28
als punt 7 zal zijn aangenomen, zooals 't door Burg. en. Weth. wordt
voorgesteld.
Daarop grond ik mijn verzoek om dit punt uit te stellen tot na n#. 7.
De Voorzitter. Ik zou geen overwegend bezwaar hebben tegen het
veranderen van de orde van den dag, maar ik wensch toch even te
wijzen op de vreemde motieven die daarvoor zijn aangevoerd. Tot nu
toe is alleen door de Heeren De Goeje c. s. voorgesteld om niet-inge
zetenen meer te laten betalen dan ingezetenen, voor de voordeelen
welke de gemeente aanbiedt; maar volgens de toelichting van den
heer Van der Hoeven schijnt de bedoeling te zijn dien maatregel in
het vervolg ook toe te passen op de ingezetenen van Leiden zelve,
omdat de mogelijkheid bestaat dat zij later niet-ingezetenen kunnen
worden of hun eigendom aan anderen, buiten de gemeente wonende
kunnen overdragen.
Dit nu is eene uitbreiding van het beginsel die mij te ver gaat.
Ik kan volstrekt niet toegeven dat ons argument dat dit voorstel
niets te maken heeft met het beginsel in het ontwerp der vier leden
voorop gesteld, onjuist zoude zijn. Dat voorstel der vier leden bedoelt
alleen om door de niet-ingezetenen meer te laten betalen voor de
voordeelen die deze gemeente aanbiedt, dan door de ingezetenen. Nu
is de heer Schlette ingezetene; en wanneer nu de mogelijkheid dat
iJ later niet-ingezetene kan worden invloed op de beslissing op zijn
verzoek zou moeten uitoefenendan geeft men eene uitbreiding aan
het voorstel, die m. i. buiten de bedoeling er van ligt, en die ertoe
zal moeten leiden dat voortaan elk verzoek van dien aard moet wor
den afgewezen.
Voor de richtige afdoening van punt 7 der agenda is de wijziging
van de orde van den dag ook niet noodig, want bij ons voorstel dien
aangaande en de berekening der overdrachtskosten is er reeds op ge
rekend dat het verzoek van den heer Schlette toegestaan zou worden.
De heer Alma. Ik kan mij in dit geval niet vereenigen met het
gevoelen van den heer Van der Hoeven, en wel omdat daardoor de
Raadalthans de meerderheid, inconsequent zoude handelen. Toen toch
onlangs een verzoek van den heer Hartevelt was ingekomenom aan
sluiting aan de Duinwaterleiding ten behoeve van zijne buiten de
gemeente gelegen boerderij, ondervond dit verzoek ernstige tegen
kanting; maar werd daarop toch ten slotte goedgunstig beschikt nadat
onder meer argumenten door UM. de V.er op gewezen was dat de
aanvrager was ingezetene der gemeente. En dit juist heeft toen den
doorslag gegeven om het verzoek toetestaan. Ik zou denken dat wat
toen gold voor den heer Hartevelt ook nu moet gelden voor den heer
Schlette, en de consequentie medebrengt om het voorstel te behan
delen naar de volgorde op de agenda aangegeven.
De heer Van der Hoeven. Ik meen toch mijn verzoek te moeten
handhaven, ook in het belang van den heer Schlette zeiven, omdat
er vermoedelijk wel meer leden van mijn gevoelen zullen zijn. Ik
geloof dat dat belang door eene latere behandeling nooit kan worden
geschaad, maar integendeel alleen kan worden gebaat. Ik voor mij
zal althans, wanneer het voorstel nu in stemming wordt gebracht,
er tegen stemmen; heeft de behandeling echter plaats na de aanne
ming van punt 7, dan stem ik er voor.
De Voorzitter. Doet de heer Van der Hoeven eene bepaalde motie
van orde?
De heer Van der Hoeven. Ja, M. de V.
De motie wordt voldoende ondersteund.
De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Van der
Hoeven om het verzoek van E. J. Schlette aantehouden tot na de
behandeling van punt 7, in stemming gebracht wordt met 21 tegen
6 stemmen aangenomen.
Voor stemden de heeren: Van Reenen, Le Poole, Krantz, Zaaijer,
Land, Fockema Andreae, Du Rieu, Was, Kaiser, De Goeje, Vos,
Zaalberg, Njjkamp, Donner, Cock, Van der Hoeven, Van Hoeken,
Verster, Juta, Bool en Bredius.
Tegen stemden de heeren: Alma, De Fremery, DriessenKnappert,
Hartevelt en de Voorzitter.
