29 mocht zijn. op onze verzekering het wel willen aannemen, dat wij niet voor ons genoegen de belastingen opdrijven, en niet vergeten dat wij zelf ook belastingschuldigen en belastingbetalers zijn, zoodat ook ons eigen belang medebrengt om de belastingen zoo laag moge lijk te houden. De heer Donker. M. de V. U schjjnt mij zooeven niet recht verstaan te hebben. Ik heb niet aanbevolen om door wijziging van de in richting der school op die instelling zelve te bezuinigen; indien wij zoodanige school moeten hebben, dan moet zij zoo goed mogelijk zijn ik meen dat mijn gevoelen in dat opzicht bekend is. Maar mijn spreken doelde hierop, dat ik van Burg. en Weth. een voorstel had verwacht om tot verhooging van het schoolgeld over te gaan. Dat had ik ge- wenscht. Ik meen nog altijd dat zoodanige verhooging niet onbillijk zou zjjn, met het oog op het onderwijs dat aan de Hoogere Burger school voor meisjes verstrekt wordt en waarvoor men op elke andere school getuige die van mej. Lange veel meer betalen moet, daar is het schoolgeld ten minste 100. Wie zal dit onbillijk kunnen heeten voor het onderricht daar gege ven en dat tal van ouders groote kosten spaart die anders hurine dochters naar kostscholen of andere inrichtingen moeten zenden. Wie zal dit onderdrukking kunnen noemen, voor de ouderswier dochters deze school bezoeken, en die zeker allen door hun inkomen in staat zijn dit te bekostigen. En mocht dit met enkelen al niet het geval zijn, dan zou het de vraag kunnen wezen of het de roeping der ouders is om hunne kinderen een onderwijs te geven dat hen boven hun stand verheft en waardoor zij later wellicht in geen stand kunnen komen. Zeker draagt het grootste getal der ouderswier dochters van deze school gebruik maken, ook een goed aandeel bij in onze directe be lastingen. Maar trek ik daarvan af wat die ouders ook genieten voor het on derwijs hunner kinderenwat blijft er dan over van die hoogere som die zij in de belastingen bijdragen? Welk eene rijke vergoeding wordt hun daarvoor niet gegeven, waarin anderen niet kunnen deelen die om hunne beginselen van dat onderwijs geen gebruik kunnen maken maar integendeel zooveel meer moeten betalen voor andere scholen of wel hunne kinderen van dit onderwijs moeten verstoken doen bljjven. Ik kan bovendien niet inzien dat door een verhoogd schoolgeld het getal kinderen zou verminderen. Wat is in onzen tijd een schoolgeld van 60 zelfs al kwam er nog 30 of 40 bij? Iedereen zal moeten bekennen, dat al werd zelfs het schoolgeld tot op f 100 verhoogd dit nog laag kan heeten, wanneer men bedenkt wat men daarvoor ontvangt, Ik had wel gewenscht dat van deze gelegenheid gebruik ware gemaakt om de baten dier school te vermeerderen, waardoor bijna geheel zou worden vergoed wat wij nu aan Staats subsidie hebben verloren. De Voorzitter. Ik zal den heer Donner niet geheel en al volgen in zijne laatste redeneering, maar mij alleen bepalen tot hetgene thans aan de orde is. De quaestie is op dat oogenblik n. 1. alleen of er maatregelen kunnen getroffen worden waardoor het verlies van het Rijkssubsidie kan vergoed worden. Nu respecteer ik ten volle de overtuiging van den geachten spreker dat verhooging van het school geld tot op 100 niet zoude ten gevolge hebben een nog grooter ver lies voor de gemeente; uit zijne rede zijn echter mjjns inziens argu menten genoeg te puttenom aan te toonendat ook hij verwacht dat alsdan een zeker gedeelte van de leerlingen zou ophouden de school te bezoeken. Ik voor mij heb de overtuiging de heer Donner zal die ook wel willen respecteeren dat verhooging van schoolgeld zal leiden tot financieel nadeel van de gemeentedie kans willen wij niet wagen. De remedie zou dan blijken erger te zijn dan de kwaal. Men kan natuurlijk den uitslag niet vooruit kennen; er zou eene proef moeten genomen worden; maar wanneer daardoor bleek dat onze over tuiging die trouwens