GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
15
INGEKOMEN STUKKEN.
N#. 39. Leiden, 1 Maart 1886.
Ten vervolge op ons rapport van 22 Februari jl. (Ing. Stukken n°. 30)
geven wij, naar aanleiding van nevensgaand verzoek van de Leidsche
Duinwater-Maatschappij, Uwe Vergadering in overweging mede vergunning
te verleenen aan genoemde Maatschappij, om water te leveren aan de
ingezetenen der gemeente Leiderdorp voor zooverre hunne perceelen ge
legen zijn in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdbuis, welke gelegd
wordt van de Warmonderbrug naar de boerderij van den heer Hartevelt
en zulks onder dezelfde voorwaarden als het water aan de ingezetenen
van Leiden wordt geleverd.
Het komt ons voor dat het verleenen van de gevraagde vergunning in
het belang is zoowel van de betrokken personen als van de Duinwater-
Maatschappij en onze gemeente.
Bovendien worde niet uit het oog verloren dat de betrekkelijke bepa
ling der concessie alleen ten doel heeft te voorkomen dat tengevolge van
levering van water buiten de gemeente wellicht gebrek zoude ontstaan
voor de behoorlijke levering van water in de gemeente, waarvan thans
geen sprake is, zoodat de Gemeenteraad wel feitelijk de macht zoude
hebben, om de gevraagde vergunning te weigeren, doch zulks ongetwijfeld
niet zoude zijn overeen te brengen met de billijkheid tegenover de Maat
schappij.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: de Leidsche Duinwater-
Maatschappij
dat requestrante het verzoek U door haar op 21 Februari gedaan nog
wenscht aan te vullen.
dat eenige bewoners van Leiderdorp gevestigd aan den aan te leggen
hoofdbuis water wenschen te bekomen;
dat deze betrekkelijk kleine huizen geheel van drinkwater zijn verstoken
dat het voor de gemeente Leiden van belang is dat de bewoners aan
hare grens gevestigd door het gebruik van zuiver water zooveel mogelijk
van besmettelijke ziekten worden verschoond
dat requestrante geene contracten zal sluiten dan alleen met hen die
onmiddellijk aan de hoofdbuis voor den heer A. Hartevelt Jz. aan te leg
gen, wonen en niet verder dan tot diens gronden.
Redenen waarom requestrante U verzoekt haar te vergunnen om aan
de ingezetenen van Leiderdorp, voor zooverre zij in de onmiddellijke na
bijheid van de hoofdbuis van de Marepoort naar de boerderij van den
heer Hartevelt wonen, het water onder dezelfde voorwaarden als aan
Leidens ingezetenen te mogen leveren.
't Welk doende, enz.
De Leidsche Duinwater-Maatschappij,
W. Van der Vliet.
Leiden, 27 Februari 1886. Ph. Bosch Reitz.
N°. AO.
LICHTSTERKTE
in Engelsche Standaardkaarsen, waargenomen aan de Stedelijke Gasfabriek
te Leiden van 2127 Februari 1886.
Datum
der waarneming.
Tijdstip
van waarneming.
Aantal
waarnemingen.
Gemiddelde Lichtsterkte in
Engelsche Standaardkaarsen.
Februari.
21
5.15 6.30
7
17.6
22
5.15 6.30
8
18.9
23
5.15 6.30
8
18.6
24
5.15 6.30
7
19.2
25
5.30 7.—
7
18.9
26
5.30 7.—
8
18.9
27
5.30 7.—
8
19.1
Namens Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek,
D. Van der Horst.
N°. 11. Leiden, 5 Maart 1886.
Onder overlegging van bijgaand adres van Mejuffrouw H. Maas, hou
dende verzoek om vergunning tot het leggen van een hardsteenen stoep
voor het pereeel aan de Kalvermarkt n°. 8, hebben wij de eer U mede
te deelen dat er bij ons, na overleg met den Voorzitter der Commissie
van Fabricage, geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het verzoek.
Wij geven U daarom in overweging de gevraagde vergunning te ver
leenen, onder voorwaarde dat de stoep niet meer dan een meter buiten
den gevel uitspringe en de bovenkant gelijk met de straat worde gelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan EdelAchtb. Heeren Burg. en Weth. van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: de ondergeteekende Mej.
H. Maas, wonende'Kalvermarkt n°. 8, alhier;
dat zij voor genoemd perceel eene steen ter grootte van plus minus
1 MJ. als stoep wenscht te leggen.
Redenen waarom zij de vrijheid neemt, Uw College beleefd te verzoeken
haar de noodige vergunning daartoe te willen verleenen.
'tWelk doende, enz.
Leiden, 11 Februari 1886. H. Maas.
N°. 42. Leiden, 11 Maart 1886.
Bij art. 5 der Verordening van 5 Juni 1879, regelende het getal leeraren
verbonden aan het Gymnasium en het bedrag hunner jaarwedden (Gem.
blad n°. 6, van dat jaar) heeft de Gemeenteraad zich de bevoegdheid
voorbehouden om in buitengewone gevallen de jaarwedden, in art. 1 ver
meld, te verhoogen en de in art. 3 bedoelde periodieke verhoogingen ook
toe te kennen, vóór dat de drie- of zesjarige diensttijd is volbracht, ter
wijl de besluiten overeenkomstig dat artikel genomen de goedkeuring be
hoeven van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Blijkens den hierbij overgelegden brief van Curatoren van het Gymna
sium wordt thans eene dusdanige verhooging van jaarwedde noodig geacht
ten aanzien der betrekkingen van leeraar in de Fransche en in de Hoog-
duitsche talen, welke betrekkingen vacant zijn geworden ten gevolge van
het aan den leeraar Frantzen verleend eervol ontslag.