VI. Voorstel betrekkelijk de Hoogere Burgerschool voor meisjes.
(Zie Ing. St. n'. 72.)
De heer Donner. M. de V. Vooraf wenschte ik de vraag tot D te
richten of wij in stuk 72 eigenlijk met eene conclusie te doen heb
ben waarover gestemd zal moeten worden. Ik lees in dat stuk wel
het oordeel van Burg. en Weth., wel wat de Commissie van toezicht
op de scholen voor Middelbaar Onderwijs meent dat gedaan zoude
kunnen worden, maar de juiste vorm van eene conclusie kan ik er
niet in vinden. Moet ik nu het einde van het stuk van Burg. en Weth.
als zoodanig beschouwen of niet? Is het geen conclusie maar eenvou
dig het oordeel van dat college, waarover geene stemming kan plaats
vinden dan is verdere discussie onnoodig en kan het stuk voor ken
nisgeving worden aangenomen. Is het eene conclusie die in stemming
gebracht wordt, dan zal ik er misschien nog een enkel woord over
zeggen.
De Voorzitter. Wanneer naar eene bepaalde conclusie vraagt dan
meen ik dat die geene andere zal kunnen zijn, dan: het rapport van
Burg. en Weth. aan te nemen voor kennisgeving.
Het slot van ons rapport zegt, dunkt mij, duidelijk dat wjj van
oordeel zijn, dat er op het oogenblik voor ons geen aanleiding be
staat om een voorstel tot wijziging der inrichting te doen, en blijft
dus niets anders over dan ons rapport voor kennisgeving aan te nemen.
Dit verhindert natuurlijk niet om er discussie over te voeren en zoo
noodig een of ander voorstel te doen.
De heer Donner. Mag ik U doen opmerken dat de vorm waarin
deze zaak behandeld wordt, niet die is, welke ik, en misschien ande
ren met mij, na ons herhaald verzoek om iets te doen in het belang
van de Hoogere Burgerschool voor meisjes, hadden verwacht.
Wij kunnen over dit rapport wel debatteeren, maar de zaak zal geen
stap verder komen, als men het debat niet kan besluiten met eene
stemming over een bepaald punt. Zoodanig voorstel nu had ik ver
wacht en daarin ben ik teleurgesteld, vooral om het gewicht der
zaak, die het hier geldt. Het kan ons niet onverschillig zijn, of onze
Gemeentebegrooting al of niet met ƒ5000 bezwaard zal blijven. Het
was dus tijd dat voor het minst een voorstel gedaan werd. waarover
wij konden stemmen, maar met dit stuk kunnen wij niets doen.
daarover zal ik dan ook niet in discussie treden. Ik wil alleen met
nadruk mijne teleurstelling uilen, dat wij zulk een stuk als dit van
het Dagelijksch bestuur hebben ontvangen en niet meer dan dat,
want al wat daar in staat, wisten wij reeds.
De heer Kaiser. Na hetgeen ik vroeger reeds over deze Hoogere
Burgerschool gezegd heb, zal het U niet verwonderen, M. de V.,dat
ik niet geneigd ben om f 5000 permanent te voteeren. Zooals het voor
stel hier ligt is het mij onmogelijk er mijne stem aan te geven. Ik
zou wenschen dat het zoo wierd ingekleed dat voor het loopende jaar
de 5000 die wij niet meer van het Rijk krijgen door de gemeente
werd bijgepast en dat na verloop van dit jaar op de zaak werd terug
gekomen.
Ik zou natuurlijk niet willen medewerken om de school af te bre
ken maar ik verbeeld mij dat met eene vermindering van minstens
f 3500 de Hoogere Burgerschool voor meisjes beter kan worden. Op
dien grond ben ik niet geneigd om nu onmiddellijk permanent 5000
meer door de stad te doen geven. Is het niet mogelijk daarvoor een
termijn te stellen, bijvoorbeeld gedurende den loop van dit jaar om
dan daarna op de zaak terug te komen?
De heer Van der Hoeven. M. de V. Ik zou over deze allerbelang
rijkste zaak niet gaarne, in welken zin ook, eenige zelfs voorloopige
beslissing nemen, zonder vooraf vollediger te zijn ingelicht. Nu geloof
ik te kunnen aantoonen dat Burg. en Weth. in staat zijn om ons
omtrent deze zaak meer licht te verschaffen dan door de mededee-
ling van het advies van de Commissie van toezicht van 24 Maart 1886.
