54
voorstelt van die begunstiging door lage gasprijzen. Op grond van een
en ander heb ik mij, qua medefabrikant, verplicht geacht den gasver-
bruikers een waarborg te geven, dat zij voor hun geld goed gas zullen
hebben.
Het is daarom, dat ik mij verblijden zal wanneer mijn voorstel wordt
aangenomen; maar zoo dit het geval niet mocht zijn dan zal ik, die
niet van meening ben, dat door toegenomen gebruik, de mindere opbrengst
van de fabriek, ten gevolge van de prijsverlaging, zal worden gedekt,
mij dubbel verblijden, wanneer de goede verwachting van hen, die dat
wel meenen, zal worden verwezenlijkt, ja, zelfs overtroffen.
De heer Cook. Dat ik een voorstander ben van het stelsel van con
trole op de gasbereiding zal ik in deze vergadering niet behoeven te her
halen. Twee jaren lang ik zou bijna zeggen: twee lange jaren
n.l. de jaren 1880 en 1881 hebben de leden van den Raad, en ook ik,
dé'gelegenheid gehad deze zaak te bespreken en van verschillende zijden
het voor en het tegen dezer controle te beredeneeren. Ik ben in dien
tusschentijd niet van opinie veranderd en ik begroet dus in zoover het
voorstel van den heer Bredius met vreugde. Toch heb ik het niet met
ingenomenheid ontvangen. Neen, ik had gewenscht, dat hij het niet ge
daan had, niet omdat ik er tegen ben ik zou nog verder wenschen
te gaan, want ik zou die controle niet willen beperken tot het tijdstip,
dat de oude winsten weer zullen verkregen zijn maar omdat ik de
indiening ervan ontijdig acht. Het is niet genoeg het goede te willen,
maar men moet den tijd weten te kiezen om het in werking te brengen.
De controle op de lichtsterkte van het gas is hier ingevoerd in het
begin van 1880; het eerste denkbeeld dagteekent van 16 October 1879
en ging uit van den Voorzitter der Commissie voor de Gasfabriek, den
heer De Fremery. Niettegenstaande die controle uitstekende resultaten
had opgeleverd, is zij bij besluit van 8 December 1881, door eene ver
rassende wending in de opinie van sommige leden, na twee jaren afge
schaft geworden.
Men herinnert zich nog zeker levendig de ik mag werkelijk zeggen
vrij hevige discussies, die over deze zaak in die jaren herhaaldelijk
gevoerd zijn en wanneer men de bijbladen van '80 en '81 naziet, zal
het blijken, dat ik mij volstrekt niet aan overdrijving schuldig maak,
wanneer ik zeg, dat in die twee jaren ongeveer een vijfde van al onze
dtscussien aan de lichtsterkte van het gas en de controle daarover is
gewijd geweest. De hoofden maakten zich bij de behandeling van dat on
derwerp telkens warm en het einde was, zoo als ik reeds zeide, dat de
controle in December 1881 werd afgeschaft. Dit is dus nauwelijks 3
jaar geleden. Men ziet zelden dat colleges in zulk een korten tijd, hetzij
in samenstelling van personen hetzij in denkwijze veranderen; zelfs per
sonen veranderen niet in drie jaren van opinie; men moet de menschen
den tijd geven van hunne dwalingen terug te komen en nog meer geduld
moet men oefenen met colleges. Ik voorzie dus dat aan het voorstel van
den heer Bredius, hoezeer ik het ook goedkeur, hoezeer het mij toelacht,
niets anders dan een allerongelukkigst succes zal te beurt vallen. Was
het daarmede nu maar gedaan, dan was het nog zoo erg niet. Maar als
de controle heden weer afgestemd wordt, zoo als waarschijnlijk is,
dan zijn die 3V2 jaar verloopen zonder eenig nut. De vergadering zal
zich dan weder op nieuw hebben uitgesproken, de aangevangen verjaring
is als het ware gestuit, en van heden af aan zal weer eene nieuwe reeks
van jaren moeten beginnen te loopen, die vergaderingen of colleges over
het algemeen noodig schijnen te hebben om op eene eens uitgesproken
meening terug te komen, zoodat wij wellicht weer een jaar of zes zul
len moeten wachten.
Ik zal overigens de zaak niet in het breede motiveeren; de zaak is te
dikwijls besproken, reeds te veel woorden zijn daarover gevallen, dan dat
ik mij de moeite zou geven te dezer plaatse daarover weder te beginnen.
