74
Alsnu wordt overgegaan tot de behandeling van de Uitgaven.
Yolgns. 5866 worden goedgekeurd.
Volgn. 67. Art. 10. Jaarwedden van de sluiswachters, brugwachters en
dergelijke.
De heer Van Hoeken. Ik heb niets tegen dezen post, maar ik zou willen
voorstellen die met f 100 te verhoogen voor den aankoop van regenjassen
voor de brugwachters, die dikwijls door de slechte weersgesteldheid veel
te lijden hebben; daarenboven kan de som daarvoor te besteden geen be
zwaar wezen, terwijl die slechts eens om de vier jaren terug keert.
Daar dit amendement niet ondersteund wordt, kan het niet in beraad
slaging komen.
Volgn. 68. Jaarwedde van den Archivaris.
De heer Büys. Niet over maar naar aanleiding van dit artikel heb ik
een verzoek aan het Dagelijksch Bestuur en tevens eene algemeene op
merking. In het antwoord van Burg. en Weth. op het verslag van de
afdeelingen wordt medegedeeld dat zij een belangrijk rapport hebben ont
vangen betreffende de inrichting van ons archief, dat zij nu nagaan welke
veranderingen en verbeteringen er noodig zijn in de lokalen voor bewaring
van het oud-archief bestemd en dat zij zich voorstellen te zijner tijd naar
aanleiding van een en ander voorstellen te doen aan den Raad. Ik ga uit
van de vooronderstelling dat het hier bedoeld rapport, door een besluit
van deze vergadering uitgelokt, ook bestemd is voor den Raad en is dit
werkelijk het geval dan zou ik willen vragen, of er bezwaar bestaat om reedsnu
tot de openbaarmaking van dat rapport over te gaan en daarmede niet
te wachten tot Burg. en Weth. met hun voorstel gereed zijn. Ik doe deze
vraag om de volgende reden: het rapport heeft betrekking op een be
langrijk maar moeilijk technisch onderwerp; het kan zeer goed gebeuren
dat de lezing van dat rapport sommige leden aanleiding geeft tot het
vragen van inlichtingen niet alleen bij deskundigen hier maar ook bij per
sonen buiten Leiden woonachtig.
Mocht nu het rapport ons eerst worden voorgelegd, weinige dagen, voor
dat men den Raad komt oproepen eene beslissing te nemen, dan is het
gevaar groot dat de tijd noodig voor het inwinnen van nadere inlichting
ons ontbreken zal. Ik zou er dus prijs op stellen wanneer de openbaar
making reeds nu konde volgen.
Deze opmerking leidt er mij als van zelf toe om meer in het
algemeen aan het Dagelijksch Bestuur te verzoeken dat het zooveel moge
lijk alle rapporten en voorstellen, die bij den Raad behooren, ook mede-
deele zoodra zij inkomen, en daarmede niet wachte, totdat de geheele
instructie is afgeloopen. Ik heb voor dit verzoek twee redenen.
De eerste betreft ons eigen belang. Verscheidene leden van den Raad
en daaronder moet ik ook mij zeiven rangschikken hebben niet veel
vrijen tijd. Het kan mij ten minste zeer licht gebeuren, dat ik acht dagen
achtereen geen tien minuten vinden kan voor behartiging van gemeente
zaken. Worden nu belangrijke zaken slechts eenige dagen voor de zitting
medegedeeld, dan kan het licht gebeuren dat de tijd om die nauwkeurig
te overwegen mij geheel ontbreekt. Volgt daarentegen de publicatie naar
gelang de stukken inkomen, dan kunnen de leden zich met het onder
zoeken van die stukken bezighouden op het oogenblik dat hun het best
schikt.
Maar behalve het eigenbelang van ons leden komt hier ook en
ziedaar het tweede motief van mijn verzoek het algemeen belang in
aanmerking. Ik geloof geen kwaad te spreken van onze gemeente wan
neer ik zeg dat het publieke leven hier te Leiden niet bijzonder ont
wikkeld is. Wij hebben in deze gemeente twee dagbladen, welker redac
tiën met loffelijken ijver in het belang hunner lezers werkzaam zijn. Nu
heeft het mij intusschen dikwijls verwonderd hoe zelden het gebeurt dat
die bladen zich uit eigen beweging met gemeente-zaken inlaten en toch
onder die zaken zijn er zoovelen, welke eene ernstige bespreking door de
drukpers overwaardig zijn. Misschien ligt de schuld voor een deel bij de
redactiën zeiven, maar toch zeker niet bij haar alleen. Het feit dat de
stukken, deze gemeente-zaken rakende, veelal zeer laat worden gepubliceerd,
draagt er zeker toe bij. Immers veelal zijn de zaken in die stukken be
handeld afgedaan en staan dus de redactiën voor een fait accompli
eer zij met hunne beschouwingen daarover gereed kunnen zijn.
