64 bijzondere gevallen bevoegd is van dien regel af te wijken. Gevaarlijk is dit niet, want nu men eenmaal de geest der Verordening kent, zal die afwijking slechts in enkele exceptioneele gevallen plaats hebben, wanneer de billijkheid dit noodzakelijk maakt. Wanneer de veror dening wordt vastgesteld zooals zij hier voor ons ligt, vrees ik dat zich telkens gevallen zullen voordoen waarop niet is gerekend. Als amendement stel ik dus voor om te lezen: Het schoolgeld is verschuldigd over het geheele jaar. Wanneer de leerling in den loop van den cursus tot de school wordt toege laten of de school verlaat, zal het schoolgeld over den geheelen cursus verschuldigd zijn, tenzij de Gemeenteraad in bijzondere gevallen be paalt, dat het schoolgeld eerst zal ingaan met het begin van het kwartaal waarin de toelating en slechts verschuldigd zal zyn tot het einde van het kwartaal waarop het vertrek plaats heeft. De Voorzitter. Wordt het amendement van den heer Was on dersteund? Aangezien het voldoende ondersteund wordt, maakt het een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik lees in de voorlaatste alinea: «het schoolgeld wordt voldaan in eens of in vier driemaan- delijksche termijnen. Dit sluit toch echter niet uit, dat men het ook in twee halfjaarlijksche termijnen mag voldoen? De Voorzitter. Dit staat natuurlijk geheel vrij. De heer Fockema Andreae. Dank U. De heer Bool. De heer Was heeft de aanleiding tot dit voorstel medegedeeld. Juist is het dat deze te zoeken is in het verschil van toepassing der bestaande Verordening. Minder juist is echter de op merking dat in de laatste twee jaren de Verordening alleen naar de letter zou zijn toegepast. Hij noemde de vroegere toepassing eene mildere, de latere eene strengere. Ik meen dat de eerste moet ge noemd worden eene geheel onjuiste en de laatste de juiste, niet alleen naar de letter, maar ook naar de bedoeling der verorde ning. Het is waar dat deze toepassing heeft doen zien dat de ver ordening in sommige gevallen niet van hardheid is vrij te pleiten, en daarin ligt dan ook de aanleiding om voor die gevallen eene uit zondering voor te stellen. Nu is het zeker inoeielijk om op een regel uitzonderingen makende, die excepliën juist te bepalen tot die ge vallen, waarin dit wenschelijk of noodig is. Wij meenen evenwel dat de drie door ons genoemde gevallen voldoende zijn en dat men eene mindere betaling niet tot alle mogelijke gevallen moet uit breiden. De heer Was heeft nog een tweetal exceptiën opgenoemd maar er zijn er nog wel twintig bij te voegen. Nu wenscht dat ge achte lid de beoordeeling van al die gevallen bij den Raad te brengen, maar dat kan ik niet wenschelijk achten. Daardoor toch zal men eene zeer ongelijkmatige toepassing van de Verordening krijgen. De Raad kan daarin niet consequent handelen. Nu eens zijn er veel leden, dan weder weinig; dan zullen de leden er zóó, dan weder er anders over denken, zoodat eene consequente toepassing niet te wachten is. Er is nog eene andere reden waarom wij met het uitbreiden van die exceptiën voorzichtig moeten zijn. Door deze Verordening zullen wij natuurlijk een, al is het ook gering, financieel nadeel lijden; wat wij anders over een geheel jaar betaald kregen ontvangen wij nu over een kwartaal. Hoe meer exceptiën dus, hoe grooter geldelijk nadeel. De heer Was. Hoewel de heer Bool tot een geheel andere con clusie is gekomen dan ik, heeft hij toch een warm pleidooi gehouden voor mijn stelsel. Hy heeft gezegd, dat de twee door mij genoemde voorbeelden om uitzondering toe te staan, wel met twintig andere kunnen vermeerderd worden. Welnu mijne lieeren, dan behoef ik ook niet aan te toonen, dat de opsomming in deze voordracht, onvol ledig is. En tegen de toelating van meer uitzonderingen op den regel, zal toch wel niet in ernst kunnen worden aangevoerd, dat onze inkomsten daaronder eenigszins zullen lijden. Wij allen wenschen toch zeker deze alleen op eene billijke wijze te