INGEKOMEN STUKKEN.
JV S33. Leiden, den 17 September 1886.
Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer U
mede te deelen dat er ook bij ons geene bedenkingen bestaan tegen
de inwilliging van bet verzoek van A. Craina, om eervol ontslag uit
zijne betrekking van derden onderwijzer aan de openbare school der
4e klasse n°. 1.
Derhalve geven wij Uwe Vergadering in overweging dat eervol
ontslag te verleenen met ingang van 1 Januari 1887/
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
De ondergeteekende geeft met verschuldigde hoogachting te kennen,
dat hij met 1 Januari 1887 eervol ontslag vraagt, als derde onder
wijzer aan de openbare school der 4e klasse n°. 1, wegens toenemende
lichaamszwakte en na bijna vijfenveertig jarigen dienst aan boven
genoemde schoolen zulks, ten einde te worden gesteld in het genot
van pensioen, overeenkomstig de bepalingen der wet van 17 Augustus
1878 (Staatsblad n°. 127). 0
Met hoogachting,
Leiden, 16 September 1886. UEd. üw. Dienaar,
A. Crama.
Leiden, 16 September 1886.
De reden betreurende, die den heer Crama tot het nederleggen
zijner taak noopt, heb ik de eer U te berichten, dat tegen de inwil
liging van zijn verzoek bij mij geen bezwaar is.
Gedurende een lang tijdsverloop heeft de heer Crama met voor-
beeldigen ijver- aan het lager onderwijs in deze gemeente goede dien
sten bewezen; eene welverdiende rust valle hem ten deel aan het
eind van eene eervolle loopbaan.
Het hoofd der üpenb. school 4e klasse N°. 1
Aan den Heer Burgemeester H. C. Van der Heijde.
der Gemeente Leiden.
Leiden, 16 September 1886.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat wij bij
missive van 8 Juli jl. aan den Minister van Staat, Minister van Binnen-
landsche Zaken hebben aangeboden een afdruk van ons rapport van
n0, ^0 betrekkelijk de Hoogere Burgerschool
V00'\ Meisjes in verband met het vervallen van het Rijkssubsidie.
VVij hebben daarbij opgemerkt dat uit dat rapport bleek, dat zonder
schade voor het onderwijs geene zoodanige veranderingen in de in
richting van het onderwijs kunnen worden aangebracht, dat daarvan
eene noemenswaardige bezuiniging het gevolg zoude wezen, terwijl
daarin tevens de verwachting wordt uitgesproken dat het bij Kon.
Besluit van 14 Juni 1881 ten behoeve van genoemde school aan onze
gemeente verleend subsidie van f 4000 Js jaars, welke subsidie bij
Kon. Besluit van 8 Februari 1883 tot wederopzeggens tot f 5000
is verhoogd, wederom zal worden ^toegekenddat de gronden voor
die verwachting in het rapport uitvoerig zijn uiteengezet en daarbij uit
drukkelijk is gewezen op de omstandigheid dat de gemeente eerst
ten gevolge van de toezegging van de Regeering dat een subsidie
zoude worden verleend, tot de oprichting van de school heeft be
sloten en in verband daarmede zich met eene aanzienlijke schulden
last heeft bezwaard, ten einde tot de stichting van een nieuw ge
bouw te kunnen overgaan, terwijl destijds niet kon noch mocht
worden ondersteld dat het jaarlijksch subsidie aan deze gemeente
verleend, zoo spoedig van de rijksbegrooting zoude worden geschrapt.
Uit uien hoofde hebben wij Z. b. in overweging gegeven op de
ontwerp Rijksbegrooting voor het volgend jaar wederom de noodiee
gelden voor het subsidie uit te trekken.
De Minister heeft ons evenwel bij missive van 28 Juli jl. bericht
dat Z. E. na overweging van ons verzoek en van de door ons aan
den Raad verstrekte mededeelingen, geen vrijheid kan vinden om in
de btaatsbegrooting van 1887 gelden aan te vragen waaruit opnieuw
een subsidie ten behoeve van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
zou worden verleend.
