonden aan de Gedeputeerde Staten.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoeken van C. J. Endert en G. H. Van Tongerenom restitutie
van betaald schoolgeld, voor kinderen leerlingen van openbare lagere
scholen in deze gemeente.
2°. Verzoek van de firma R. M. Beuth cê Zonenom vergunning tot
het maken van eene loozing van hare fabriek naar het stadsriool in de
Kaiserstraat.
3°. Voorstel van de onderwijzers belast met de leiding van het Herha-
lingsonderwijs tot aanvulling der verordening tot regeling van dat
onderwijs.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
4°. Bezwaarschrift van J. Van Kampenhout tegen zijn aanslag in de
plaats, dir. belasting, dienst 1886.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie
van Financiën.
3°. Voordracht ter benoeming van een derde onderwijzeres aan de
Meisjesschool le klasse.
Wordt in de leeskamer nedergelegd.
6". Adres van het Bestuur der afd. Leiden en Omstreken der Ned.
Maatschappij tot bevordering der geneeskunst in zake het verstrek
ken van animale vaccinestof.
Zal worden behandeld bij het betrekkelijk artikel der begrooting.
Aan de orde is alsnu:
I. Benoeming van twee derde onderwijzers aan de school 4de
klasse n°. 1.
(Zie Ing. St. n°. 273.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren BoolLand en Hartevelt ver
zoeken met mij het stembureau uit te maken?
Bij de eerste stemming wordt de heer J. J. Menkema en bij de
tweede de heer A. J. J. Verbrugge benoemdbeiden met 22 stemmen.
Bij beide stemmingen werd 1 blanco briefje in de bus gevonden.
De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne wel
willende medewerking.
II. Verzoek van P. K. J. Pabst, om terugbetaling van schoolgeld.
(Zie Ing. St. n®. 269.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming restitutie
verleend.
III. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1883, van Vrouwen-
kraammoeders.
(Zie Ing. St. n®. 271.) i
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
IV. Begrooting van de ontvangsten en uitgaven der gemeente voor
1887.
De Voorzitter. Naar gewoonte zal ik na de algemeene beschou
wingen het eerst aan de orde stellen de uitgaven.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Kaiser: M. d. V. Met zeer veel belangstelling heb ik in
het algemeen verslag van het verhandelde in de sectiën van den Ge
meenteraad gelezen hetgeen bij de algemeene beschouwingen door
Burg. en Weth. gezegd is aangaande de gemaakte vergelijking tusschen
de geraamde uitgaven voor deze gemeente en die voor Amsterdam
voor het jaar 1887.
Bij nadere beschouwing komt het ook mij voor), dat die vergelijking
niet tot juiste gevolgtrekkingen kan leiden omdat het verschil in
grootte der beide gemeenten te aanzienlijk is.
Ik ben het echter volkomen met Burg. en Weth. eens, waar zij in
hunne beantwoording der gezegde beschouwingen het volgende neêr-
schrijven:
«Wenscht men vergelijkingen te maken ook wat den toestand der
«financiën in het algemeen betreft, dan neme men andere gemeenten
«van kleineren omvang tot maatstaf."
Uit die woorden meen ik te mogen afleiden dat Burg. en Weth.
wel ecnige waarde hechten aan de vergelijking van de toestanden
in het algemeen van gemeentenbij welke het zielental niet te veel
uiteenloopt. Voornamelijk om die reden, heb ik getracht eenige ge
gevens te verzamelenomtrent gemeentenwaarvan het zielental
grooter en ook kleiner dan dat van onze gemeente is. De gemeenten
door mij ter vergelijking gekozen zijn:
Rotterdam, Den Haag, Groningen, Haarlem, Leiden, Nijmegen,
Leeuwarden, Delft en Zutphen.
Voor het jaar 1887 de geraamde totale uitgaven nemende en die
vergelijkende bij de geraamde totale uitgaven voor onderwijs, kan
men gemakkelijk in percenten uitdrukken het deel van de totale uit
gaven, dat voor het onderwijs besteed zal worden. Dit doende ver
krijgt men de volgende percenten in ronde cijfers:
Rotterdam17°/0
Den Haag18°/.
Groningen17%
Haarlem22%
Leiden38%
Nijmegen14%
Leeuwarden25%
Delft38%
Zutphen34%
Nu is de vraag, vanwaar dit groote verschil in de verhouding
tusschen de geheele uitgaven en die van het onderwijs. Wordt er in
de eene stad zooveel meer voor het onderwijs uitgegeven dan in de
andere, of wordt aan andere zaken zooveel minder besteed?