vast staat gegrond was, dan zouden wij veel kwaad hebben gesticht en daarenboven gehandeld hebben in strijd met hetgeen beoogd werd, nl. de verbetering van den finan- cieelen toestand. De heer Donner. Waarom kan hier niet gedaan worden, wat in Goes geschied is? Waarom kan men de ouders niet oproepen en hun met den stand van zaken in kennis stellen? Dan heeft men een proef genomen, maer nu berust alles op de redeneeringen van het Dagelijksch bestuur. Laat men de ouders vragen wat zij willen! M. de V.wanneer ik de namen van de leerlingen der school naga, dan meen ik de verwach ting te mogen uitspreken dat verreweg de meerderheid bereid zal zijn om zich een hooger schoolgeld te getroosten, wanneer maar die school blijft behouden. Ik meen, waar het hier eene som van eenige duizende guldens geldt, het de roeping van het Dagelijksch bestuur is die proef te nemen. De heer Bool. Dat het voorstel, door het Dagelijksch bestuur gedaan in zake de Hoogere Burgerschool voor meisjes, ons geacht medelid den heer Donner, zou teleurstellenzal wel iedereen a priori hebben kunnen denken. Dien geachten spreker zoo hoorendc klagen over het onvoldoende van ons onderzoek en zijne teleurstelling des wege, viel mij een debat in de gedachten, dat jaren geleden in de Tweede Kamer plaats had. Aan de orde was de behandeling van een wetsontwerp betreffende een waterstaatswerk in de provincie Noord brabant en een der leden uit dat gewest beweerde toen ook dat er geen voldoend onderzoek in die zaak had plaats gehad. De Minister Thorbecke wederlegde dat bezwaar, maar zijn tegenstander kwam telkens met hetzelfde argument terug. Toen nu de Minister ten der den male antwoordde, zeide hij, dat hij de overtuiging had gekregen dat het bezwaar van den afgevaardigde niet was uit den weg te rui men, daar hjj blijkbaar eerst dan vrede zou hebben met het onder zoek, wanneer dit zou geleid hebben tot de uitkomst, welke door hem gewenscht werd. Ik geloof dat wij hier met een dergelijk geval te doen hebben. De heer Donner zal ten eeuwigen dage teleurgesteld blijven met elk voorstel van het college van Dagelijksch bestuur in zake het middelbaar onderwijs voor meisjes, zoolang wij niet een voorstel doen, dat geheel in zijn geest valt en een zoodanig voorstel heeft hij natuurlijk nooit te wachten. Daarom zou ik hem dan ook wel den raad willen geven om in dezen zelf een voorstel te doen. Wat een verhooging van het schoolgeld betreft meen ik nog het volgende te moeten mcdedeelen. Ik heb hier voor mij eene lijst van de ouders der leerlingen. Wan neer ik die namen splits naar de aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dan blijkt, dat van die ouders zijn aangeslagen: 7 voor een inkomen van beneden de f 1500 14»» 2500 20»» 3000 33»» 3500 Ik laat aan het oordeel van den heer Donner over om te beslissen of daaruit mag worden afgeleid dat een hooger schoolgeld voor velen dier ouders geen bezwaar zou zijn. Ik geloof dat men tot zoodanigen maatregel niet moet overgaan, omdat daarvan wellicht meer nadeel dan voordeel is te wachten. In ons rapport is dat punt besproken en wordt zoodanige stap dan ook ontraden. De heer Zaaijer. M. de V. Ik vraag voor eenige oogenblikken de aandacht dezer Vergadering naar aanleiding van enkele opmerkingen van ons geacht medelid, den heer Donner. De heer Donner heeft het beginsel vooropgesteld ik constateer dit met genoegen en ik juich het ten zeerste toe dat de Hoogere Burgerschool voor meisjes, nu zij eenmaal in het leven geroepen is, goed moet zijn ingericht en dat daarop althans niet ten koste van het gehalte van het onderwijs mag bezuinigd worden. Hij verwacht echter van verhooging van het schoolgeld bijna volledig herstel van het verlies, dat wij door intrekking van het Rijkssubsidie geleden hebben. Hierin ga ik nu evenwel met den heer Donner niet mede. Voor ongeveer anderhalf jaar reeds heb ik mij de moeite