Met Curatoren zijn wij van oordeel dat het in het belang van het on
derwijs is de jaarwedde aan beide genoemde betrekkingen verbonden, thans
vastgesteld op f 1000 te verhoogen, zoodat wij Uwe Vergadering in over
weging geven de jaarwedde van de leeraars in de Fransche en Hoogduitsche
talen vast te stellen op f 1400 met de periodieke verhoogingen bedoeld
in art. 3 der Verordening na drie- en zesjarigen diensttijd.
Nog kunnen wij U mededeelen dat het voorstel door Curatoren is inge
diend na overleg met den Inspecteur van de Gymnasia.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 8 Maart 1886.
Nadat aan den heer J. J. A. A. Frantzen, leeraar in de Fransche en
Hoogduitsche talen aan het Gymnasium tegen 1 April e. k. eervol ontslag
was verleend, zijn door ons terstond bij advertentie in de dagbladen sol
licitanten opgeroepen naar de betrekking, die ten gevolge van dat ontslag
zou open vallen. Er heeft zich evenwel, tot ons groot leedwezen, geen
enkel sollicitant opgedaan volgens de wet op het Hooger Onderwijs bevoegd
om in de beide talen aan het Gymnasium onderwijs te geven. Wij zullen
ons dus wel genoodzaakt zien U de benoeming van twee leeraren, een
voor de Fransche en een voor de Hoogduitsche taal, voor te stellen. Nu
is ons echter, uit zeer betrouwbare inlichtingen gebleken, dat eene poging
om zulke leeraren aan het Gymnasium te verbinden op het tractement,
in art. 1 der Verordening van 5 Juni 1879, Gemeenteblad n°. 6, bepaald,
niet de minste kans van slagen heeft. Eene zoodanige poging zou slechts leiden
tot een in het belang van het Gymnasium zeer te betreuren tijdverlies.
Wij veroorloven ons daarom U nu aanstonds voor te stellen, gebruik te
maken van de bevoegdheid, die de Gemeenteraad zich bij art. 5 der boven
genoemde verordening heeft voorbehouden, en de jaarwedden van de thans
te benoemen leeraren in het Fransch en in het Hoogduitsch te verhoogen.
Wij geven U in overweging, die jaarwedde voor ieder hunner te bepalen
op 1400, met dien verstande dat art. 3 der Verordening, betreffende
de verhooging na drie- en na zesjarigen diensttijd telkens met f 200,
ook op hen toepasselijk zal zijn. Art. 1 der Verordening zou dan, naar
onze wijze van zien, geen verandering moeten ondergaan en later, indien
de omstandigheden dat gedoogden, kunnen worden toegepast.
Indien ons voorstel bij Uwe Vergadering ingang mag vinden, dan vleien
wij ons weldra in staat te zullen zijn U voor de vervulling der vacee-
rende betrekking eene aanbeveling te doen toekomen.
Curatoren van het Gymnasium te Leiden,
C. Cock, Voorzitter.
J. S. D. Van Doorn, Secretaris.
N°. 43. Leiden, 9 Maart 1886.
Overeenkomstig de betrekkelijke bepalingen van de verordening op de
heffing van schoolgeld, lager onderwijs, geven wij Uwe Vergadering in
overweging aan P. Van Batenburg, naar aanleiding van het door hem
ingediend adres wegens vestiging in de gemeente, restitutie te verleenen
van schoolgeld betaald over de maanden Januari en Februari jl. dezes
jaars voor twee kinderen leerlingen van de Leerschool en zulks tot een
bedrag van f 4, zijnde door hem het schoolgeld over het eerste kwartaal
1886 voor zijne beide kinderen voldaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 6 Maart 1886.
Aan den Edel Achtb. Raad der gemeente Leiden.
Geeft eerbiedig te kennen, Hendricus Jacobus Pieter Van Batenburg,
Rijkstelegrafist, wonende Oude Heerengracht boven n°. 7;
dat hij bij den aanvang van Februari jl. van Schoonhoven werd ver
plaatst naar Leiden
dat hij daarvoor geene vergoeding hoe genaamd van „het Rijk"
ontvangt
dat de kosten, daaraan verbonden, voor hem, met zijn talrijk gezin
zeer bezwarend zijn
dat zijne kinderen Jacob en Willemina de school alhier slechts konden
bezoeken gedurende de laatste maand van het thans loopende kwartaal;
dat hij, met het oog op die omstandigheden, eerbiedig verzoekt ont
heffing der betaling van het bedrag voor schoolgeld over de maanden
Januari en Februari jl.
't Welk doende, enz.
H. J. P. Van Batenburg.
N°. 44. Leiden, 10 Maart 1886.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij eene voordracht aan te
bieden ter benoeming van een tweeden onderwijzer aan de school 3a® klasse
n°. 1, op eene jaarwedde van f 700 vermeerderd met f 50 voor de akte
voor het teekenen en met f 25 voor die voor de Gymnastiek.
Deze voordracht is opgemaakt in overleg met den heer Arrondissements-
Schoolopziener, na ingewonnen bericht van het hoofd der betrokken school
en is samengesteld als volgt
1°. Vyver Van Doveren, onderwijzer te Wijk bij Heusden.