97
Zitting van Donderdag 3 December 1885,
geopend s namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Benoeming van een Curator van het Gymnasium. (182)
2°. Voorstel tot wijziging van de verordeningen op de heffing en invor
dering van het vergunningsrecht. (168)
3°. Idem tot inrichting van eene bergplaats van de brandladder. (171 en 180)
4°. Idem tot uitdieping van de Kool- en Brandewijnsgi achten. (171 en 180)
5°. Verzoek van het Bestuur der Practische Ambachtsschool ter bekoming
in gebruik van eenige lokalen van het voormalig Caecilia-Gasthuis. (174)
6°. Voorstel betrekkelijk de herstelling van den toren der Waalsche kerk.
(175 en 183)
7°. Idem betrekkelijk het herdrukken van den Catalogus van hel Stede
lijk Museum. (175 en 183)
8°. Voorstel van Mr. J. T. Buys, Dr. E. F. Van Dissel en H. C. Juta,
tot opheffing van de Gemeente-instelling voor de opleiding van O.-I.
Ambtenaren, waaromtrent in de zittins: van 19 November de stem
men hebben gestaakt. (158, 162 en 169)
9°. Idem betrekkelijk den aanleg van een park op de Ruïne. (177 en 184)
10®. Verzoek van de Gemeente-commissie van het Ned. Herv. Kerkge
nootschap ter bekoming van grond en voorstel tot aanleg van eene
boorukweekerij. (178 en 184)
11°. Verzoek van Mej. A. C. De Visser, om ontslag als derde onderwij
zeres aan de Meisjesschool 2de klasse. (179)
12°. Voorstel van den heer J. II. Donner, tot vermindering van het on
derwijzend personeel aan de scholen 3de en 4de klasse. (121)
13°. Idem van de heeren H. J. Bool en Mr. J. T. Buys tot wijziging van
de Pensioenverordening. (135 en 187)
Tegenwoordig 25 leden, alsde heeren Driessen, Was, Kaiser, De Goeje,
Zaalberg, Nijkamp, Donner, Cock, Van der Hoeven, Van Hoeken, Verster,
Le Poole, Alma, Buys, Land, Van Dissel, Zaaijer, Du Rieu, Juta, Bredius,
Krantz, Bool, Hartevelt, De Fremery en de Voorzitter.
De heer Knappert heeft kennis gegeven wegens ongesteldheid verhinderd
te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
19 November jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive van de Ged. Staten der provincie Zuid-Holland dd. 23/25
November jl. B. n°. 3533 (3de afd.) G. S. n°. 16, ten geleide van het
goedgekeurd Ist® supplet. kohier der plaats, directe belasting, dienst 1885.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Adres van Mr. P. M. Von Baumhauer, houdende verzoek om de
betrekking van leeraar in de Staatswetenschappen aan de Hoogere Bur
gerschool te 's Hage tegelijk met die aan de Hoogere Burgerschool alhier
te mogen waarnemen.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
2°. Missive van R. II. T. Van Leeuwen, houdende dankbetuiging voor
zijne benoeming tot stadsklokkenist.
Deze missive luidt als volgt:
Leiden, December 1885.
Aan den Gemeenteraad van Leiden
heeft ondergeteekende de eer met verschuldigden eerbied zijn oprechten
dank te betuigen voor het raadsbesluit Uwer vorige Vergadering, waarbij
hij in plaats van wijlen zijn voorganger en onderwijzer de heer J. A. H.
Van Hartrop werd benoemd als stadsklokkenist.
Ik heb de eer met verschuldigde hoogachting te zijn WelEd. Achtb. Heeren,
UEd. Dw. Dienaar,
R. H. T. Van Leeuwen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
3°. Reclame van W. Hoogenstraaten tegen zijn aanslag in de plaats,
directe belasting, dienst 1885.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is:
I. Benoeming van een Curator van het Gymnasium.
(Zie Ing. St. n°. 182).
