32
De Voorzitter. Zeer zeker, maar tot nog toe is er geen voorstel.
De heer Donker. Nog eene enkele opmerking
De Voorzitter. Ik moet den heer Donner doen opmerken, dat de
beraadslaging gesloten is.
De conclusie van het rapport van Burg. en Weth. in stemming ge
bracht wordt aangenomen met 22 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Kaiser en Verster, terwijl de heeren
Donner, Van Hoeken en Bredius zich buiten stemming hielden.
VII. Voorstel betrekkelijk de overdracht van het Delftsche Trekpad
aan de provincie.
(Zie Ing. St. n°. 73 en 93.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter. Alsnu is aan de orde het straks aangehoudene ver
zoek van den heer E. J. Schlettetot bekoming in eigendom van een
gedeelte sloot aan het Delftsche Trekpad.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming toegestaan.
VIII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting dienst 1885,
van het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis.
(Zie Ing. St. n®. 76.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IX. Verzoek van de firma Gebr. Van Hoeken, ter bekoming in
eigendom van een stukje grond aan de Haven.
(Zie Ing. St. n®. 80 en 93.)
De Voorzitter. Bij deze zaak zal de heer Van Hoeken zich buiten
stemming moeten houden.
X. Verzoek van J. Willenborg om een stoep te leggen aan de
Haarlemmerstraat.
(Zie Ing. St. n°. 81.)
XI. Verzoek als voren van Gebr. Van Hoeken, aan de Haven.
De Voorzitter. Ook bjj deze stemming geldt dezelfde reserve als
daareven bij punt IX.
Al deze verzoeken worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
XII. Verzoek van de Leidsche Bouwvereeniging betrekkelijk den
aanleg van straten enz.
(Zie Ing. St. n'. 85 en 98.)
De heer Juta. Ik wensch de aandacht te vestigen op een abuis in
het rapport der Commissie van Financiën. Daarin staat: »de bouw
van nieuwe woningen in eene gemeente heeft wellicht verhuizing van
ingezetenen buiten hare grenzen tengevolge enz.", dit moet zijn:
binnen haar grenzen. Verder wil ik U, M. de V., naar aanleiding
van het afwijkend advies der Commissie van Financiën vragen of het
uwe bedoeling is de vier punten van de conclusie van het rapport
van Burg. en Weth. elk afzonderlijk in stemming te brengen. Ik
vermoed wel dat dit uwe bedoeling zal zijn.
Nu ik toch aan het woord ben wensch ik er op te wijzen dat het
m(j bij nader inzien voorgekomen is, dat het minder wenschelijk is
die vier straten 1ste, 2de, 3de en 4de van Banchemstraat te noemen,
omdat daardoor aanleiding tot verwarring gegeven wordt. Ten einde
hulde te brengen aan de nagedachtenis van v. B. is het voldoende
dat een dier straten naar hem genoemd wordt. Zóó arm zijn wij
toch niet aan namendat voor de drie overige straten geen andere
doelmatige namen zouden te vinden zijn. Indien die 4 straten den
zelfden naam krijgen zal zulks, vrees ik, veel verwarring en moeite
veroorzaken, bijv. aan geneeskundigen en armvcrzorgersdie bewo
ners dier straten moeten bezoeken; immers dezen zullen dikwijls
zelve niet weten in welke v. B. straat zij thuis hooren. Wij hebben
het nu nog in onze macht die straten te doopenen ik geef dus in over
weging aan drie dier straten andere namen te geven.
De Voorzitter. Wat het laatste punt betreft, ben ik het niet met
eens; wjj hebben nog niets in de hand; dal zal eerst het geval
zijn als de grond is overgeschreven op naam van de gemeente en de
straten in eigendom zoowel als in beheer der gemeente zjjn. Overi
gens deel ik uw gevoelen dat het niet wenschelijk is de voorgestelde
namen onveranderd te behouden en ik geloof dat de bedoeling van
de stichters der buurt bereikt zal worden, wanneer een van die
straten wordt gewijd aan de nagedachtenis van den grooten bouw
meester Van Banchem. Te zijner tijd zal ik het College van Dagclijksch
bestuur in overweging geven bij den Raad een voorstel in te dienen
waardoor de bezwaren van den heer Juta, die ik deel, uit den weg
worden geruimd.
