48
De opsomming der voordeelen zooals zij in ons eerste rapport zijn
opgenomen, geschiedde in allen ernst. Veeleer dan de voorstellers
daarover, zouden wij het recht hebben ons gevoelig te betoonen over
hun antwoord. Waar wordt in ons rapport gesproken van het loopen
over de straat? Waar van het inademen der Leidsche lucht? Spre
kende van het gebruik van straten en grachten, doelden wij
natuurlijk op dat gebruikwaarvoor volgens de bestaande tarieven
recognitiën moeten worden betaald. Om ons het verwijt te kunnen
doen of op ons den schijn te kunnen doen vallen van hun voorstel te
bespotten, hebben zij onze argumenten in inderdaad bespottelijken
vorm moeten overgieten. Het gaat dunkt ons niet aan daarna de
zaak om te keeren en ons te beschuldigen van hetgene waarover wij
ons ongetwijfeld met recht zouden kunnen beklagen.
En evenmin zien wij inwanneer eenmaal het beginsel der voor
stellers als deugdelijk wordt erkendwaarom het niet belachelijk
zoude zijn van niet-ingezetenen een hooger abonnements- of gebruiks-
k i S 'e ®lsc^en voor gesubsidieerd of gegarandeerd duinwater en wel
belachelijk om een hoogeren abonnements- of toegangsprijs te vorde
ren voor gesubsidieerde tooneel- of andere voorstellingen in Schouw
burg of Gehoorzaal. Immers aan het subsidie voor de eene of de
kosten van de andere dragen zij evenmin bij, als aan de gegaran
deerde rente voor het duinwater. Waarom is het niet belachelijk op
het hoofdproduct der gasfabriek, het gas, het beginsel der voorstel
lers toe te passen en wel belachelijk waar sprake is van het voor
naamste nevenproduct, de cokes? Intusschen schijnen zij juist aan
den verkoop van cokes het meest aanstoot te hebben genomen. Ten
onrechte evenwel: en ook slechts weder (wij willen gaarne aannemen
dat het onwillekeurig geschiedde) als een gevolg van het onjuist
teruggeven van hetgene wij schreven. Wij hebben niet van openbaren
verkoop van cokes gesproken: doch de geachte voorstellers heb
ben dit blijkbaar over het hoofd gezien het spreekt van zelf dat,
wanneer de Raad zich met hun denkbeeld vereenigttal van beslui
ten, reglementen of verordeningendie nu geen onderscheid tusschen
ingezetenen en niet-ingezetenen kennen, daarnaar zullen moeten wor
den gewijzigd, en evenzoo zal, wanneer ook de cokes er onder be
grepen wordeneene andere wjjze van verkoop moeten worden inge
voerd en het Raadsbesluit van 19 October 1871, waarbij de openbare
verkoop voor het eerst werd geregeld, ingetrokken of gewijzigd
moeten worden. 8 8
Dat wij alleen de wenschelijkheid van den maatregel zouden be
streden en de uitvoerbaarheid erkend hebbenmoeten wjj beslist
tegenspreken. In de eerste plaats merken wij op, dat wij ons daar
over niet hebben uitgelatenen in de tweede plaats dat wij ons be
paald hebhen tot de bespreking van gas, duinwater en onderwijs:
en wat nu het tweede en wellicht ook het derde dezer onderwerpen
betreft, kunnen wjj nu wel reeds verklaren dat wjj, in verreweg de
meeste gevallen, elke regeling in den geest van het voorstel, voor
bepaald onuitvoerbaar houden of gelijkstaande met een verbod tot
levering aan- of toelating van niet-ingezetenen. Wij komen natuur
lijk daarop nader terug. Vóór wij echter deze drie onderwerpen
nogmaals meer in bijzonderheden bespreken laten wij een tweetal op
merkingen voorafgaan.
De eerste betreft speciaal de strekking van het voorstel.