Indien men de uitgaven omslaat over al de inwoners en opmaakt
hoeveel ieder in die verschillende gemeenten tot het noodzakelijk ge
acht onderhoud heeft hij te dragenen men vergelijkt de cijfers bij
die welke uitdrukken hoe groot ieders aandeel is in de kosten voor
het onderwijskan omtrent dit punt eenig licht ontstaan. De vol
gende tabel geeft in de eerste kolom het gemiddelde aandeel in de
geheele kosten per inwoner, de tweede kolom hetzelfde ten aanzien
van het onderwijs en de derde kolom het aantal inwoners.
Rotterdam
f 34.15
f 5.70
169477
Den Haag
26.59
4.85
138696
Groningen
33.13
5.67
52000
Haarlem
19.51
4.32
47479
Leiden
14.47
6.33
44650
Nijmegen
19.43
2.69
30000
Leeuwarden
25.37
6.31
29320
Delft
16.92
6.49
27200
Zutphen
21.46
7.27
16219
Uit die tabel blijkt dat in het algemeen voor steden van nagenoeg
hetzelfde zielental de uitgaven voor het onderwijs niet sterk uit elkander
loopen.
Bovendien blijkt er uit dat Leiden, wat betreft de uitgaven in haar
geheel, onderaan staat, hetgeen natuurlijk een bewijs is, dat in onze
gemeente een zeer zuinig financieel beheer gevoerd wordt.
Wanneer men nu nagaat dat van de geheele uitgaaf 38% besteed
wordt voor onderwijs, dan is het duidelijk dat in Leiden voor andere zaken
betrekkelijk veel minder dan in andere gemeenten wordt uitgegeven.
Doet men eene kleine berekening dan komt men tot eene veel be-
teekenende uitkomst.
Omdat het aantal belastingschuldigen in de verschillende genoemde
gemeenten mij niet bekend is, maar wel het aantal kiezers voor den
Gemeenteraad uit den staats-almanak ontleend kan worden, en dit
aantal vermenigvuldigd met drie, nagenoeg hot aantal belastingschul
digen geeft, voor gemeenten, die niet veel in zielental verschillen,
kan ik in het ruwe opmaken hoeveel ieder per jaar voor het onder
wijs te betalen heeft. Doet men dit voor gemeenten van nagenoeg
gelijke grootte dan ontwaart men dat de belastingschuldigen bijna
evenveel moeten betalenzoodat ik tot de slotsom komdat de on
evenredig hooge uitgaven voor onderwijs hier ter stede, geschieden
ten kosten van andere nuttige zaken.
Ik blijf dan ook bij mijne meening volharden, dat men gedwongen
zal worden het budget te verhoogen, en met de uitspraak van de
Commissie van Financiën, dat de vergelijking met eenige andere ge
meente weinig licht geeft bij de beslissing omtrent hetgeen ons te
doen staat, kan ik mij niet vereenigen, evenmin als met hare inge
nomenheid met het betrekkelijk lage cijfer dezer begrooting.
Met dat lage cijfer ben ik volstrekt niet ingenomen, omdat bij mij
de overtuiging vast staatdat voor het onderwijs niet minder uitge
geven kan worden dan thans het geval is, en dat lettende op andere
gemeenten, die gelijke eischen hebben als de onze, vele nuttige en
noodige /zaken worden nagelaten met het doel het budget laag te
houden.
Vergelijkenderwijze worden wij zoo weinig door belastingen gedrukt,
dat ik er geen bezwaar in zoude zien om de uitgaven in het alge
meen te vermeerderen, onder voorwaarde dat aan het artikel onder
wijs niet meer worde ten koste gelegd.
Dit is het M. d. V. wat ik in het midden heb willen brengen.
De heer Bredius. M. d. V. Met een enkel woord wensch ik mijn
stem te motiveeren, die ik over eenige posten, op de begrooting voor
komende zal uitbrengen. Met het oog op de gemeente-huishouding
had ik mij niet voorgesteld, dat de lasten niet wederom zouden zijn
toegenomen. Toch moet ik erkennen, dat ik schrok, toen ik zag,
dat nu de post voor plaatselijke directe belasting tot ƒ150000 was
gestegen. Sedert 1881 dat ik de eer heb lid van dezen Raad te zijn,
is dat cijfer steeds hooger en hooger geklommen, zoodat het van
f 121000 thans 150000 beloopt. Ik betreur die steeds klimmende
opvoering en kan die onmogelijk goedkeuren.
Men begrjjpe echter wel wat ik met die afkeuring bedoel. Ik erken
1»
P
0
n
0
j>