63 Kitting van Donderdag 23 September 1886, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1*. Voordracht tot wijziging van de Verordening tot regeling der werkzaamheden van de commissie van het Museum (229). 2*. Benoeming van een lid Conservator van het Museum (229). 3'. Benoeming van een Voorzitter der Commissie van Financien. 4°. Idem van een Voorzitter der Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. 5'. Voorstel tot wijziging van de Verordeningen op de heffing en invordering van schoolgeld voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. (223). 6*. Voorstel betrekkelijk de benaming van de straten gelegen aan de Haverzaklaan. (224). 7°. Verzoek van Mej. E. Van Dijk, om ontslag als derde onderwijzeres aan de Meisjesschool le klasse. (228). 8*. Idem als voren van C. J. Van Vlietals derde onderwijzer aan de school 4e klasse n°. 1 (226). 9*. Idem als voren van A. Crama, als derde onderwijzer aan de school 4e klasse n°. 1. (233). 10». Idem als voren van A. Meeth, als derde onderwijzer aan de school 4e klasse n°. 1. (23b). 11#. Idem van C. Vink, om een brug te mogen leggen over de sloot langs den straatweg onder Oegstgeest. (236). 12*. Idem van J. M. L. Platteel, echtgenoote van F. O. De Vries, ter bekoming van grond aan den Vestwal bij den Vliet. (236). 13*. Voorstel tot indiening van een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaalbetrekkelijk het subsidie ten behoeve van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes (234). 14'. Suppletoire staat van begrooting van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis, dienst 1886. (231). 15°. Verzoek van de Vereeniging van Notarissen, om een toegang te maken tot het sousterrein van het Notarishuis. (237). 16*. Idem van P. F. C. Marks, om een stoepte leggen aan den Ouden Rjjn. (237). Tegenwoordig waren 16 leden, alsdeheeren: Was, Driessen, Kaiser, Vos, Knappert, Van der Hoeven, Van Hoeken, Van Reenen, Fockema Andreae, Land, Alma, Zaaijer, Du Rieu, Bool, De Fremery en de Voorzitter. Afwezig met kennisgeving waren de heeren. Le Poole, De Goeje, Zaalberg, Hartevelt en Juta. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen: 1°. Bericht van Mr. N. K. F. Land dd. 8 Sept. jl. houdende mede- deeling dat hij de benoeming tot lid der Commissie van financien en van de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen aanneemt en gelijk bericht van den heer P. Alma voor de benoeming tot lid van de Commissie van Fabricage. 2°. Dispositie van de Gedep. Staten der provincie Zuid-Holland dd. 14/16 Sept. jl. B. N®. 2428 (3de afd.) G. S. n®. 50/3 ten geleide van het goedgekeurd Raadsbesluit van 12 Aug. jl. tot verhooging der begrooting dienst 1886 in ontvangst en uitgaaf met 58227,07 en met f 10822.10. 3°. Idem als voren dd. 14/16 Sept. jl. B. N®. 2428 (3de afd.) G. S. n®. 50/1 tot voldoening van een bedrag van 10822.10 uit den post voor onvoorziene uitgaven begrooting dienst 1886. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verschillende bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaats dir. belasting, dienst 1886. 2®. Verzoek van H. C. Meerburg, om afschrijving van pi. dir. belasting 1886 voor zijne zuster, die in Februari jl. is overleden. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 3°. Rekening en verantwoording van de Schouwburgcommissie over het speelseizoen 1885/86. Wordt in de leeskamer nedergelegd. 4°. Verzoek van Regenten van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis, tot het maken van een hardsteenen bordesstoep voor den achteruitgang van het gesticht in de Langestraat. 5°. Idem van Smit, tot het leggen van eene waterleiding door de gedempte Koolgracht naar zijne stoommeelfabriek aan de Oost- dwarsgracht 15. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. Nog wordt medegedeeld. Dat aan den met 1 Novembèr 1886 eervol ontslagen agent van politie 1ste klasse H. Verwer een pensioen is toegekend van ƒ443.90, berekend naar eene jaarwedde van 715 en 37 jaren en 3 maanden diensttijd. Aan de orde is alsnu: I. Voordracht tot wijziging van de Verordening tot regeling der werkzaamheden van de Commissie van het Museum. (Zie Ing. St. n®. 229 Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. II. Benoeming van een lid Conservator van het Museum. (Zie Ing. St. n*. 229.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Driessen, Kaiser en De Fremery verzoeken met mij het stembureau uit te maken. De uitslag der stemming is, dat de heer P. Du Rieu Junior met IS stemmen tot lid Conservator wordt benoemd, terwijl 1 blanco briefje in de bus is gevonden. III. Benoeming van een Voorzitter der Commissie van Financiën. Met 15 stemmen wordt de heer Juta daartoe benoemd, terwijl 1 stem op den heer Land wordt uitgebracht. IV. Idem van een Voorzitter der Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Met algemeene stemmen wordt daartoe benoemd de heer Cock. De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne welwillende medewerking. V. Voorstel tot wijziging van de Verordeningen op de heffing en invordering van schoolgeld voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen. (Zie Ing. St. n®. 