Overeenkomstig bij vorige gelegenheden gedane toezegging geven
wij Uwe Vergadering alsnu in overweging wederom ter zake een
adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te richten, waarvan
een concept hierbjj ter vaststelling wordt aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, September 1886.
Het in de maand October van het vorige jaar aan Uwe Vergadering
ingediend adres strekkende om wederom een subsidie voor de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes alhier op de Rijksbegrooting uit te trekken
heeft tot geen gunstig resultaat mogen leiden.
Hoezeer nu deze beslissing uit den aard der zaak eene groote
teleurstelling voor het Gemeentebestuur opleverde, omdat, zooals in
ons adres van 3 October 1885 uitvoerig was uiteengezet, onze ge
meente naar alle billijkheid op de voortdurende uitkeering van het
eenmaal toegekend subsidie aanspraak mag maken, zoo hebben wij
toch met levendige belangstelling kennis genomen van de betrekkelijke
diseussien in de zitting van Uwe Vergadering van 10 December il
gevoerd. J
Daaruit toch blijkt dat, al werden dan ook voor het jaar 1886
geen gelden beschikbaar gesteld ten einde de Regeering in staat te
stellen aan de vroeger op zich genomen verplichtingen te voldoen,
de zaak in geenen deele als afgedaan moet worden beschouwd, maar
dat er integendeel gegrond uitzicht bestaat dat het subsidie voor deze
gemeente en voor de overige gemeenten die in gelijke omstandighe
den mochten verkeerenwederom zal worden hersteld.
In de bedoelde zitting van 10 December jl. bracht namelijk de heer
De Meijier in herinnering de discussiën bij de begrooting voor 1885
gevoerd naar aanleiding van het voorstel om den post van subsidiën
te schrappen, waarbij <le Minister had gezegd, dat er consideratien zijn
van billijkheid, die nog al iets beteekenen, dat onderscheidene ge
meenten zijn overgegaan tot het oprichten van instellingen van mid
delbaar onderwijs, daartoe aangemoedigd door de toezegging van
subsidie voor eenigen tijd of tot wederopzeggens toe. Onder opmer
king dat het nog de vraag was of door de intrekking der subsidiën
belangrijke besparing voor het Rijk zoude worden verkregen, voor
het geval de middelbare in lagere scholen mochten worden veranderd
en alzoo 30 percent moest worden uitgekeerd, werd door genoemden
afgevaardigde gevraagd of de Minister er niet toe zou kunnen be
sluiten om nog eene som op de begrooting te brengen, opdat althans
voor enkele jaren aan die gemeenten waar er behoefte aan bestaat en
de billijkheid het eischt, subsidie kan worden verleend.
De Minister antwoordde dat op deze begrooting daarvoor geene
sommen waren uitgetrokken, omdat hem gebleken was dat die sub
sidiën voor het beoogde doel in die gemeenten niet noodig waren
en de meesten besloten hebben hare middelbare scholen voor
meisjes te handhaven, zoodat dit onderwijs niet is komen te vervallen.
De zuinigheid van de kamer kennende, had Z. E. wegens het voort
bestaan der scholen zonder subsidie gemeend geen post te moeten
uittrekken, doch Z. E. verklaarde tevens dat wanneer een amendement
werd voorgesteld om de Regeering in staat te stellen nog iets te
doen, dat amendement niet te zullen bestrijden.
De heer De Meijier gaf daarop te kennen dat hij dit amendement
niet zoude stellen na het door de Regeering gesprokene en wel op
grond dat, wanneer het werd afgestemd, men zou beweren dat de
zaak nu voorgoed is beslist, zoodat elke Minister het recht heeft het
subsidie weder op de begrooting te brengen.
/c^'en °PS mitsdien, ook met oog op de boven medegedeelde
diseussien, verplicht ons andermaal ter zake tot Uwe Vergadering te
wenden en U bij herhaling te wijzen op de groote onbillijkheid die
er in gelegen zoude zijn, wanneer aan onze gemeente het subsidie
bleef onthouden.
