belang der gemeente dat van deze omstandigheid worde partij getrokken. De toekenning van eene jaarwedde gelijkstaande aan die van andere hoofdambtenaren der gemeente is alsdan niet noodig, terwijl zulks onge twijfeld noodzakelijk zoude wezen wanneer men de betrekking van Archi varis geheel gelijksoortig beschouwt aan andere gemeentelijke betrekkingen en buiten aanmerking laat de omstandigheid dat het Archivariaat menig- werf om geheel andere redenen gezocht wordt dan om door de uitoefening daarvan in het levensonderhoud te voorzien. Aan het slot van het rapport wordt verder door de Commissie de aan dacht gevestigd op de verordeningen en instructien ten aanzien van dit onderwerp te Utrecht geldende, waarvan een exemplaar wordt overgelegd, terwijl daarbij eenige opmerkingen zijn aangeteekend ten aanzien van enkele bepalingen. Die verordeningen bestaan uit de Verordening op de inrichting en het gebruik van het Archief en de Instructie van den Archivaris, beide vastgesteld door den Gemeenteraad en de Instructie voor de ambtenaren van het Archief, vastgesteld door Burg. en Weth. Tot aanvulling van de alhier bestaande instructien kunnen ongetwijfeld onderscheidene bepalingen van de Utrechtsche verordeningen worden over genomen. Zoo is in de Verordening op de inrichting en het gebruik van het Archief bepaald dat Burg. en Weth. in hun toezicht op het oud-archief worden bijgestaan door eene vaste Commissie uit den Raad en de heeren Fruin c. s. achten het wenschelijk dat zoodanige Commissie ook in deze gemeente worde in het leven geroepen. Te Utrecht bestaat die Commissie uit een Voorzitter, door Burg. en Weth. uit hun midden aangewezen en vier leden, door den Raad benoemd. Zij vergadert ten minste eens in de drie maanden en draagt, op voorstel van en in overleg met den Archivaris, aan Burg. en Weth. de maatregelen voor die zij in het belang der veiligheid, tot onderhoud en tot uitbreiding door aankoop als anderszins van de tot het oude Archief behoorende verzamelingen en voorwerpen noodzakelijk en nuttig oordeelt, terwijl zij eindelijk jaarlijks in maand Februari een verslag indient aan Burg. en Weth. met behulp van de driemaandelijksche verslagen van den Archivaris van den toestand van het oud-Archief. Het komt ook ons voor dat de invoering van zoodanige Commissie bevorderlijk zal wezen aan de inrichting en instandhouding van een wel geordend archiefwezen en dat daardoor in het algemeen de belangstelling in het archief zal worden vermeerderd. Naar aanleiding van art. 54, tweede zinsnede, der gemeentewet wenschen wij derhalve voor testellen aan eene vaste Commissie op te dragen ons college bij te staan in het toezicht op het oud- Archief, en tevens te bepalen dat die Commissie zal bestaan uit twee leden en een lid van het Dagelijksch Bestuur als Voorzitter, aangezien een getal van drie leden ons voldoende voorkomt en de heeren Fruin c. s. er mede op wijzen dat zoodanige Commissie niet te talrijk moet wezen. Mocht door Uwe Vergadering hiertoe worden besloten dan zoude aan deze Commissie kunnen worden opgedragen te dienen van advies aangaande de eventueele wijziging te brengen in de Instructie van den Archivaris en het Reglement op het oud-Archief, medegedeeld onder de Ing. Stuk ken n". 57 van 1885. Het belangrijk rapport door de heeren Fruin c. s. uitgebracht zal daarbij van groot nut zijn zoowel wat betreft de regeling van deze aangelegenheid als van de andere zaken met het Archief in verhand staande. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging 1°. te besluiten dat voorloopig niet zal worden overgegaan tot de op richting van een gebouw voor het archief noch tot de uitvoering van de overgelegde plannen tot verbouwing van de bestaande localiteit op het Raadhuis-, 2°. in te trekken de bepaling dat de Archivaris telkens voor den tijd van twee jaren wordt benoemd; 3°. de jaarwedde van dien ambtenaar vast te stellen op 800. 