verkrijgen, ook de heer Bool. Hij geeft mij toe dat het niet doenlijk is om in eene Verordening al de exceptiën op te nemen, waarin de billijkheid af wijking van den regel noodzakelijk zou maken, maar juist daarom heb ik voorgesteld den Gemeenteraad in elk bijzonder geval over die afwijking te laten beslissen. De heer Bool zegt verder, dat men deze zaak bij den Raad bren gende nooit eene consequente toepassing van de Verordening zal ver krijgen, omdat er nu zóó dan weder anders zal beslist worden. Maar dan doe ik hem toch opmerken, dat wij nooit zullen missen in elk speciaal geval de voorlichting van Burg. en Weth. En nu heb ik zooveel vertrouwen in hun ijver om dergelijke gevallen te onderzoeken, dat wij er op rekenen kunnen steeds goed ingelicht te zijn. Voor die onregelmatige toepassing behoeft men dus niet zoo beangst te zijn. In mijn amendement heb ik nog verzuimd op te nemen dat aan deze wijziging terugwerkende kracht zal worden gegeven. De heer Alma. Ik zou den heer Was gaarne in bedenking geven om die twee zaken van elkander te scheiden en de bepaling omtrent de terugwerkende kracht nu niet in zijn amendement op te nemen. Deze quaestie kan nader worden behandeld. De heer Was. Wanneer mij later de gelegenheid daartoe wordt gegeven, ben ik bereid aan het verlangen van den heer Alma te voldoen. De heer Bool. In de eerste plaats een enkel woord over de terug werkende kracht. Het komt mij voor dat er hoegenaamd geen aan leiding kan bestaan om wegens de laatste toepassing der Verordening, die eene juiste is, cenige restitutie te geven van reeds betaalde school gelden men zou dan veeleer moeten voorstellen om bij te vorderen hetgeen gedurende zoovele jaren dat de Verordening minder juist is toegepast te weinig is geheven, maar ook dat kan natuurlijk niet geschieden. In de tweede plaals de exceptiën. Het is waar dat ik wel kans zie om hel getal daarvan tot een twintig te brengen, maar ik heb volstrekt niet beweerd dat zij alle even billijk zouden zijn. Het is hier alleen de vraag om uit al die exceptiën die enkele te nemen, waarvoor de strenge toepassing van den gestelden regel eene hard heid zoude zijn. Nu zijn het deze enkele gevallen die in de wijziging zijn opgenomen en ik geloof dat men zich daartoe moet beperken. De Voorzitter. Bij hetgeen door den heer Bool ter verdediging onzer voordracht in het midden is gebracht, "wensch ik alleen nog deze opmerking te voegen, dat het beginsel in deze Verordening neer gelegd, niet nieuw is. Sedert eenigen tijd wordt het ook toegepast bij het lager onderwijs; ook daar bepaalt zich de teruggave van reeds betaald schoolgeld tot die gevallen waarin de ouders der leerlingen tusschentijds de gemeente verlaten of zich daarin vestigen. Verlaten wy nu hier dit beginsel, dan zullen wij twee Verordeningen, van vol komen dezelfde strekking, met verschillend beginsel hebben. En het stelsel bij het lager onderwijs gevolgd is gebleken goed te zijner heeft zich daarbij nog geen der bezwaren voorgedaan die de heer Was vreest en ik geloof dus ook niet dat er eenig bezwaar te wachten is, wanneer wij het beginsel ook in deze Verordening opnemen. De heer Was heeft zijn amendement met eenige sterk, sprekende voor beelden toegelicht. Onder anderen nam hij als voorbeeld een leerling die l September op de school komt en den löden ziek wordt. Hij had het nog sterker kunnen maken als hij hem reeds den 2en of 3en had laten ziek worden. Hoe zou het nu evenwel moeten gaan als hij b. v. eerst eenige weken later ziek werd? Waar zal men de grens stellen? Het bezwaar van den heer Bool zal zich in de meeste ge vallen juist daardoor doen gevoelen, dat die grens, door het amen dement geheel onzeker wordt: ongelijke toepassing zal er het gevolg van wezen en dikwijls meer afhangen van de toevallige zamen- stelling van den Raad op een gegeven oogenblik, dan van het geval dat aan zijn oordeel wordt onderworpen. Dit bezwaar vervalt als eenmaal een vast stelsel