gegeven om het bedrag van den aanslag in de plaatselijke belasting van de ouders, wier kinderen de bedoelde school bezoeken, na te gaan. Mij dunkt dat dit een betere maatstaf is dan alleen op de namen te letten,zoo als de heer Donner doet. Ik ben daarbij ongeveer tot dezelfde resul taten gekomen als daareven door den heer Bool zjjn meegedeeld. Nauwelijks een derde der ouders heeft een inkomen van meer dan ƒ4000 'sjaars, en daaronder zijn er nog slechts enkelen, die tot de z. g. rijke lieden gerekend kunnen worden. Men mag hierbjj verder niet uit het oog verliezen dat er, toen ik mijn onderzoek instelde, elf gezinnen waren met twee en twee familiën met drie kinderen op de school. Bovendien komen er buiten het schoolgeld nog andere onkosten ten laste der ouders. Uit de mij destijds door de Directrice verstrekte opgaven blijkt dat voor elke leerling gedurende vijf jaren nog een bedrag van ongeveer ƒ100 moet betaald worden voor boe ken, atlassen, gymnastiek-kostuumenz. Hierdoor wordt dus het schoolgeld met ongeveer f 20 per jaar vermeerderd en op f 80 ge bracht. Op de gemeente-begrooting voor 1885 was voor het schoolgeld geraamd een bedrag van 4995, meen ik. Wilde men nu, in den geest van den heer Donner, het geleden verlies door verhooging van schoolgeld nagenoeg geheel dekken, dan zou dit schoolgeld moeten verdubbeld worden en dus gebracht op f 120 buiten de straks ver melde onkosten van 20 per jaar. Naar mijne vaste overtuiging zou een dergelijke maatregel leiden tot den geheelen ondergang der school en tot belangrijk financieel nadeel voor de gemeente. Aan een aantal meisjes, voor wier ouders het straks genoemde bedrag te hoog zou zijn, zou bovendien dan in onze om haar onderwijs vaak gezochte stad de gelegenheid ontnomen zijn om na het 12e of 13e jaar eene openbare school te bezoeken. Eene dergelijke verhooging van het schoolgeld zou ik dus aller- noodlottigst achten zoowel voor de school, als voor de financiën der gemeente. Ik ga zelfs verder en beweer dat eene verhooging van het schoolgeld met f 20 b. v. aan de school zooveel leerlingen zou ont nemen dat deze maatregel eerder financieel nadeel dan voordeel zou opleveren. De heer Van der Hoeven. Ik moet ronduit verklaren, dat ik met groote verbazing het antwoord van den Voorzitter op het door mij gedane verzoek heb vernomen. Met groote verbazing; omdat hij zich nu beroept op het vertrouwelijk karakter der stukken. Ik herhaal nog eens dat in de Vergadering van 22 October 1885 door den Voor zitter de toezegging werd gedaan, dat bedoeld rapport van de Com missie van toezicht zou worden opgenomen in de Ingekomen Stukken. Toen was het dus nog niet vertrouwelijk. Nu begrijp ik niet waarom een stuk, bestemd om aan den Raad te worden overgelegd, dezen plotseling moet worden onthouden, en dat er nu eensklaps zaken in bljjken te staan, die den Raad niet onder de oogen mogen komen. Dit verwondert mij te meer, wanneer ik bedenk dat gjj het waart, M. de V.die deze woorden hebt gesprokengijwiens voorzichtigheid in het uiten van uw voornemens ons allen zoo bekend is, gij, die hier nooit een woord zegt, dat gij niet volkomen kunt verantwoorden. Waar gjj nu op 22 Oct. meendet dat dit stuk wel geschikt was om opgenomen te worden onder de gedrukte Ingekomen Stukken, daar is het mij een raadsel hoe gij op 29 April dat stuk voor den Raad geheim meent te moeten houden. Ik begrijp dat niet, en zal het zeker ook niet kunnen begrijpen voor ik het bewuste stuk gelezen heb. Ik zou daarom aan het Dage lijksch bestuur willen vragen of in dat aanvankelijk voor de open baarheid bestemde en later daarvoor niet geschikt gebleken stuk zóó danige zaken voorkomen dat het zelfs niet ter kennisneming voor de raadsleden op de leeskamer kan nedergelegd worden? Ik vraag nu geen opname onder de gedrukte stukkenwant ik erken uw recht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 3