Ik blijf echter bij mijne opinie, dat waar het geldt een artikel van da-
gelijksche behoefte, dat tengevolge van een feitelijk monopolie slechts
door één leverancier geleverd wordt, controle uit een moreel oogpunt
gebiedend noodzakelijk is. Het gaat niet aan, dat met betrekking tot de
qualiteit der waar de gebruiker zonder eenige afdoende controle geheel
afhankelijk is van de goede trouw of willekeur van den leverancier, al
is die leverancier ook nog zoo'n braaf en eerlijk man. Waar geen mo
nopolie bestaat, treedt de publieke concurrentie in plaats der controle en
is deze niet noodig. De noodzakelijkheid van controle in het algemeen
en op elk gebied ligt trouwens als het ware in de menschelijke natuur;
wij allen hebben controle noodig, ik in de eerste plaats; dit is het
hoofdargument van de voorstanders van de controle. Den heer Bredius
kan ik echter één troost geven en wel deze: het is mijn heilige over
tuiging, dat er vroeg of laat controle zal komen. Of wij dit beleven zul
len, durf ik niet met zekerheid zeggen, maar komen zal zij. Dit staat
bij mij vast. De stem van de billijkheid, ja van de noodzakelijkheid zal
zich telkens dringender en dringender doen hooren. Ik roep hem dus
toe: „houdt goeden moed, maar geef het voor het oogenblik op.
De heer Van Dissel. Ik zal slechts zeer kort over deze zaak spreken,
M. de V., want mijn voornaamste argumenten tegen het voorstel van den
heer Bredius zijn opgenomen in het rapport, dat de gascommissie heeft
uitgebracht. Ik wensch dus alleen te wijzen op eene onjuistheid, die het
gevolg is van eene verkeerde voorstelling door den heer Bredius aan de
zaak gegeven.
De heer Bredius heeft gezegd, dat de geheele Gemeenteraad gasfabrikant
is, en dat dus ieder lid als het ware medefabrikant zou zijn. Indien dit
waar mocht zijn, dan zijn toch zeker de overige leden van den Raad stille
vennooten, de uitvoering geschiedt in werkelijkheid door den Directeur en
de Commissie der Gasfabriek. Wordt er door verkeerde maatregelen ver
lies geleden of ontbreekt er iets aan de uitvoering, dan komt de verant
woordelijkheid daarvan neer niet op de overige leden van den Raad maar
enkel op de drie leden, welke deel van de Commissie van de Gasfabriek
uitmaken. De Raad in zijn geheel er toe komende eene minder goede
qualiteit van gas te leveren, zou dit bij een bepaald raadsbesluit moeten
vaststellen en men kan wel gerust zijn dat het tot zoo iets nooit zal ko
men; er zou heel wat moeten gebeuren voordat de gevorderde lichtsterkte
van de kaarsen bij raadsbesluit tot eene van 13 of 14 werd teruggebracht.
En wat nu de Commissie der Gasfabriek betreft, wensch ik op te mer
ken, dat zij niet speciaal eene financieele Commissie is, en dat de vraag
wat zal het gas opbrengen of, hoe staat het met de Gemeente-financiën
bij liaar nooit op den voorgrond mag of zal staan. De man voorts, die
in de eerste plaats invloed op de gasprijzen heeft, is de Directeur; maar
deze Directeur is toch zeker in de allerlaatste plaats een financieele amb
tenaar, en de quaestie hoe het met de financiën der Gemeente staat behoeft
hem geen zorg te baren; hij krijgt er geen halve cent meer traktement
om, want hij geniet een vast honorarium, onverschillig hoe groot of hoe
klein de winsten ook zijnin vroeger jaren had er eenige vrees kunnen
bestaan, daar de Directeur toen een zeker percentage in de winst van de
fabriek genoot en zijn eigenbelang dus in het spel kwam. Nu heeft hij
alleen zorg te dragen, dat het gas een behoorlijke lichtsterkte behoudt,
en over onze Gemeente-financiën behoeft hij zich niet te bekommeren. Ik
acht de voorgestelde contróle daarom niet noodig, want die zou enkel
dienen om den Directeur of de Commissie van de Gasfabriek aan hun
plicht te herinneren, maar ik betwijfel of eene zoodanige door den Raad
ingestelde contröle een gunstigen invloed zou hebben op het vertrouwen
van het publiek.
De heer Cock heeft gezegd, dat de contróle door de moraliteit geëischt
wordt, en dat wij den 8sten December 1881 met warme hoofden tot de
afschaffing er van besloten hebben. Ik behoorde toen ook tot hen die voor
de afschaffing stemden, maar ik kan verzekeren, dat ik het met een zeer
koel hoofd gedaan heb; ik stond geheel buiten de partijen en stemde
zonder eenige opgewondenheid eenvoudig voor hetgeen ik in het belang
onzer gemeente achtte. Wat zal de Raad nu volgens het aanhangige voor
stel doen? De Raad vertrouwt de Commissarissen, die hij zelf benoemd
heeft, en den Directenr niet voldoende, en zal een nieuwen controleur be
noemen, maar ook deze staat nooit buiten den Raad, maar is wat overigens
zijn positie ook zijn moge, als controleur der Gasfabriek, bezoldigd gemeente
ambtenaar; bestaat er dus 't geen ik pertinent ontken eene geheime
invloed, die de tegenwoordige Commissarissen en beambten der Gasfabriek
een verkeerden weg doen inslaan, dan zal die verkeerde invloed ook op
den nieuw te benoemen ambtenaar inwerken. Wij komen daarmede niets
verderWat de zekerheid voor het publiek betreft, het blijft een contro
leeren van ons zei ven.