is aangenomen. Er zijn en er zullen wel altijd blijven bepalingen of verordeningen, die in enkele gevallen eenige hardheid opleveren; daaraan is nu eenmaal niets te doen; maar is de wet voor allen gelijk dan onderwerpt men zich daar gemakkelijker aan dan wanneer een verzoek om restitutie wordt toegestaan of geweigerd, naarmate men aan deze of gene zijde van een veranderlijke en altijd willekeurige grens staat. Ik kan dus de aanneming van het amendement niet aanbevelen. De heer Fockema Axdreae. M. d. V.! Met een enkel woord wensch ik op te komen tegen de redenering van den heer Bool ook nader door verdedigd dat het amendement Was zou leiden tot meer on billijkheden dan het voorstel zooals het voor ons ligt Ik kan dit niet toegeven. Wat is het geval? De heer Bool erkent dat er enkele gevallen zijn waarin redenen van billijkheid bestaan om ontheffing van schoolgeld te verleenen, zonder dat dit met deze Verordening mogelyk zal zijn. Als ik het goed begrepen heb wordt dit ook door toegegeven. Maar voegt de heer Bool er bij: laten wij den Gemeen teraad over elk bijzonder geval beslissen dan zullen wij eene zeer ongelijkmatige toepassing van het beginsel verkrijgen; de Raad zal nu zóó dan weder anders oordeclen. Welnu, M. d. V.. al mocht dit ook waar zijn, dan zullen wij toch, mijns inziens, door aanneming van het araendement Was in een beteren toestand komen dan met het ongewijzigde voorstel. In de gevallen in de Verordening om schreven zal de Gemeenteraad natuurlijk altijd ontheffing verleenen. En mochten er zich andere gevallen voordoen waarin de billijkheid medebrengt om ontheffing te verleenen, dan kan de Raad daartoe ook besluiten hetgeen door deze voordracht niet mogelijk zal zijn. Buiten in de hier opgenoemde gevallen zal dan geene ontheffing worden verleend. Wel zullen bij aanneming van het amendement niet alle onbillijkheden kunnen worden weggenomen maar toch altijd meer dan door deze Concept-Verordening. De Voorzitter. Ik blijf er bij dat door het brengen van de be slissing bij den Raad de onbillijkheden zullen vermeerderen. Wanneer de Verordening zooals zij hier ligt wordt vastgesteld, dan is de toe passing per se voor iedereen gelijk. In de tweede plaats doe ik op merken dat niet is wedersproken mijne bemerking dat het beginsel hier nedergelegd reeds bestaat bij het lager onderwijs en daar nooit aanleiding heeft gegeven tot onbillijkheden. Ook de leerling der lagere school kan na enkele dagen ziek worden, maar dan wordt nooit restitutie van schoolgeld of ontheffing van betaling verleend. Al de gevallen die denkbaar zijn bij een Gymnasium of Hoogere Bur gerschool kunnen zich toch ook voordoen bij de Lagere school. Bij aanneming van het amendement krijgen wij dus dadelijk omtrent het zelfde onderwerp tweederlei beginsel. De heer Was. Een enkel woord nog. Op mijne opmerking dat het onbillijk zoude zijn om wanneer de leerling in het begin van bet kwartaal ziek werd het geheele schoolgeld te vorderen, werd door U, M. d. V. geantwoord, wat dan echter te doen als dit eenige weken vroeger voorvalt. Daarin wordt juist door mijn amendement voorzien; men is, als de Raad de uitzondering toelaat, slechts het schoolgeld verschuldigd over het loopende kwartaal waarin het verlaten der school plaats heeft. Dat is volkomen billijk. In de tweede plaats M. d. V., wordt door U aangevoerd, dat bij de Lagere school het voorgesteld beginsel wordt toegepast. Ik heb die Verordening niet voor mij liggen en herinner mij niet juist, wat daaromtrent voor het lager onderwijs bepaald is. Het komt mij echter voor dat dit allerminst een bezwaar voor myn stelsel zou kunnen opleveren. Wanneer toch de Raad zich met mijn amendement kan vereenigen, dan hoop ik dat de Wethouder voor het onderwijs dadelijk eene wijziging van de Verordening voor de lagere school zal voor dragen om een uniformstelsel te bekomen. Natuurlijk vind ik die andere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 2