Ik herinner er de heeren toch aan dat in de Raadsvergadering van
22 October 1885 bij de behandeling van de gemeente-begrooting door
mij aan het college van het Dagelijksch bestuur het verzoek is ge
daan om bij de Commissie van toezicht op de Hoogere Burgerschool
voor meisjes aan te dringen om zoo spoedig mogelijk hare voorstellen
in te dienen. Daarop werd door den Voorzitter geantwoord, dat er
reeds eene missive van die Commissie was ingekomen, die bij het
Dagelijksch bestuur circuleerde en zoo spoedig mogelijk onder
de Ingekomen Stukken zou worden opgenomen. Die mis
sive nu, dat rapport mis ik; ik heb het niet gevonden bij destukken
betrekkelijk dit voorstelnoch herinner ik mij het vroeger bij de
ingekomen stukken te hebben gezien.
Verder meen ik gehoord te hebben ik weet niet of het waar is
dat over deze quaestie het advies van den Inspecteur van het Mid
delbaar Onderwijs is ingewonnen. En nu zou ik er hoogen prijs op
stellen om die beide stukken te kunnen inzien. Indien dus door den
Voorzitter te kennen wordt gegeven, dat er werkelijk nog een ander
rapport van de Commissie van toezicht en een advies van den Inspec
teur is, zou ik wenschen voor te stellen om dit punt aan te houden
tot tijd en wijle deze rapporten in de ingekomen stukken zjjn opge
nomen.
De Voorzitter. Ik zal beginnen met het laatste door den heer Van
der Hoeven gesprokene. En dan doe ik opmerken dat niet alle stuk
ken gewisseld tusschen het Dagelijksch bestuur en verschillende auto
riteiten per se geschikt en bestemd zijn om gepubliceerd en aan den
Raad medegedeeld te worden. Wij meenen het recht te hebben om
eene vertrouwelijke gedachtenwisscling, ook geheel dat vertrouwelijke
karakter te doen behouden. Zooals door mij in de vergadering van
22 October 1885 gezegd is, bestond het voornemen toen om de door
den heer Van der Hoeven genoemde missive van de Commissie van
toezicht op te nemen in de ingekomen stukken. Bij nadere bespreking
zijn wij echter tot de overtuiging gekomen dat het om verschillende
redenen wenschelijk was om aan dien brief geen publiciteit te geven;
dèt is de reden waarom wjj er ons ten slotte toe hebben bepaald om
het advies van de Commissie van toezicht, dat de leden thans voor
zich hebben, in druk over te leggen.
Het spijt mij dat de heer Donner teleurgesteld is, maar uit ons
stuk blijkt overtuigend dat wij de zaak van alle kanten hebben be
zien en niets hebben kunnen vinden waardoor noemenswaardige be
zuinigingen waren aan te brengen tenzij wij het gehalte van het
onderwijs in gevaar wilden brengen.
De heer Donner geeft door teekenen te kennen het niet met mij
eens te zijn; ik geloof dat gaarne van hem; maar zoolang wij toch
de overtuiging hebben, die ik zooeven mededeelde, zal de heer Don
ner zeker niet van ons verwachten dat wij voorstellen zullen doen,
die tegen die overtuiging indruischen.
In antwoord op de vraag van den heer Kaiser merk ik op dat er
op dit oogenblik geen quaestie is van het toestaan van gelden voor
de Hoogere Burgerschool voor meisjes. Bij de behandeling van de
gemeente-begrooting in de maand October 1.1. zijn daarop alle uitga
ven gebracht die noodig waren voor de Hoogere Burgerschool voor
meisjes. En of nu het Rijk subsidie geeft of niet, die uitgaven onder
gaan geen verandering, Alleen de ontvangsten hebben door de inhou
ding van het subsidie eene vermindering van f 5000 ondergaan en
dientengevolge zijn natuurlijk andere posten, speciaal de inkomsten
belasting met hetzelfde bedrag verhoogd moeten worden. De uitgaven
zijn dus, niettegenstaande het vervallen van het subsidie, onveranderd
geblevenmaar wanneer de heer Kaiser kans ziet om ze met f 3500
te verminderen en tevens het gehalte van het onderwijs te verbete
ren dan, ik behoef het hem eigenlijk niet te verzekeren, zullen wij
zijne voorstellen met de meeste belangstelling onderzoeken en met
zorg nagaan of wij er ons mede kunnen vereenigen.
De heer Kaiser zal zeker wel overtuigd zjjn, en als hjj dat niet