4°. ons college op te dragen eene aanbeveling in te dienen voor de vervulling van de genoemde betrekking; 5°. te besluiten dat zal worden ingesteld eene vaste Raadscommissie ten einde Burg. en Weth. in hun toezicht op het oud-Archief bij te staan, met bepaling dat die Commissie bestaan zal uit een Voorzitter, door Burg. en Weth. uit hun midden aangewezen en twee leden door den Raad benoemd; 6°. aan de heeren Drs. R. Fruin, J. G. R. Acquoy en W. Pleyte den bijzonderen dank der vergadering te betuigen voor de welwillende en voortreffelijke wijze waarop zij aan de tot hen gerichte uitnoodiging heb ben willen voldoen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 8 Februari 1886. Naar aanleiding van het rapport van de heeren Drs. J. G. R. Acquoy, R. Fruin en W. Pleyte, betreffende het gemeente-archief, hebben wij den Gemeente-Architect opgedragen te onderzoeken of het mogelijk zoude zijn door verbouwing en wijziging der in het Raadhuis aanwezige lokalen, in dat laatste een behoorlijk ingericht archief te maken. De vruchten van dit onderzoek zijn in de hierbij gevoegde teekeningen met beschrijving neergelegd. De kosten, aan de verbouwing verbonden, zouden ongeveer ƒ9000 bedragen. Ofschoon wij gaarne hulde brengen aan de wijze waarop aan onze opdracht gevolg is gegeven, valt het niet te ontkennen, dat aan de uit voering van het plan belangrijke bezwaren verbonden zijn. Verschillende lokalen, thans voor andere doeleinden in gebruik, zullen ontruimd en verbouwd moeten worden, terwijl voor de diensttakken waar voor zij thans gebezigd worden, andere localiteiten zullen moeten worden aangewend. Maar zelfs als men over deze bezwaren wilde heenstappen, zoude men toch nog bezwaarlijk kunnen beweren, dat men daarvoor dan ook een goed en doelmatig Archief verkreeg dat ook in eene niet al te verre toe komst, nog voldoen zal aan de in billijkheid te stellen eischen voor zoo danige inrichting. Deze overweging brengt ons tot het besluit dat de voordeelen der ver bouwing, met de daarvoor noodige kosten, te duur zouden zijn betaald. Verlangt de Raad dat het Archief van Leiden zal worden hetgene het naar het oordeel der in den aanhef dezer genoemde geleerden zijn moet, dan zouden wij de vraag willen stellen of men in plaats van eene betrek kelijk hooge som uit te geven, voor eene verbouwing, welke toch nog slechts op gebrekkige wijze en tijdelijk aan de gestelde eischen voldoet, niet verstandiger deed met het stichten van een geheel nieuw gebouw, dat wel is waar aanvankelijk meer dan het dubbele zal vorderen van de kosten welke nu voor de verbouwingen zijn geraamd, maar waardoor men dan ook de zekerheid erlangt, dat het archief met zijn kostbaren inhoud, tot zijn goed recht zal komen. Wij merken intusschen op, dat de Raad zich nog niet heeft verklaard, omtrent zijne bedoelingen in deze zaak. Wij zullen ons dus voorloopig onthouden van het overleggen van uitgewerkte plannen en begrootingen van een eventueel te stichten nieuw archief, en hierbij alleen aanteekenen dat bijv. de tuin achter de voormalige „Nieuwe Sociëteit" eene zeer ge schikte plaats daarvoor zoude zijn, niet te ver van het Raadhuis verwij derd en groot genoeg om ook in de verre toekomst uitbreiding van het gebouw toe te laten en dat de kosten van aanbouw ongeveer 20 a 25000 zullen bedragen; met juistheid zijn deze nog niet op te geven, daar o. a. nog moet worden onderzocht of voor den bouw geheid zal moeten worden. Resumeerende meenen wij Uw college in overweging te moeten geven eene beslissing van den Gemeenteraad uit te lokken, omtrent hetgene hij verlangt dat met het archief