GEIHEENTERAAi) VAN LEIDEN. 35 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 97. Leiden, 24 April 188G. In de Raadszitting van 8 April jl. werd besloten tot aanhouding van het verzoek van E. J. Schlette, tot bekoming in eigendom van een gedeelte sloot aan het Haagsche en Delftsche trekpadtol dat eene beslissing zoude zijn genomen omtrent het voorstel der vier raadsleden omtrent het genot van de voordeelen dezer gemeente door niet-inge- zetenen. Intussehen schijnt het aan de aandacht der vergadering te zijn ontgaan dat adressant is ingezeten van onze gemeente, zooals ook in zijn adres wordt opgegeven. Vermits alzoo voor aanhouding uit bovenbedoelden hoofde geen aan leiding bestaat, achten wij ons verplicht Uwe Vergadering in over weging te geven om terug te komen op de genomen beslissing en het verzoek alsnog in de eerstvolgende zitting in behandeling te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 98. Leiden, 24 April 1886. In onze handen werd gesteld het request der Leidsche Bouwver- eeniging betreffende den aanleg van straten enz. op het door haar aangekochte terrein aan de Haverzaklaanmet het voorstel van Burg. en Weth. daaromtrent en het advies der Commissie van Fabricage. Wij vereenigen ons ten volle met n°. 12 en 3 van het voorstel van Burg. en Weth. ook naar onze zienswijze wordt door den bouw van goede arbeiderswoningen het belang der gemeente bevorderd en behoort deze, reeds hierom, zich te belasten met den aanleg der straten en riolen en met de straatverlichting in buurten als die welke thans de Bouwvereeniging zich voorstelt te stichten. In de stukken is niet vermeld, wanneer de bedoelde huizen ter bewoning gereed moeten, of vermoedelijk zullen, zijn; daaruit blijkt dus niet de noodzakelijkheid om in den loop van dit dienstjaar tot de uitvoering van de voorgestelde werken over te gaan. In het algemeen schijnt het ons bedenkelijk, zonder dringende gronden, in den loop van een dienstjaar uitgaven toe te staan. Ue behoeften eener gemeente zijn rekbaar. Er zijn er die men al of niet bevredigt, naarmate van de meerdere of mindere draagkracht der belastingschuldigen en van den omvang der andere behoeften die bevrediging eischen. De gemeenteuitgaven worden bij de behandeling der begrooting dan ook toegestaan, in de veronderstelling dat geene andere dan de op de begrooting vermelde noodig zullen zijn. Naar ons verstrekte inlichtingen zullen echter de woningen hier bedoeld reeds in November a. s. ter bewoning gereed zijn. Met het oog hierop achten wij ons niet gerechtigd, U te adviseeren de be slissing omtrent de onderhavige uitgaven tot de behandeling der be grooting te verdagen. Naar aanleiding van n°. 4 van het voorstel van Burg. en Weth. deed zich de vraag aan ons voor: mogen die uitgaven door geldleening worden gedekt? Ons antwoord op deze vraag moest ontkennend luiden. De werken waarvan de aanleg wordt voorgesteldkunnen niet als productief wor den beschouwd. Dat zij tot eene noemenswaarde verhooging van de opbrengst der personeele belasting zouden leidendurven wij niet aannemen. De bouw van nieuwe woningen in eene gemeente heeft wellicht verhuizing van ingezetenen buiten hare grenzen ten gevolge, maar of die bouw op zich zelf tot immigratie zal voeren, schijnt twijfelachtig. De vermeerdering van de opbrengst der grondbelasting, zal, naar de berekening der Commissie van Fabricage, een jaarlijksch voordeel van ongeveer ƒ130 opleveren, maar hier tegenover staan verschillende uitgaven, voor onderhoud van straten, riolen enz., straatverlichting en meer andere. Als buitengewoon kunnen wijin eene gemeente als Leidende voorgestelde werken evenmin aanmerken. Wel is waar komt de aan leg van deze straten en riolen en zelfs die van nieuwe straten en riolen in het algemeen, niet jaarlijks terug, maar verstrating, ver nieuwing van dergelijke werken keeren elk jaar weder en zijn qua- litatief van den aanleg van nieuwe niet onderscheiden. Zoo min als men eene verstrating waartoe geheel nieuwe keien of klinkers be- noodigd zijn, kan rangschikken onder de buitengewone werken in welker kosten door geldleening mag worden voorzienzoomin den voorgestelden aanleg van straten waarvoor men den grond gereed vindt. Wij hebben dus de eer Uwe Vergadering te adviseeren om a aan te nemen n'. 1, 2 en 3 van het voorstel van Burg. en Weth. b. vast te stellen, dat de kosten niet zullen worden gedekt door leening. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. H. C. Jota, Land Fockema Andreae. N°. 99. Leiden, 24 April 4886. Krachtens de bestaande bepalingen op de heffing van schoolgeld, lager onderwijsgeven wij Uwe Vergadering in overweging aan den heer H. P. Muller wegens vertrek uit de gemeente met Mei a. s. re stitutie te verleenen van betaald schoolgeld voor zijne dochterleer ling der Meisjesschool le klasse, over de maanden Mei en Juni en derhalve tot een bedrag van 10.vermits het schoolgeld over een kwartaal bedraagt ƒ4 5. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edel.-Achtbaren raad der gemeente Leiden. Heeft de eer kennis te geven Muller Hermanus Petrus, Kapitein der Infanterie, alhier in garnizoen, dat hij bij het einde dezer maand de gemeente verlaat om zich elders te vestigen; dat door hem is vol daan het schoolgeld over het loopend kwartaal, ten behoeve van zijn dochtertje, ingeschreven voor de Meisjesschool le klasse, hoofd der school Mejuffrouw Jesse. Hij verzoekt dus beleefdelijk restitutie van het schoolgeld over de maanden Mei en Juni. 't Welk doende te Leiden den 22 April 4886. Muller. N°. lOO. Leiden, 24 April 4886. Na overleg met den Voorzitter der Commissie van Fabricage geven wij Uwe Vergadering in overweging aan S. Croramelinnaar aanleiding van nevensgaand verzoek, vergunning te verleenen om eene loozing voor badwater te maken uit het doorhem bewoonde perceel Breêstraat n°. 414, naar de kolk welke vóór zijn stoep ligt, onder voorwaarde dat het werk zonder hinder voor de passage wordt uitgevoerd en de kosten van eventueel noodig straten en herstraten komen voor reke ning van adressant, alsmede tegen betaling van het recht bepaald bij art. 3 en 4 van het Tarief, vastgesteld bij raadsbesluit van 5 Maart 1857. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: Samuel Crommelin, Notaris te Leiden, Dat hij is huurder van het perceel op de Breestraat aldaar, Wijk IV N". 414. Dat hij gelegenheid zoekt tot afvoer van badwater uit zijne woning Dat dit zoude kunnen geschieden door aansluiting aan de kolkloo- zing, liggende vóór de stoep dier woning en wel door daaraan te verbinden eene gemetselde loozing, wijd inwendig 45 cM. vierkant, en het inwendig aanbrengen van eene reuklooze kolk; Dat hij daartoe vooraf de bij het derde Hoofdstuk van de Verorde ning van 6 November 4879 bedoelde vergunning noodig heeft; Redenen waarom hij zich tot UEA. wendt met het verzoek hem de vereischte vergunning te verleenen of te willen bevorderen, dat die hem verleend worde. 't Welk doende Leiden, 20 April 4886. S. Crommelin. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURË.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 1