Alleen dan wanneer de contröle uitgaat van de gasverbruikers zeiven
desnoods op kosten van de Gemeentekas kan die gewenschte zekerheid
worden verkregen en ook alleen in dat geval kunnen wij spreken van
eene contróle, die wordt uitgeoefend op den Gemeenteraad; in alle andere
gevallen is het eene contróle die de Gemeenteraad zelf en op zich zeiven
laat doen, die zeer nuttig kan zijn, maar nooit het beoogde resultaat,
zekerheid voor het publiek kan opleveren. Daarom blijf ik, ook na de
toelichting die de geachte voorsteller aan zijn voorstel gegeven heeft, bij
mijne overtuiging en zal tegen het voorstel stemmen.
De heer Buys. Ik zou meenen, M. de V., dat de gevoelens van den
geachten voorsteller en die van de Commissie voor de Gasfabriek werke
lijk niet zoover uit elkander liggen als oppervlakkig schijnt. Immers beiden
zijn het eens over de hoofdzaak, namelijk de behoefte aan strenge controle,
vooral dan als de gemeente zelve gas levert. Dat die overtuiging bij
Commissarissen bestaat, blijkt uit hetgeen zij in hun belangrijk rapport
mededeelen omtrent de regelmatige en zorgvuldige waarnemingen zoowel
aan de fabriek zelve als op verschillende stations daar buiten. Intusschen
het belanghebbend publiek verneemt van het resultaat dier waarnemingen
niets, althans niet dadelijk, en daarin ligt dunkt mij een wezenlijk gebrek.
Commissarissen erkennen dit in zekeren zin aan het slot van hun rapport,
waar zij zeggen dat men er toe zoude kunnen overgaan de waarnemin
gen van de lichtsterkte van het gas maandelijks of wekelijks mede te
deelen. Ik voor mij zou aan die wekelijksche mededeelingen groote waarde
hechten en meenen dat het voorstel van den heer Bredius werkelijk goede
vruchten had gedragen, wanneer het er toe leidde dat onze couranten
de resultaten van de waarnemingen elke week geregeld konden mede
deelen. Yoor mij althans zouden zulke mededeelingen geheel voldoende
zijn, want ik heb op dit oogenblik geen enkele reden om hare nauw
keurigheid en juistheid te verdenken.
De Voorzitter. Tot mijn leedwezen moet ik constateeren dat de heer
Bredius geen gebruik gemaakt heeft van de gelegenheid, die ik meende
dat hij met beide handen zou aangrijpen om te expliceeren op welke
gronden hij meende dat wij ons aan de laakbare handelingen zouden schuldig
maken welke hij van ons verwacht. Ik heb hem alleen de algemeene
stelling hooren verkondigen dat fabrikanten, die minder goede zaken
maken, de qualiteit van hun product zullen verminderen om daardoor
meerdere winsten te verkrijgen. Ik geloof dat dit een uitstekend systeem
is om den fabrikant geheel te gronde te richten en dat zeker niet toe
gepast zal worden door een industrieel, die zijn vijf zinnen bij elkaar heeft.
Ik ken maar eene soort van eerlijkheid; officieele- in tegenstelling van
particuliere eerlijkheid is mij geheel onbekend. De heer Bredius zeide
wellicht om een meer algemeene strekking aan zijne bewering te geven,
aan het hoofd van de gemeente staat een Raad en al de leden daarvan
zijn fabrikanten. Bij deze aanhaling van de wet is de heer Bredius
blijven stilstaan. Als hij wat verder doorgegaan was zou hij gevonden
hebben dat Burg. en Weth. het College vormen dat belast is met de
uitvoering der besluiten van den Raad, en als deze besluit dat gas van
zekere qualiteit zal worden geleverd, zijn wij volgens eed en plicht ge
houden uitvoering aan dat besluit te geven. En ik wacht nog steeds van
den heer Bredius op iets dat naar een betoog gelijkt, waaruit hij meent
het recht te mogen putten om te beweren, dat wij in het onderhavige
geval ons niet als eerlijke mannen zouden gedragen, die onder eede op
zich genomen hebben om hunne taak eerlijk uit te voeren. Wanneer hij
daarvoor geene gronden kan aanvoeren, dan ga ik zeker niet ver als ik
zeg dat hij zich zeer onvoorzichtig heeft uitgelaten.
Én nu wat de zaak zelve betreft. De heer Cock heeft aan de discus-
siën van December '81 herinnerd en beweerd, dat wij toen met warme
hoofden het besluit hebben genomen om de contröle af te schaffen. Ik
geloof, dat die geachte spreker niet met aandacht heeft nagelezen wat
toen voorgevallen is, want tenzij mijn geheugen mij geheel bedriegt, zijn