De Voorzitter. Ik wensch in de allereerste plaats voor te stellen dat
de Raad besluite aan Dr. C. G. Cobet zijnen dank te betuigen voor de
vele zeer gewaardeerde en langdurige diensten door hem als Curator van
het Gymnasium aan de gemeente bewezen. (Toejuichingen).
Aldus wordt besloten.
De Voorzitter. Mag ik nu, ten einde tot de benoeming te kunnen
overgaan, de heeren Du Rieu, Hartevelt en De Fremery verzoeken met
mij het stembureau uit te maken
Benoemd wordt de heer Dr. J. J. Cornelissen met algemeene stemmen.
II. Voorstel tot wijziging van de verordeningen op de heffing en invor
dering van het vergunningsrecht.
(Zie Ing. St. n°. 168).
Achtereenvolgens worden door den Voorzitter de artikelen van de
verordeningen op de heffing en de invordering van het gemeen-
ZlTTINGVEESLAQ 1886.
telijk recht voor het verleenen der vergunning tot het uitoefenen van
den kleinhandel in sterken drank, aan de orde gesteld; niemand echter
het woord verlangende worden daarna zonder hoofdelijke stemming de
beide verordeningen vastgesteld.
III. Voorstel tot inrichting van een bergplaats van de brandladder.
(Zie Ing. St. n°. 171 en 180).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IV. Voorstel tot uitdieping van de Kool- en Brandewijnsgrachten.
(Zie Ing. St. n°. 171 en 180).
De heer Van Hoeken. M. de V.! Ik kan mij met deze voordracht
moeilijk vereenigen. Reeds in de sectie-vergadering heb ik als mijne mee
ning uitgesproken, dat volgens mij, demping van die gracht het eenige
afdoend middel zou zijn om verbetering in den toestand te brengen en
de Commissie van Fabricage erkent dit eveneens, maar zij acht dit niet
raadzaam met het oog op de kosten, die f 8000 zullen bedragen en daar
zulks voor sommige daaraan grenzende woningen hinder zou opleveren en
den toegang langs de gracht zou afsnijden. Ik meen echter dat het belang
van de daarbij betrokken personen niet zoo groot is dat daarom de
demping zou moeten worden af- of uitgesteld.
Ik zal om deze redenen, wanneer in dien geest geen voorstel wordt
gedaan, tegen de voordracht van Burg. en Weth. stemmen.
De heer Donner. Ik kan mij geheel vereenigen, M. de V., met de
meening van den heer Van Hoeken, dat uitdieping van die gracht weinig
zal baten ook volgens mijne opinie zal die weinig voordeel aanbrengen,
daar ik niet weet tot welk doel of die gracht blijft bestaan. Er wordt
van die gracht bijna geen gebruik gemaakt. Het komt mij bovendien voor
dat de som van f 700 niet voldoende zal zijn, wanneer men tot uitdie
ping overgaat, om de doorstrooming te bevorderen, in het belang van
de gezondheid dergenen, die aldaar wonen, daar men verplicht zal zijn ook
een wal te maken. Verder zal er dan wel steeds goede surveillance noo-
dig zijn om te waken, dat de gracht niet binnen betrekkelijk korten tijd
wederom in denzelfden staat verkeert, als op dit oogenblik het geval is.
Om deze redenen, nl. de meerdere kosten, die later zullen blijken on
vermijdelijk te zijn en het weinige nut bijna geen nut dat de gracht
aanbrengt, zou ik gaarne zien, dat men liever tot demping overging. Dat
men grachten, die midden door de stad loopen en veel bevaren worden,
uitdiept, uitnemend, maar met de uitdieping van deze gracht wordt geen
practisch nut bevorderd.
De heer Kaiser, 't Komt ook mij voor, dat het beter zou zijn, de
bedoelde grachten te dempen.