üe oprichting toch der school stond in deze gemeente geheel in
verband met het toegezegd subsidie en zonder die toezegging der
negeering zoude de school niet zijn tot stand gekomen, aangezien
in de Raadszitting van 14 Juli 1879 tot de oprichting van eene
Hoogere Burgerschool voor Meisjes is besloten onder de uitdrukkelijke
voorwaarden dat de Regering genegen zoude wezen daarvoor een sub
sidie toe te staan in overeenstemming met die aan andere gelijk
soortige instellingen verleend. Het betrof alzoo hier niet eene be
staande school, waarvoor ter tegemoetkoming in de kosten eenig
subsidie aan de Regeering werd gevraagd, in welk geval uit den aard
der zaak op een eventueele intrekking van het subsidie te eeniger
tijd hau kunnen worden gerekend. Vermits in deze gemeente echter
de oprichting der school afhankelijk was gesteld van het subsidie
kon, noch mocht, toen het was toegekend, worden ondersteld dat
dit subsidie slechts gedurende enkele jaren zoude worden uitgekeerd
en ware zulks het geval geweest dan zoude voorzeker niet zijn be
sloten tot het opleggen van aanzienlijke jaarlijksche uitgaven aan de
gemeente, aan dit onderwijs verbonden en evenmin tot het aangaan
van een schuld groot f 70000, voor de oprichting van een lokaal,
ten gevolge waarvan de gemeente gedurende tal van jaren met een
niet onbelangrijke uitgave wegens aflossing en rente blijft belast.
Wij veroorloven ons hierbij de vrijheid te herinneren aan hetgeen
reeds in ons vorig adres van 3 October 1885 werd opgemerkt. Toen
ue behoefte bleek aan reorganisatie en uitbreiding van de Meisjesschool
Ie klasse, eene school van meer uitgebreid lager onderwijs, werd
rÜPe''jk de vraag overwogen of een tweede Meisjesschool van lager
onderwijs zoude worden opgericht dan wel tot de stichting van eene
Hoogere Burgerschool voor Meisjes zoude worden overgegaan. Men
besloot alstoen tot het laatste, mits een Rijkssubsidie zoude worden
verkregen, en die voorwaarde was in alle opzichten rationeel. Immers
uj6 k°s'en verbonden aan eene tweede lagere school zoude krachtens
de Wet door het Rijk een bedrag van 30 percent worden vergoed,
hetgeen niet het geval is ten aanzien van eene Middelbare school.
Ware alzoo het subsidie niet toegezegd, dan zoude onverwijld zijn
besloten tot de oprichting van eene lagere school en de gemeente
in het genot zijn gesteld van 30 percent niet alleen van een be
langrijk deel der jaarlijksche uitgaven, maar ook van de stichtings-
kosten van het lokaal, die thans geheel komen ten laste van de
gemeente.
Het subsidie is dan ook bij Koninkl. Besluit van 14 Juni 1881 niet
verleend voor een zeker aantal jaren of tot wederopzeggens, maar er
is bij dat besluit aan dezé gemeente een subsidie verleend van ƒ4000
sjaars; alleen de verhooging tot ƒ5000 geschiedde bij Kon. Besluit
van 8 Februari 1883 tot wederopzeggens.
Het geldt hier, zooals uit het boven medegedeelde duidelijk blijkt,
eene zaak niet alleen van billijkheid maar zelfs van goede trouw en
wij zijn er ten volle van overtuigd dat, toen bij de behandeling van
de Rijksbegrooting voor 1885 de post der bedoelde subsidiën plotseling
werd geschrapt, men niet de noodige aandacht heeft geschonken aan
gevallen als waarin deze gemeente verkeert. Hoofdzaak bij deze be
slissing was de overtuiging dat de Staat zich niet heeft in te laten
met het Middelbaar onderwijs voor Meisjes en dit onderwijs althans
niet financieel behoort te steunen. Wij eerbiedigen dat beginsel ten
volle, doch de toepassing daarvan mag in geen geval leiden tot
kienking van verkregen rechten en eenzijdige verbreking van vroeger
aangegane overeenkomstenal kan dan ook geene wettelijke be
paling worden ingeroepen tot nakoming van de in deze op den staat