De voorstellers vangen hun betoog omtrent de wenschelijkheid van
hun voorstel aan, met de bewering dat wij hun bedoelingen toedich
ten, die men te vergeefs in het voorstel of in de toelichting zal zoe
ken welke allerminst aan hun voorstel ten grondslag liggenen
knoopen daaraan vast de vraag, waar ergens in hunne memorie van
toelichting te lezen staat dat zij van de regeling heil verwachten als
dwangmiddel, als middel om de omwonenden te dwingen zich binnen
de gemeente te vestigen? »Waar", vragen zij, «onze bedoeling om
het den omwoners met alle ons ten dienste staande middelen lastig
en onaangenaam te maken »Dit is" voegen zij er aan toe»zoo
waar, dat zelfs het tegendeel van die veronderstelling uitdruk
kelijk blijkt. »Aan onze aanstaande medeburgers", luidt het daar
gaflrne het genot van alle voorreehten die onze gemeente
Inderdaad komt van dat alles in de memorie van toelichting niets
voor. Wij meenden echter, ter juiste beoordeeling van de bedoelin
gen der voorstellers, ook de discussienin den Raad gevoerdtemogen
en te moeten raadplegen. En dat die meening juist was, is in de
eerste plaats door de geachte voorstellers zeiven erkend. Immers ten be-
tooge dat eene volledige opsomming der voordeden waarop hun be
ginsel zou moeten worden toegepast o.a. overbodig zoude zijn, voe
ren zij aan, dat uit vorige discussien in den Raad, de strekking van
hun voorstel duidelijk was gebleken. Vóór zij zeiven ons daarnaar
verwezen - hadden wij en daaruit vloeide de opmerking voort,
waartegen zij nu protesteeren daarin omtrent hunne bedoelingen
licht gezochten gevonden! Eene aanhaling van hetgeen door
een der voorstellers is gezegd, laten wij hier volgen.
In de Raadszitting van II Februari 11. sprak nl. de Heer Van der
Hoeven als volgt:
«Een enkel woord, M. de V.naar aanleiding van het gesprokene
door den Heer Donner. Wanneer ik den Heer Donner goed begre
pen heb, is hjj volkomen aan onze zijde, is hij volkomen met ons
eens, dat het wenschelijk is het den omwonenden zoo onaangenaam
mogelijk te makenhen laat ik het woord zeggen te plagen
zooveel wjj maar kunnen. Met het denkbeeld om hun geen gas
meer te verstrekken, is hij alleen hierom niet ingenomen, omdat
hem die maatregel niet ver genoeg gaat; hjj kan dus niet genoeg
plagen, die maatregel zal meent hij niet afdoende zijn. Op
dit oogenblik is echter alleen aan de orde de levering van gas. An
dere maatregelen kunnen we bij deze gelegenheid uiet nemen. Moest
of kon evenwel nu ook beslist worden hun geen duinwater te leve
ren ik zou er zonder twijfel vóór stemmenmoest ook een besluit
genomen worden, over het niet meer schoonmaken der slooten, ik
zou er eveneens van harte vóór zijn. Wij kunnen, herzeg ik, echter
nu alleen eene beslissing nemen omtrent het gas; een volgenden keer
zullen wij misschien ook over het bemoeilijken van het schoolgaan
der kinderen kunnen discussieren ën ook in dien zin zal ik het dan
den omwonenden zoo onplaisirig mogelijk makenom hen zoo te
dwingen bij ons in te gaan en hen te doen inzien wat en hoeveel
zij moeten missen, zoolang zij niet onder de gemeente Leiden bc-
hoorentotdat zij eindelijk zeiven zullen vragen»weest zoo goed en
neemt ons op in Uwen schoot."
Aan duidelijkheid laat dit zeker niets te wenschen over: en wij
meenen, ondanks de formeele tegenspraak der voorstellers te mogen
volhoudendat deze woorden inderdaad hunne bedoelingen weerge
ven. niet alleen omdat het door den Heer Van der Hoeven gespro
kene noch door hem ingetrokken, noch door zijne mede-onderteeke
naars gedesavoueerd is, maar ook en vooral omdat de voorstellers
zeiven, na de ontvangst van ons eerste rapport ons voor de strekking
van hun voorstel naar diezelfde discussien verwezen, waaruit wij die
rede van den Heer Van der Hoeven hebben aangehaald. En waren
zij zelfs omtrent de strekking van hun voorstel niet homogeen, dan
is het zeker onverklaarbaar dat en het voorstel, èn de memorie van
toelichting, èn het antwoord door allen is onderteekend, zonder dat
in het minste blijkt dat zij over eepig onderdeel, hoe gering ook,
niet volmaakt eenstemmig denken.
En zoo nu de voorstellers de kracht van onze logica niet kunnen
vattenwanneer wij met de door henzelven verstrekte gegevens
hun wensch om de niet-ingezetenen meer te doen betalen, een dwang
maatregel noemen of toeschrijven aan den lust tot plagen, nog min
der duidelijk is ons de hunne, waar zij meenen den tegenstand der
omwonenden tegen eene aanhechting aan Leiden te breken, door de
toepassing van hun denkbeeldtoegelicht als het door een hunner
is. Wij voor ons aarzelen niet als ons gevoelen te kennen te geven,
dat eene welwillende bejegening der omwonenden, hen eerder zal
doen berusten in een nieuwen toestand, waartegen zij wel is waar
de gelegenheid zullen hebben hunne bezwaren te kennen te geven
doch dien zij ten slotte toch niet zullen kunnen verhinderen, dan
door de aanneming van het voorstel: niet uit onbaatzuchtigheid; maar
omdat het bewustzijn van den toeleg om hen te bemoeilijken en te
plagenhen zal verbitteren en de meest gereede aanleiding voor hen
zal zijn om hun verzet tot het uiterste te drijven.