Thans nog een enkel woord om de meening te bestrijden van de
Commissie van Financiën, dat wij hier niet zouden te doen hebben
met een buitengewoon werk.
De Commissie heeft blijkbaar wat wjj hebben aangevoerd omtrent
de opbrengst van de grondbelasting en het personeel verkeerd opge
vat. Wij hebben daarmede niet willen bewijzen dat wij hier te doen
hadden met eene productieve uitgaaf, in de gewone beteekenis dier
woorden, maar alleen in zooverre dat de rente en aflossing der te
sluiten leening, geheel of nagenoeg geheel gevonden worden uit de
opbrengst der grondbelasting en de opcenten van de personeele be
lasting, zoodat de zaak eigenlijk geene kosten aan de gemeente ver
oorzaakt. De Commissie van Financiën twijfelt aan eene stijging der
opcenten van de personeele belasting en voorziet eerder verhuizing
binnen- dan immigratie van buiten de gemeente. Het kan zeer wel
zijn dat zjj zal blijken daarin goed gezien te hebben, maar daar staat
tegenover dat wanneer de hier bedoelde huizen bewoond worden.
dat zal geschieden door menschen die nu in de minste buurten
gehuisd zijnwaar zij niet in het personeel bijdragende grondbe
lasting wordt natuurlijk ook daar betaald.
Om nu tot de zaak zelve te komenhet verwondert mij dat er nog
quaestie over kan bestaan of deze uitgaaf iets buitengewoons is. Er
wordt een geheel nieuwe buurt aangelegd, een terrein dat ons niet
toebehoort wordt door ons in eigendom overgenomen, er worden
straten en riolen aangelegd, die nu nog niet bestaanmij dunkt
wanneer dat niet is iets zeer buitengewoons, dat dan moeielijk zal
zijn te bepalen wat wel buitengewoon zal zijn. De Commissie van
Financien stelt dit werk gelijk met eene gewone verstrating, maar
die gelijkstelling is onjuist; de verstrating of vernieuwing van straten
is een plicht die op de gemeente rust; zjj is verplicht de bestaande
straten te onderhouden. Dit kan nu duurder of minder duur uit
vallen, dat verandert den aard der uitgaaf niet. Wij stellen dan ook
nimmer voor om de f 10.000 'sjaars welke in de laatste jaren besteed
worden om onze straten te verbeteren en te vernieuwen, uit de op
brengst van leeningen te vinden; maar hier betreft het een geheel
nieuw, nog niet bestaand werk te maken op een gedeelte grond,
dat nog niet het eigendom der gemeente is. Dat is toch zeer zeker
een buitengewoon werk. Bij de behandeling van de gemeente-be
grooting is, meen ik, de vraag of het geoorloofd is of niet om voor
dergelijke uitgaven te leenen vrijwel uitgeput. De Raad heeft zich
destijds met groote meerderheid vereenigd met het gevoelen van
Burg. en Weth., dat deze uitgaven daartoe behoorden. Ik moet dus
ons voorstel blijven handhaven om deze uitgaven te vinden door
leening.
De heer Fockema Andreae. U hebt gezegd dat de Raad eenmaal
zijne meening heeft te kennen gegeven over deze quaestie en dat
Burg. en Weth. dus volkomen gerechtigd waren om deze uitgaven te
rangschikken onder de zoodanige waarvoor geleend mag worden.
Stel nu dat de Raad niet voor verandering van opinie vatbaar ware
dan zou toch de Commissie van Financiën zich verplicht rekenen hare
meening te zeggen. De Commissie is van oordeel dat de hier bedoelde
uitgaven werkelijk niet vallen onder die waarvoor geleend mag wor
den U zegt: maar deze uitgaven zijn toch zeker buitengewoonM.
de V., laat ons niet twisten over woorden. Door den heer Mees is
eens geestig in de Tweede Kamer gepersifleerd de onderscheiding
tusschen gewone gewoon buitengewone en buitengewoon buiten
gewone uitgaven.