De Voorzitter. Groot bezwaar bestaat er niet tegen hetgeen door
den vorigen spreker wordt verlangd. Ik merk echter op dat van andere
zijden wel eens het verlangen is te kennen gegeven, om alle stukken die
tot dezelfde zaak behooren, bij elkander gedrukt te vinden. Ik wil echter
gaarne medewerken om de publieke belangstelling in de zaken der ge
meente op te wekken.
Volgns. 6974 worden goedgekeurd.
Volgn. 75. Art. 5. Kosten voor het onderhouden en schoonhouden van
het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergadering van den Raad en
van Burgemeester en Wethouders, mitsgaders voor de Secretarie der
Gemeente.
De heer Van der Hoeven. Ik heb reeds in de sectie-vergadering de
vraag gedaan, en ook nadat zij door Burg. en Weth. is beantwoord,
wensch ik haar thans hier te herhalen, nl. of het wel wenschelijk is,
voort te gaan met het wegnemen van de verflaag van den gevel van ons
Raadhuis. Ik heb namelijk vernomen, dat de beide zijstukken van het
gebouw eerst in later tijd en in een anderen stijl zijn bijgebouwd, en
vermoedelijk van een andere steensoort zijn vervaardigd dan het oor
spronkelijke gebouw. Burg. en Weth. hebben nu wel geantwoord, dat
voor zoover bekend de steen van dezelfde soort is; maar het andere
en grootere bezwaar nl. dat betreffende het verschil in bouwstijl is daar
mede niet weggenomen. Iedereen is van oordeel, dat zooals het Raadhuis
zich nu vertoont, het een prachtwerk is doch ik ben bang, dat als de
zijgedeelten ook van de verflaag worden ontdaan, dit strekken zal ten
nadeele van het geheel.
Ik zou gaarne daarover van de deskundigen uit den Raad eenige
inlichtingen verkrijgen.
De Voorzitter. Ik deel het gevoelen van den geachten vorigen spreker
niet. Wij hebben een zoo uitstekend succes gehad met het werk,
voor zoover het is uitgevoerd, dat ik vertrouw hetzelfde goede ge
volg te zullen zien, als wij de verflaag ook van het overige gedeelte
wegnemen. Indien het waar is, dat de twee zijgedeelten niet in denzelfden
stijl zijn als het hoofdgebouw, dan zal men toch de eenheid van stijl
niet verkrijgen door de verflaag er op te laten. Voor zoover het onder
zoek zich heeft uitgestrekt, is het gebleken dat de steen van dezelfde
soort is. Men bedenke wel, dat men, door het gebouw te laten zooals het
nu is, den indruk moet geven dat men halverwege in het werk is blij ven
steken.
De heer Van Dissel. Het komt ook mij voor, dat nu men eens be
gonnen is, men met het werk ook moet voortgaan, liet verschil Van stijl
openbaart zich wel hier en daar, maar niet in die mate om het werk
onvoltooid te laten. Vooral het gedeelte, dat aan de Oostzijde van het
Raadhuis is gelegen, sluit zich goed aan bij bet overige, en er bestaat
m. i. geen voldoende reden de nog overblijvende vleugels niet af te
werken, het zou den indruk maken alsof uit gebrek aan fondsen het
werk ware gestaakt. En daarbij zal het Stadhuis, wanneer het geheel
schoongemaakt weder één geheel is, een veel grootscher indruk maken
dan nu. Ik voor mij kan mij dus niet met de meening van den heer
Van der Hoeven vereenigen.
Volgns. 7687 worden goedgekeurd.
Hoofdstuk I wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Hoofdstuk II. Volgn. 88. Art. 1. Onderhoud van straten en pleinen.
De Voorzitter. Ik ben aan den Raad nog eene mededeeling schuldig,
welke is toegezegd. De straten die het eerst voor bestrating in aanmer
king komen zijn de Doezastraat, een gedeelte van den Oudensingel en de
2de en 3a® Groenesteeg. Wij wenschen echter niet streng daaraan gebonden
te zijn; het zou kunnen zijn, dat ten gevolge van nader onderzoek, een
ander gedeelte der stad bleek eerder in aanmerking te moeten komen.
Wij hebben, wat dit punt betreft vooreerst nog l'embarras du choix.
