1
Zitting van Donderdag 11 Februari 1986,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Voordracht tot aanvulling van het Reglement van de Gemeente
inrichting voor de opleiding van O.-I. Ambtenaren. (13)
2°. Benoeming van een Directeur van voormelde instelling. (13)
3°. Voordiacht betrekkelijk de herstelling van een gedeelte walkant aan
den Nieuwen Rijn. (4 en 23)
4U. Verzoek van Mevrouw J. J. Hubrecht-Verster, om ontslag als Regentes
van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (9)
5°. Staten van af- en overschrijving op de begrooting der Bank van
Leening, dienst 1885. (14)
6°. Voorstel betrekkelijk de levering van gas aan ingezetenen van de
omliggende gemeenten. (213 van 1885 en 26)
7°. Voorstel tot wijziging van art. 12 der Verordening betreffende de
inrichting en het bestuur van het Gymnasium. (17)
8°. Verzoek van C. J. Dieben, om een buis te leggen door het Schut
tersveld. (20)
9°. Voorstel betrekkelijk de overdracht van de pachl van de opbrengst
der tolgelden aan den Rijnsburgervliet. (21)
10°. Idem betrekkelijk de herstelling van de Morschpoort. (11 en 27).
11°. Voordracht betrekkelijk het verleenen van concessie voor den aanleg
en de exploitatie van een telefoon. (10)
Tegenwoordig 22 leden, als: de heeren Driessen, Kaiser, Knappert,
Donner, Cock, Van Hoeken, Verster, Alma, Land, Van Dissel, Zaaijer,
Du Rieu, Juta, Krantz, Bool, Hartevelt, De Fremery, Van der Hoeven,
De Goeje, Nijkamp, Buys en de Voorzitter.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
21 Januari jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De heeren Was, Bredius en Zaalberg hebben kennis gegeven verhinderd
te zijn de vergadering bij te wonen.
De Voorzitter deelt mede
1°. Missive van den heer Dr. E. F. Van Dissel, waarbij deze ontslag
neemt als lid van den Raad.
Deze missive luidt als volgt:
Leiden, 21 Januari 1886.
Ik heb de eer U mede te deelen, dat ik mij gedrongen gevoel voor
het lidmaatschap van den Gemeenteraad te bedanken. Het is mij geble
ken dat het mij op den duur te bezwarend is, de plichten die als lid van
den Raad op mij rusten, te vervullen tegelijk met mijne overige werk
zaamheden.
Met oprechte dankbetuiging voor de welwillendheid, die ik in uw midden
steeds mocht ondervinden en met mijne beste wenschen voor den bloei
der gemeente heb ik de eer te zijn,
Aan den Gemeenteraad Uw dienstw. dienaar,
van Leiden. E. F. Va.n Dissel.
2°. Dispositie van de Ged. Staten der provincie Zuid-Holland van 26/29
Januari jl. B. n°. 134 (3a® afd.) G. S. n°. 49/1, ten geleide van het
goedgekeurd raadsbesluit tot afstand in eigendom van een gedeelte sloot
langs het Delftsche Jaagpad aan J. Van Veen.
3°. Idem als voren dd. 2/6 Februari jl. B. n°. 223 (3a« afd.) G. S.
n°. 65, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot verkoop van
inschrijving op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld ten name van de
bewaarschool in de Groenesteeg.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Missive van den Kerkeraad der Ned. Herv. gemeente alhier dd. 1
Februari jl., houdende mededeeling omtrent eene wijziging van art. 9 van
het Reglement voor het Diaconie Weeshuis ter voldoening aan art. 7 der
Armenwet.
2°. Missive van Curatoren van het Gymnasium dd. 4 Februari jl.
n°. 94, houdende voorstel tot het verlengen van de Paaschvacantie en de
Pinkstervacantie aan het Gymnasium dit jaar te doen vervallen.
3°. Missive van Commissarissen der Stads-bank van leening over de
uitbetaling van salaris aan de beambten van de hulpkantoren van de Bank
en tot vermeerdering van het kapitaal der gemeente met f 10000.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
4°. Adres van het Bestuur der Maatschappij tot bevordering van bouw
kunst te Amsterdam in zake het behoud van de Morschpoort.
Dit adres luidt als volgt:
Aan den Gemeenteraad der stad Leiden.
Het bestuur der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, met inge
nomenheid kennis genomen hebbende van het advies van Burg. en Weth.
der gemeente Leiden in zake het herstellen van de Morschpoort, welk
advies is uitgebracht naar aanleiding van het zeer zaakrijke rapport der
Commissie van het Stedelijk Museum te Leiden, voelt zich genoopt bij
den Gemeenteraad met warmte aan te dringen op het behoud van dat
meesterwerk uit de bloei-periode der Nederlandsche Renaissance, hetwelk
te meer door Leiden's burgerij behoort in eere te worden hersteld, als
zijnde een werk van een harer beroemde kunstenaars.
Het bestuur vereenigt zich ten volle met al hetgeen Burg. en Weth.
en de genoemde Commissie hebben aangevoerd om duidelijk aan te toonen,
dat het merkwaardige monument zoowel uit een architectonisch aesthetisch,
als een geschiedkundig oogpunt behoort te worden behouden en hersteld,
ZlTTINGVJSBSLAO 1886.
en zou het ongetwijfeld met allen die de kunst in Nederland ter harte
gaat betreuren, indien door Uwen Raad een besluit werd genomen hetgeen
de verwaarloozing of vernietiging van het bouwwerk ten gevolge zoude
hebben. Zulk een besluit zoude ongetwijfeld aanleiding geven tot het recht
matige verwijt, dat Leiden de monumenten, zoo nauw verknocht aan haar
glorierijke geschiedenis, niet in eere weet te houden.
