109
kinderen een of twee maanden later ter school worden gezonden
door de ouders zeiven dan wel door de voogden of de personen die
de ouders vervangen.
Is deze bewering juist dan zoudedaaruit volgen dat tot dusverre
de bepaling te beperkt is opgevat en dat derhalve daaraan in bet
vervolg eene andere toepassing moet worden gegeven.
Wellicht zoude dan tevens de vraag kunnen rijzen of ook de
woorden, »die tusschentijds de stad verlaten of zich in de gemeente
vestigen," tot dus verre mede in te engen zin zijn opgevat en toe
gepast.
Steeds toch is afwijzend beschikt op de verzoeken om restitutie
van personen, die in de onmiddellijke omgeving der stad b. v. aan de
Singels woonden en gedurende den loop van het kwartaal naar elders
verhuisden of wel zich in de onmiddellijke nabijheid van de gemeente
gedurende den loop van het kwartaal vestigden, op grond van de
bepaling der verordening, waarin alleen gesproken wordt van het
zich in de gemeente vestigen en het verlaten van de stad.
Moeten nu onder ouders ook worden verstaan de personen die hen
vervangen zonder dat zulks in de Verordening uitdrukkelijk is bepaald,
dan zoude wellicht niet zonder grond kunnen worden beweerd dat
men onder ingezetenen ook heeft willen begrijpen die in de onmid
dellijke omgeving der stad wonende personen, welke feitelijk als in
gezetenen moeten worden aangemerkt, doch alleen ten gevolge van
eene verouderde grensregeling wettelijk niet als zoodanig mogen
worden beschouwd.
Wenscht men alzoo de Verordening in zoodanig ruimen zin toe te
passen dat onder ouders ook moeten worden verstaan niet-ouders, dan
ware het o. i. consequent dat er ook in het vervolg niet te
streng op worde gelet of de belanghebbenden, die restitutie ver
zoeken, binnen de wetteljjk vastgestelde grenzen der gemeente dan
wel in hare onmiddellijke nabijheid gaan wonen of van daar naar
elders vertrekken.
Hoe dit zij, ook bij nadere overweging van de geschiedenis der
vaststelling der betrekkelijke Verordening, zijn wij niet overtuigd dat
van de tot dus verre gebruikelijke toepassing moet worden afge
weken en dat alzoo daaraan eene ruimere uitlegging moet worden
gegeven.
In de eerste plaats geldt het hier eene uitzonderingsbepaling op den
regel dat voor elk ingetreden kwartaal het volle schoolgeld is ver
schuldigd en dat bij tusschentijds verlaten van de school geene terug
gave wordt toegestaan.
Het is eene in alle opzichten vrijgevige bepaling, daar het schoolgeld
voor het lager onderwijs slechts verschuldigd is over een kwartaal en
niet over een geheel jaar, zooals bij het Gymnasium en de Hoogere
Burgerscholen het geval is, en het derhalve slechts een betrekkelijk
gering bedrag geldt. Het hoogste bedrag toch waarvan voor èen
kind teruggave kan worden toegestaan is slechts 10, wanneer nl.
één maand het onderwijs geheel of gedeeltelijk is genoten op een
der scholen le klasse.
Hierbij worde in aanmerking genomen dat het schoolgeld krachtens
de Wet is eene tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs en
in geenen deele die kosten door de schoolgelden geheel moeten
worden bestreden, zoodat er niets onbillijks in gelegen is dat in enkele
gevallen het schoolgeld van eenen geheelen termijn wordt betaald,
ook al mocht van het onderwijs niet gedurende het volle kwartaal
zijn gebruik gemaakt, hetgeen wel eenigermate het geval zoude
wezen, wanneer alle kosten door het schoolgeld werden gedekt.
Het komt ons daarom voor dat er geen aanleiding bestaat die
zinsnede der verordening op zoo vrijgevige wijze toe te passen, te
minder omdat in de derde alinea worden vermeld de ouders of die
hen vervangen.
Er bestaat volstrekt geen grond om te onderstellen dat door de
toenmalige Schoolcommissie, door wie de Verordening is ontwor
pen bij vergissing de woorden of die lien vervangen of wel de woor
den of voogden, welke uitdrukking voorkomt in art. 1, zouden zijn
weggelaten. Er zijn n.l. aannemelijke redenen aan te geven op grond
waarvan in art. 1 en in de derde alinea van art. 2 gesproken wordt
van «ouders of voogden" en van «ouders of die hen vervangen." In
art. 1 toch wordt bepaald door wie het schoolgeld is verschuldigd
en in art. 2, derde alinea, wordt aan de ouders of die hen vervangen
de verplichting opgelegd op den daarbij aangegeven tijd aan de hoofden
der scholen schriftelijk kennis te geven wanneer z(j hunne kinderen
of pupillen van de school wenschen te nemen.
Zeer te recht zijn hier de bovenaangehaalde woorden toegevoegd,
omdat het' hier geldt verplichtingen aan de belanghebbenden opgelegd
en had de Schoolcommissie de bevoegdheid om restitutie van school
geld in de daarbij aangegeven gevallen aan te vragen, ook willen
toekennen aan anderen dan de ouders, dan had zij dit ongetwijfeld
duidelijk in het concept uitgedrukt. Voor niet-ouders gelden dan ook
in geenen deele de billijkheidsredenen, die voor ouders tot een restitutie
aanleiding kunnen geven. In vele gevallen toch zoude het zijn eene
liberaliteit bewezen aan niet in de gemeente woonachtige perso
nen die hunne kinderen bij anderen doen inwonen ter bekoming
van onderwijs, en er bestaat o. i. geen aanleiding om aan dezen,
wanneer zij hunne kinderen tusschentijds op de school wenschen te
plaatsen of de school doen verlaten, het verschuldigd schoolgeld voor
een deel van het kwartaal kwijt te schelden, evenmin als zulks het
geval is wanneer alleen de kinderen de gemeente verlaten of in de
gemeente komen, terwijl het gezin alwaar zij gehuisvest waren niet
van woonplaats verandert.