Ik wensch echter te vragen of het uitdiepen van de Kool- en de
Brandewijngracht wel een afdoend middel is om in den tegenwoordigen
slechten toestand verbetering aan te brengen. De Commissie van Fabricage
zegt dat het meest afdoende middel is dempen, en maakt al zoo onder
scheid tusschen afdoend en meest afdoendmij is afdoend genoeg. Is
uitdiepen niet afdoend dan zoude ik het beter achten in eens de geraamde
som ad 8000 toe te staan voor dempen, dan f 660 voor uitdiepen,
daarbij in aanmerking nemende dat na het uitdiepen noodwendig het
metselen van eene steenen kade van vrij groote lengte volgen moet.
De Voorzitter. Ik weet niet of de sprekers die het woord over deze
zaak gevoerd hebben, de teekeningen hebben ingezien betrekkelijk het
uitdiepen van de grachten Men zegt mij van ja. Welnu, dan zal
men gemerkt hebben dat eene groote hoeveelheid grond zal worden uit
gebaggerd en wel tot zoodanige diepte, dat men het een afdoend
middel mag noemen, tot verbetering van den thans bestaanden toestand.
Dat die uitdieping zal verhinderen dat de Kool- en Brandewijnsgrachten
weer in den tegenwoordigen toestand terugkeeren, durf ik echter niet
beweren. Wilde men evenwel een dusdanig toezicht op die grachten
laten houden, dat het den omwonenden onmogelijk werd er vuil in te
werpen, dan zou men eene ongekende uitbreiding aan onze politie-macht
moeten geven. Dit gaat natuurlijk niet aan; maar er wordt op deze
grachten, evenals op alle andere, toezicht gehouden.
Indien de Raad er toe wilde overgaan deze grachten te dempen,
dan zou men groote nadeelen in 't leven roepen. Ten eerste zou het een
ongerief worden voor de twee industrieelen, die nog van deze grachten
gebruik makenten tweede ware men verplicht aan den eenen kant van
de gedempte gracht een hek te maken, om de erven van de aanwonen-
den van de publieke straat af te scheiden; en ten derde zou de tegen
woordige toestand nog eenige maanden moeten blijven bestaan, terwijl
men anders onmiddellijk aan het werk kon gaan om dien te verbeteren.
Wanneer eenmaal de uitdieping heeft plaats gehad, dan kunnen wij zien
of dit een afdoend middel is, en dan behoeven wij nu de groote uitgave
van f 8000, voor de demping benoodigd, niet te doen. En wanneer later
mocht blijken, dat deze uitdieping geen afdoende maatregel is geweest,
dan is er met deze som van f 660, nog niet veel verbeurd.
De heer Van der Hoeven. M. de V. 1 Gij hebt u bij de verdediging
van uw voorstel beroepen op de belangen van eenige indistrieelen. Zou
ik echter zoo vrij mogen zijn U te vragen, wie die industrieelen
zijn, en welk gebruik zij maken van de Kool- en Brandewijnsgrachten
Is het voor hen eenvoudig te doen om eene plaats te hebben om het
verbruikte water hunner werkplaatsen in te kunnen uitloozen, dan geloof
ik, dat aan de belangen van die industrieelen kan tegemoet gekomen
worden door het leggen van een riool door de gedempte grachten. Ik
ben de grachten zelve in oogenschouw gaan nemen, en heb met de om
wonenden gesproken. En ik kan den Raad de verzekering geven, dat het
dempen der grachten een bron van algemeen genoegen en vreugde voor
die gansche buurt zou zijn; men klaagt nu steen en been, en werke-
kelijk is de toestand onhoudbaar.
De Voorzitter. Ik meen gesproken te hebben van twee industrieelen
en niet van eenige; men moet dit woord industrieelen echter niet al
te letterlijk opnemen; de eene is handelaar in bouwmaterialen. Voor
de zaak in quaestie doet deze onderscheiding echter niets af. De eene