Met den meesten aandrang geeft het Bestuur voornoemd U dan ook in
overweging die maatregelen te treffen, waardoor het behoud der Morschpoort
wordt verzekerd en de herstellingen van dit bouwwerk worden uitgevoerd
in den zin als door Burg. en Weth. worden voorgesteld.
Het Bestuur der Maatschappij,
C. Muysken, Voorzitter.
Amsterdam, 6 Februari 1886. C. T. J. Louis Rieber, Secretaris.
Zal worden behandeld bij punt n°. 10 der agenda.
5°. Verslagen van de Commissie van de openbare Bewaarscholen en
van de Commissie van Toezicht op de scholen voor Middelbaar Onderwijs
over 1885.
Zullen worden opgenomen in het gemeente-verslag.
6°. Missive van Dr. J. C. L. Sicherer te Goes houdende mededeeling
van het overlijden van zijnen vader wijlen Dr. C. A. X. G. F. Sicberer.
Deze missive luidt als volgt:
Aan de Edel Achtb. Heeren Burg. en Weth. en leden van den
Gemeenteraad te Leiden.
Mede uit naam van de andere kinderen en behuwdkinderen vervul ik
hierbij den treurigen plicht, U kennis te geven van het overlijden van
onzen geliefden vader en behuwd-vader, Dr. Carl August Xaverius Gottlob
Friedrich Sicherer, geb. te Rottweil in Wartemberg, in leven oud leeraar
aan de Hoogere Burgerschool en Lector in de Hoogduitsche taal- en
letterkunde aan de Leidsche Universiteit.
Mij overtuigd houdende van Uwe deelneming in ons verlies, teeken ik
mij met de meeste hoogachting,
U Edel Achtb. dienstw. dienaar,
Goes, 9 Februari 1886. Dr. J. C. L. Sicherer.
Wordt besloten deze missive met een brief van rouwbeklag te beant
woorden.
De Voorzitter deelt nog mede:
1°. dat thans f 35.000 in prolongatie is belegd bij de Leidsche Bank.
Aan de orde is:
I. Voordracht tot aanvulling van het Reglement van de Gemeente
inrichting voor de opleiding van O.-I. ambtenaren.
(Zie Ing. St. n°. 13).
De heer Donner. M. d. V. Wanneer geen mijner medeleden, waaron
der er misschien zijn, die beter dan ik over deze voordracht kunnen
oordeelen, er bedenking tegen heeft, dan zal ik er mij ook niet tegen
verklaren. Toch zou ik wel in bedenking willen geven of deze zaak in
het belang der inrichting niet beter geregeld ware geworden bij wijze
van een jaarlijksch rectoraat, zoodat het bestuur aan elk der leeraren
op hun beurt werd opgedragen. Ik geloof, dat het de eenheid en de
samenwerking der leeraren meer zou bevorderen, omdat dan
geleerde en zelfs hooggeleerde heeren zijn ook gevoelig de gelijkheid
tusschen hen beter behouden bleef. Daarbij komt, dat deze inrichting tot
het hooger onderwijs behoort, en komt er een directeur aan het hoofd
dier inrichting te staan, dan krijgt zij het karakter van een inrichting
voor middelbaar onderwijs, van een hoogere burgerschool, waarvoor ik
niet gaarne onze Indische Inrichting beschouwd zou willen zien. Vindt
evenwel deze opmerking in den Raad geen bijval, dan zal ik mij met de
voordracht vereenigen.
De Voorzitter. In antwoord op hetgeen de heer Donner in 't midden
heeft gebracht, wensch ik op te merken, dat dit voorstel in gemeen
overleg met de leeraren der Instelling is ingediend.
Wat het tweede bezwaar betreft, nl., dat door de aanstelling van een
directeur, de Indische Inrichting die tot het Hooger Onderwijs moet
worden gerekend, het karakter van een instelling van Middelbaar On
derwijs zou verkrijgen, merk ik op dat door de benoeming van
rector of directeur het karakter der school niet kan veranderen; en
aangaande het denkbeeld om die betrekking van rector beurtelings
aan al de docenten, telkens voor een jaar op te dragen, zooals dit bij
de Hoogescholen gebruikelijk is, ben ik zoo vrij den heer Donner te her
inneren aan de Gymnasia, die ook inrichtingen van Hooger Onderwijs
zijn, aan wier hoofd een rector staat, zonder dat, voor zoover ik weet,
ooit het denkbeeld is geopperd dat ambt bij afwisseling aan de verschil
lende leeraren op te dragen.
En eindelijk moet ik den heer Donner wijzen op het slot van ons
voorstel, waarbij gewezen wordt op mogelijke wijzigingen, welke het
Reglement zal moeten ondergaan, wanneer tot de invoering van de be
trekking van Directeur wordt besloten. De leeraren onzer instelling zullen
zeker kennis nemen van hetgeen over deze zaak is gesproken en wellicht
daarin aanleiding vinden om, hetgeen door den heer Donner in het midden
werd gebracht, in overweging te nemen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt daarna het voorstel van Burg. en
Weth. goedgekeurd.
II. Benoeming van een Directeur van voormelde instelling.
(Zie Ing. St. n°. 13.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren Kaiser, Alma en Zaaijer verzoeken
met mij het stembureau uit te maken?
Benoemd wordt de heer Mr. P. A. Van der Lith met 18 stemmen.
Twee briefjes waren blanco.
De heer De Goeje komt ter vergadering.