Ten slotte is uit een ingesteld onderzoek gebleken dat de thans
besproken vraag nimmer in den Gemeenteraad tot discussiën heeft aan
leiding gegeven, terwijl slechts eenmaal een geval als het onder-
werpelijke in den Raad aanhangig is geweest.
Bij ons rapport van 27 Maart 1884 (Ing. St. n°. 46) werd nl. over
gelegd een verzoek van K. Benjert om restitutie van schoolgeld voor
een pupil op grond van vestiging in den loop van het kwartaal onder
dé gemeente Zoeterwoude. Op dit verzoek werd door ons afwijzend
geadviseerd op grond dat adressant zich niet in deze gemeente met
terwoon had gevestigd en de ontheffing werd verzocht voor een pupil.
In de zitting van 17 April 1884 werd daarop overeenkomstig ons
voorstel zonder hoofdelijke stemming afwijzend op het verzoek beschikt,
terwijl gelijke beschikking werd genomen op twee in diezelfde zitting
overgelegde verzoeken van twee personen, heambten aan het Detentie-
huis onder Oegslgeest, nadat de Voorzitter had medegedeeld dat op
deze verzoeken niet anders dan afwijzend kan worden beschikt omdat
de Verordening, waarop zij zich beroepen, niet op hen van toe
passing is.
Onder verwijzing naar ons rapport van 27 September jl. (Ing. St.
n®. 242) geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging het verz«*jt
van J. A. Bientjes, om terugbetaling van schoolgeld voor zijn pupil
F. Salberg, van de hand te wijzen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. «84.
Resultaten der
LICHTSTERKTE.
waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
17—23 October 1886.
N°.
Datum.
Uur. j
Aantal.
Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
1
Oct.
17
5.30-6.—
7
18.3
2
18
5.45—6.45
7
18.3
3
19
5.45—6.45
8
18.6
4
20
5.45-6.45
8
19.1
5
21
5.45—6.45
7
18.9
6
22
5.45—6.45
8
18.6
7
23
5.45—6.45
8
18.1
Namens
de Commissie der Gasfabriek,
D. Van der Horst.
N®. 386. Leiden, 8 November 1886.
Onder overlegging van een voorstel van het hoofd der school 3e
klasse n°. 2 tot uitbreiding van het onderwijzend personeel aan die
school en van het daaromtrent ingewonnen advies van de Plaatselijke
Schoolcommissie, geven wij Uwe Vergadering in overweging te be
sluiten dat het onderwijzend personeel aan de school 3e klasse n1. 2,
met een derden onderwijzer of derde onderwijzeres wordt vermeerderd.
Voor het geval hiertoe wordt besloten stellen wij voor tot de be
noeming van een derden onderwijzer aan genoemde school op eene
jaarwedde van 550 over te gaan, terwijl daarvoor na overleg met
den Arrondissements-Schoolopziener worden voorgedragen:
1*. J. J. Van Bostelen, te Oegstgeest;
2'. A. J. J. Verbrugge alhier en
3®. A. Van Bielen, te Noordwijk.
Vermits de eerstvoorgedragene reeds sedert eenigen tijd belangeloos
aan de school werkzaam is, achten wij het billijk dat, wanneer deze
mocht worden benoemd, tevens worde bepaald dat de benoeming ge
acht wordt te zijn ingegaan op 1 November jl.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Ten
en
Leiden, 29 September 1886.
gevolge van de vermeerdering der schoolbevolking, waardoor
de nieuwe cursus in October aangevangen zal worden met 606 leer
lingen, verdeeld als volgt:
12e klasse 29 leerlingen
11e 32
10e 40
9e 29
8e 45
7e 53
6e 62
5e 54
4e 62
3e 50
2e 63
le 87
de eer U te verzoeken om
heb ik de eer U te verzoeken om overeenkomstig art. 7 der Veror
dening van 11 Nov. 1880, Gemeenteblad 1881, n#. 3, het hulppersoneel
mijner school van 14 op 15 te brengen. Daardoor zal ik in staat zijn,
de le en 2e en 4e of 6e klasse in parallelafdeelingen te splitsen.
In overleg met den heer Wethouder van Onderwijs en den heer
Arrondissements-Schoolopziener heb ik kennis genomen van de solli-
citatiën naar de drie vaceerende betrekkingen aan de openbare school
der 4e klasse n°. 1 en heb ik tevens de door sommige sollicitanten
afgelegde proeven van bekwaamheid en geschiktheid bijgewoond.
Ten gevolge van dit onderzoek en in overleg met bovengenoemde
heeren heb ik de eer U voor te stellen de navolgende voordracht aan
den Gemeenteraad aan te bieden:
1®. J. J. Van Bostelen, te Oegstgeest;
2®. A. J. J. Verbrugge, te Leiden;
3°. A. Van Bielen, te Noordwijk.
Aan HH. Burg. en Weth. Het hoofd der openb. school 3e kl. n°. 2.
en
van Leiden.
N. Brouwer.
Leiden, 6 November 1886.
In antwoord op Uwe missive dd. 30 September jl. n°. 748, en met
terugzending van het daarbij gevoegd schrijven van het hoofd der
i
N°. 127
éi
8