De heer Van Hoeken. Eene opmerking slechts! M. de V. Ik wenschte
de Commissie van Fabricage opmerkzaam te maken op het gebruik van
oude keien. Het is zeer moeilijk de juiste grens te bepalen welke keien
goed, welke niet goed zijn, maar een groot gedeelte van de onlangs bij
het verstraten van den Ouden Rijn gebruikt zag ik liever naar de puinstaal
verwezen.
De Voorzitter. Wij gaan hierbij zeker met een gepaste zuinigheid te
werk. Er worden jaarlijks 75,000 nieuwe keien aangeschaft voor par-
tiëele vernieuwingen. De goede keien uit de vernieuwde gedeelten straat
worden uitgezocht en weder op andere plaatsen gebruikt, ter vervanging
van minder goede, vooral ter vervanging van de oudere soort van keien.
Het zij den geachten spreker een bewijs, dat wij het geld der gemeente,
zooals men dat in het dagelijksch leven noemt, niet over den balk gooien.
Volgn. 89 wordt goedgekeurd.
Volgn. 90. Art. 3. Onderhoud van wandelplaatsen en plantsoenen.
Dit art. wordt verhoogd met f 1000 voor het onderhoud van het op
de Ruïne aan te leggen park.
Volgn. 9197 worden goedgekeurd.
Volgn. 98. Art. 11. Bijdrage van de gemeente in de kosten van aanleg
van eene duinwaterleiding.
De heer Krantz. Met genoegen natuurlijk, M. de V., heb ik geconsta
teerd, dat in het volgende jaar geen bijdrage meer behoeft te worden
uitgekeerd aan de Leidsche Duinwatermaatschappij. Dit succes ver
heugt mij, hoewel ik daaraan nooit getwijfeld heb. Eene dergelijke maat
schappij moet reusseeren, vooral in eene stad als Leiden, waar de be
hoefte aan goed drinkwater zoo groot is. Nu kan men den prijs waartoe
het water geleverd wordt te boog vinden, het betreuren dat daardoor
o. a. ook de industrie er zoo weinig nut van trekken kan, daaraan veel
te veranderen, valt er niet. Toch zou ik wenschen, dat met de uitbrei
ding van het buizennet zooveel mogelijk werd voortgegaan, en dat alles
in het werk werd gesteld, om het verbruik van het water te bevorderen.
Nu geloof ik, dat men zich niet te veel moet laten ontmoedigen door
een aanvankelijk minder gunstig succes, dit zal allengs wel beter worden,
en al gelukt dit niet, dan is het gemeentebestuur toch verplicht met
zijne pogingen voort te gaan.
„Zou het nu niet mogelijk zijn, de tarieven voor hen, die tot de wer
kelijk behoeftigen behooren te verminderen?"
Met groot genoegen vernam ik zooeven van U, M. de V., dat ook
door U steeds met al de kracht die in U is, moeite gedaan wordt om
het gebruik van het water te vermeerderen, maar U voegt daarbij: men
kan het toch niet in de huizen brengen 1 zou dit nu zoo onmogelijk zijn
De kosten zouden groot wezen, dat geef ik gaarne toe, maar wanneer
Leiden eenmaal een bij uitstek gezonde gemeente kon genoemd worden
en niet meer bij eene epidemie de treurige eer genoot aan de spits van
die gemeenten te staan, waar de ziekte de meeste slachtoffers eischte,
dan zouden volgens mijne meening deze kosten ruimschoots gedekt zijn.
Het is dus mijne overtuiging dat men het buizennet moet blijven uit
breiden en trachten den tegenzin te keeren door den prijs te verminderen.
De Voorzitter. In beginsel deel ik het gevoelen van den heer Krantz,
omtrent de wenschelijkheid dat het gebruik van duinwater algemeen
ware. Het heeft dan ook niet ontbroken aan pogingen van onze zijde,
om daartoe te geraken, doch wij zijn daarin niet altijd even gelukkig
geslaagd. Er bestaat bij een groot deel der volksklasse nog een tegenzin
tegen het duinwater, omdat zij vindt dat het te flauw en smakeloos is,
en hoe ongelooflijk het klinken moge, zij geeft veelal nog de voorkeur
aan het water uit achtergrachten, zelfs in de nabijheid der fabrieken,
omdat dit, naar zij beweert een „hartiger" smaak heeft. Ik zou daarvan
verscheidene voorbeelden kunnen opnoemen, maar zal mij thans bij één be
palen, ofschoon het bij de meesten Uwer wel bekend zal zijn.