Voor deze laatste zou dan volgens een aantal leden der Kamer
wel mogen worden geleend maar niet voor de gewoon buitengewone.
Dat is een spelen met woorden.
Welk beginsel leert ons dat voor buitengewone uitgaven (in den
zin van uitgaven voor aanleg van nieuwe werken) mag worden ge
leend Stel dat wij bij den aanbouw hier of daar van een nieuw locaal
een kachel te weinig hebbendan behoort de aankoop daarvan zeker
niet tot het onderhoud van het locaal, het is iets nieuws. Mogen
wij nu daarvoor leenen? Stel dat de inrichting van ons archief ver
andering behoeft, dat wjj daarvoor moeten aanschaffen eenige porte
feuilles; ik ben er zeker van dat Burg. en Weth. daarvoor niet zou
den willen leenen. En toch is het een nieuw werk; behoort het
niet tot het onderhoud van het archief. En zoo zijn er meerdere
voorbeelden te noemen. Voor het beginsel dat voor nieuwe werken
mag worden geleend maar niet voor onderhoudheb ik nooit eenigen
redelijken grond hooren aanvoeren. Het is volkomen waar dat voor
productieve uitgaven mag worden geleendmaar mag dit ook gedaan
worden voor alle uitgaven, voor zaken van bljjvend nut, die volgens
het advies van Burg. en Weth. niet mogen worden gebracht ten
laste van de belastingschuldigen over één dienstjaar? Ja en neen.
Er is, dunkt mij, een tweede beginsel, dat aanleiding kan geven om
te leenen. Op het budget van ieder belastingschuldige vormt belas
ting een vasten post, en nu is het van hel grootste gewicht, dat
deze niet door het Gemeentebestuur worde gemaakt tot een wisselen
den post. Wanneer de uitgaven van dien omvang zijn dat zij de be
grooting van één jaar te veel zouden drukken, kan men ze over
enkele jaren verdeelen, niet over een groot aantal, bijvoorbeeld 86
zooals men doet, wanneer men ze bestrijdt uit de jongste leening.
Het Dagelijksch bestuur beroept zich op antecedenten, maar ik vraag:
wijs mij de gronden aan voor uwe stelling dat voor alle nieuwe
werken mag worden geleend. Voor werken van uitgebreiden aard,
bijvoorbeeld de oprichting van een gasfabriek, een werk dat over langen
termijn loopt, kan, ik erken het, geleend worden.
Men mag eveneens leenen voor enkele jaren en voor uitgaven die
niet productief zijnindien het brengen van die uitgaven op het bud
get van één jaar eene belangrijke onevenredigheid in de belasting
heffing zou ten gevolge hebbenmaar de uitgaven waarmede wij hier
te doen hebbenbehooren tot geen van die beide kategoriën en daar
om staat de Commissie op haar advies dat deze uitgaaf niet zal worden
gevonden door leening.
Gij zult misschien zeggen dat het eene onbelangrijke quaestie is
omdat het slechts eene uitgaaf betreft van 4600, maar het komt
mij voor dat zij in beginsel groot belang heeft. Wanneer men zich
gewent dergelijke uitgaven te brengen op de begrooting voor het
volgende jaar, liefst niet ze te voteeren midden in het jaar, dan zal
men op den duur zuiniger zijndan wanneer men dergelijke uitgaven
verdeelt over 86 jaren. Is de zaak dus van weinig belangwaar het
geldt één van die uitgaven, z() is dat niet, waar het er vele van dien
aard betreft.
De Voorzitter. Ik geloof mij volkomen tegenover den Raad verant
woord te kunnen achten en in zijn geest te handelen, wanneer ik
mij onthoud van een ampele beantwoording der rede van den heer
Fockema Andreae. Dezelfde argumenten die hij nu aanvoerdezijn ook
enkele maanden geleden bij de behandeling der gemeerite-begrooting
te berde gebracht enzooals ik straks zeidede Raad heeft met zeer
groote meerderheid beslist in den geest van Burg. en Weth.