Want de voorstelling welke de Heeren De Goeje c. s, geven van de
redenen waarom sommige farailiën zich buiten Leiden, doch in onze
onmiddellijke nabijheid vestigen, is onjuist. Voor de meesten harer
is het buitenleven het tegendeel van aantrekkelijk. Onze uitmuntende
scholen zijn het groote aantrekkingspunt voor de vreemdelingen: en
het geldt algemeen als een bezwaar, wanneer de woningen ver van
de scholen verwijderd zijn. De ervaring spreekt ook hunne bewering
ten stelligste tegen. Het aantal huizen dat binnen Leiden ledig staat
is gering en niet grooter dan zich dooreen genomen redelijkerwijze kan
laten verwachten; maar wat nog sterker spreekt is het feit dat de
in de laatste jaren en meer in het bijzonder in den allerlaatsten tijd
nieuw gebouwde woningen in het plantsoen, nagenoeg alle reeds
waren verhuurd vóór zij nog geheel gereed waren, en dat wel terwijl
de huizen op Vreewijk, ofschoon zij ruimer en voor lageren huurprijs
te bekomen waren, te vergeefs op bewoners wachtten. Eerst toen in
de stad zelve niets meer te huren was, nam men tot de huizen bui
ten de stad zijne toevlucht. En is het, tegenover de bewering der
voorstellers, een feit zonder beteekenis dat op slechts twee perceelen
na, de minst gunstig gelegene, al het bouwterrein dat aangeboden is
gaaf van de hand is gegaandat nog steeds nieuwe zoogenaamde
heerenhuizen verrijzen Getuigt dit niet veeleer dat de neiging om
in Leiden te komen wonen en de gelegenheid om daaraan te voldoen,
niet altijd gelijken tred hebben gehouden en dat het dus eerder
dwang dan voorkeur is geweest die tot het wonen buiten Leiden
noopte
Wij zullen ons onthouden van eene wederlegging van de paradoxe,
dat wij, door de prijzen van hetgene door de omwonenden wordt
genoten, in die mate te verhoogen, dat zij met onze belastingbeta
lende ingezetenen geljjk staan, eene kern vormen van ingezetenen
(der buitengemeenten) die de annexatie-plannen zullen bevorderen.
Deze verwachting van eene behandeling, die men zelf stiefmoederlijk
noemtkan slechts bevreemding wekken. Het zoude dan ook wel de
eerste maal zijn dat men zich bondgenooten schiep, door lasten op
te leggenzonder dat daartegenover ook de lusten stonden.
De tweede opmerking welke wij aan de bespreking der onderdee-
len onderwijs, gas en duinwater, wenschen vooraf te doen gaan,
vindt hare aanleiding in de vraag door de voorstellers aan het slot
van hun antwoord gedaan: »Is het illiberaal, wanneer wij ophouden
ten koste van de belastingschuldigen liberaliteiten te bewijzen aan
hen die in de lasten der gemeenten niet bijdragen?"
De vraag, aldus in algemeenen zin gesteld, moet ongetwijfeld ont
kennend beantwoord wordenmaar wij hebben hier geeue algemeene
stellingen te behandelen, maar concrete gevallen: en bij eenig nadenken
springt het in het oog dat de vraag onjuist is gesteld. Immers wat
beteekent »het bewijzen van liberaliteiten ten koste van de belasting
schuldigen?" Niets anders dan dat het ophouden dier liberaliteiten,
onmiddellijk aan de belastingschuldigen ten goede moet komen. En
zou dat nu het gevolg zijn wanneer wij aan de niet-ingezetenen gas
en duinwater weigerden en hunne kinderen van onze scholen weerden?
Het tegendeel is het geval, zooals wij hij de bespreking der onderdeelen
zullen aantoonen. Er kan hier alleen sprake zijn van eene welwil
lendheid jegens de niet-ingezetenen, die ten slotte op een niet onbe
langrijk direct voordeel op eene directe vermindering van lasten
der belastingbetalende ingezetenen neerkomt: het tegendeel dus van,
zooals de voorstellers beweren, het bewijzen van liberaliteit ten hun
nen koste.
aaDDICQl