223.) De heer Was. M. d. V.! Ik heb tegen deze voordracht een paar bezwaren. Ten eerste, dat aan deze wijziging niet wordt toegekend eene terugwerkende kracht; ten tweede, dat hier slechts enkele ge vallen worden aangegeven waarin de strenge toepassing van de Ver ordening geen plaats zal vinden, terwijl ik meen, dat die opsomming der exceptiën niet volledig is. Tot toelichting dier beide bezwaren een enkel woord. Om mijn eerste bezwaar duidelijk te doen uitkomen, wjjs ik op den loop van deze zaak. In 1864 werd de Verordening gemaakt en daarbij bepaald, dat het schoolgeld per jaar zou bedragen voor het Gymnasium ƒ100, voor de Hoogere Burgerschool 60 te betalen in vier driemaandelijksche termijnen, en eindelijk, dat bij het tusschentjjds verlaten van de school geene teruggave van schoolgeld plaats zal hebben. Nu is die Verordening altijd in dien zin toegepast, dat wanneer een leerling de school tusschentijds verliet geen teruggave zou ge schieden van het reeds betaalde schoolgeld over het kwartaal, waarin de school verlaten werd, maar zij is nooit zóó uitgelegd, dat men de schoolgelden voor de volgende kwartalen ook liet betalen. Wan neer dus een leerling met 1 September op school kwam en hij ver liet die weder met 1 October, dan werd geene restitutie gegeven over het kwartaal September, October, November, maar men dacht er niet aan om hem de overige drie kwartalen ook te laten betalen. Nu laat ik in het midden of dit stelsel juist was of niet; de ver ordening is op dit punt m. i. niet volkomen duidelijk. Maar een feit is het, dat gedurende tien jaren de Verordening in dien milderen zin is toegepast. Een paar jaar geleden kwam men echter tot een ander besluit. Men beriep zich toen op de letter van de Verordening, en meende derhalve dat men verplicht was om altijd het schoolgeld over het geheele jaar te vorderen. Maar men zag tevens in dat deze toe passing in enkele gevallen tot onbillijkheden zou leiden. De Wet houder voor onderwijs, die de Verordening zoo streng meende te moeten toepassen, erkende dit zelf. En dit is de reden van deze wijziging. Met Burgemeester en Wethouders ben ik het volkomen eens, dat wanneer de school tusschentijds willekeurig wordt verlaten, of wanneer men tusschentijds midden in den cursus willekeurig een leerling wenscht te plaatsen, het belang van de instelling medebrengt om dan het schoolgeld over het geheele jaar te vorderen. Maar in al die ge vallen waarin het tusschentjjds verlaten van of de toelating op de school onwillekeurig, buiten schuld der belanghebbende ouders of voog den plaats heeft, moeten zij ook niet meer behoeven te betalen dan het kwartaal waarin die toelating of dat verlaten geschiedt. Door de hier voorgestelde wijziging tracht men dan ook daartoe te komen. Naar het mij voorkomt dient zij dan ook echter terugwerkende kracht te hebben voor die personen, die krachtens de onbillijke toepassing der Verordening te veel hebben betaald. Mijn tweede bezwaar was, dat de opsomming der gevallen waarin op den bestaanden regel uitzondering mag worden gemaakt, onvol ledig is. Ik zal dit door een paar voorbeelden aantoonen. Er wordt voorgesteld om bij het overlijden van een leerling alleen betaling voor het loopende kwartaal te vorderen. Maar er is niet voorzien in het geval, dat een leerling door eene ernstige ziekte verplicht is zijne studiën te staken. Stel bjjvoorbeeld, het geval heeft zich voorgedaan, dat een kind 1 September op school komt maar den 15 September zóó ziek wordt dat aan voortzetting der studie niet te denken valt. Nu vraag ik: is het dan niet in hoogen mate onbillijk om ouders of voogden voor den geheelen cursus te laten betalen? Er wordt in de voordracht gezegd: «het schoolgeld zal slechts ver schuldigd zijn tot het einde van het loopende kwartaal wanneer de leerlingen met hunne alhier wonende ouders of voogden de gemeente verlaten enz." Nu hebben wij hier schoolgaande kinderen uit Katwijk. Stel het geval dat iemand uit Katwijk, die hier een kind op school heeft, reeds in het begin van den cursus buiten zijn schuld verplicht is naar Indië te vertrekken en het kind moet medenemen. Is het dan niet buitengewoon hard om over het geheele jaar het schoolgeld te moeten betalen? Dat zijn gevallen die zich werkeljjk later kunnen voordoen, en men zal dan zien dat deze regeling onvolledig is. Eene opsomming der gevallen, waarin uitzondering zal worden gemaakt, is altijd zeer moeielijk. Daarom zou ik wel in overweging willen geven om te bepalen dat het schoolgeld in den regel over den ge heelen cursus moet worden betaald, maar dat de Gemeenteraad in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 1