zal geschieden. Beslist hij dat de toestand van de laatste jaren bestendigd zal worden, dan zullen wij eene voordracht indienen tot het inrichten van eene behoorlijke kamer voor den te benoe men Archivaris, waaraan dringende behoefte bestaat. Verlangt de Raad echter dat het Archief voortaan zoodanig zal worden geborgen dat het geheel aan de eischen van een goed archief kan beantwoorden dan zouden wij meenen dat het verbouwingsplan moet worden ter zijde gesteld en dat aan onze Commissie worde opgedragen plannen en bestekken voor een geheel nieuw archiefgebouw op te maken en in te dienen. Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, der gemeente Leiden. N°. 36. Leiden, 25 Februari 1886. In de raadszitting van 3 December jl. werd vastgesteld het plan voor den aanleg van een park op de Ruïne waarvan de kosten zijn geraamd op f 8700, zijnde op de Rij ksbegrooting voor subsidie in de kosten van aanleg een bedrag van 7000 uitgetrokken. Vermits het plan, zooals aan Uwe Vergadering is medegedeeld, de goedkeuring der Regeering heeft erlangd, zal de gemeentebegrooting voor dit jaar in ontvangst en uitgaaf moeten worden verhoogd, en vermeenen wij dat in de meerdere uitgave dan het subsidie bedraagt uit de gewone inkomsten en alzoo door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgave behoort te worden voorzien. Wij leggen mitsdien hiernevens ter vaststelling over een suppletoiren staat van begrooting, strekkende tot het brengen van twee nieuwe arti kelen op de begrooting, in ontvangst: subsidie van het Rijk in de kosten van aanleg van een park op de Ruïne 7000 en in uitgaaf: kosten van aanleg van een park op de "|tunïe 7000, alsmede een staat van af- en overschrijving strekkende tot verhooging van laatstgenoemd artikel met f 1700, te vinden door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 37. Leiden, 27 Januari 1886. Hoezeer het te betreuren is dat de raming van de kosten der demping van de Zijdgracht met bijbehoorende werken, ingediend bij de begrooting voor dit jaar, tot een te gering bedrag is opgemaakt, vermits uit de in onze handen gestelde voordracht van Burg. en Weth. thans blijkt dat de kosten ongeveer het dubbele zullen moeten bedragen van de vroeger op gemaakte raming, zoo meenen wij toch dat er geen bezwaar kan bestaan om de nu aangevraagde meerdere gelden te dien einde beschikbaar te stellen. Uit de overgelegde stukken toch blijkt dat de verhoogde uitgave vol doende wordt gerechtvaardigd en bij de behandeling van de begrooting is duidelijk gebleken dat de demping der hierbedoelde gracht algemeen noodig werd geacht zoowel in het belang van de reinheid als van de gezondheid der betrokken buurt. Nu verder bij de vaststelling van de begrooting is besloten dat de uit gaven der demping zullen worden gevonden uit de buitengewone ontvang sten, zal uit den aard der zaak in hetgeen thans blijkt meerder benoodigd wezen op dezelfde wijze moeten worden voorzien. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging den ingedienden suppletoiren staat van begrooting vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, J. T. Buys. Le Poole. H. C. Juta. N°. 38. Leiden, 27 Februari 1886. Wij hebben geene bedenkingen tegen de door Burg. en Weth. overge legde suppletoire staten van begrooting en staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1886, tot verhooging van het kapitaal der gemeente in de Bank van Leening met 10000 en tot beschikbaarstelling van het vroeger toegestaan bedrag van f 8700 voor de kosten van een park op de Ruïne. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de overgelegde staten vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, J. T. Buys. Le Poole. H. C. Juta. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 2