53
De Voorzitter. Mag ik de heeren de Goeje, Zaaijer en Hartevelt ver
zoeken met mij het stembureau te willen uitmaken1?
Met algemeene stemmen worden achtereenvolgens benoemd de heeren
J. Van Heukelom Jr., C. J. Leembruggen en A. J. Krantz.
IV. Idem van een commissaris der Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 95).
Benoemd wordt de heer Mr. C. Cock, met 17 stemmen, terwijl één
stem op Mr. H. Van der Hoeven was uitgebracht.
De Vootzitter. Is de heer de Cock bereid de benoeming aan te nemen
De heer Cock. Jawel, M. de V.
V. Verzoek van G. Aalbertsberg, om continuatie als stadheelkundige.
(Zie Ing. St. n°. 91).
De he?r G. Aalbertsberg wordt met algemeene stemmen gecontinueerd.
VI. Voordracht tot continuatie van den leeraar in de Nederlandsche
taal enz. aan het Gymnasium.
(Zie Ing. St. n°. 90).
De heer A. Hendriks wordt met algemeene stemmen gecontinueerd.
VII. Idem betrekkelijk het jagen op waterwild op de vroonwateren.
(Zie Ing. St. n°. 92).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
VIII. Suppletoire staat van begrooting dienst 1885, verhooging subsidie
aan de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. n°. 89 en 97.)
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IX. Voordracht tot aankoop van de schutting geplaatst langs de Ruïne.
(Zie Ing. St. n°. 98;)
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen
tegen het voorstel.
De heer Van Hoeken. Ik zal zeer zeker voor deze voordracht stemmen, M.
de V. Wanneer wij toch eene schutting die nieuw 600 kosten zal voor ƒ400
kunnen overnemen, is dit zeker in het belang van de gemeente. Ik wenschte
echter wel te vragen of het voornemen bestaat, het terrein provisioneel
gesloten te houden of weder voor het publiek open te stellen?
De Voorzitter. Indien de Raad ons voorstel aanneemt bestaat het
plan om het terrein gesloten te houden, tenzij de Raad tot het tegen
deel mocht besluiten. Hoe het park aangelegd zal worden is nog niet
met zekerheid hekend; er zijn nog geene plannen gemaakt; maar wel
licht zal een deel van het nu bestaande gebruikt kunnen worden bij het
aan te leggen park; en daarom dunkt ons beter het terrein afgesloten
te houden, daar het anders weder zeer spoedig vernield zou zijn.
De heer Van Hoeken. Ik ben geheel van hetzelfde gevoelen, M. de V.
Ik dank U voor de inlichtingen.
De heer Donner. Er bestaat M. de V. slechts één bezwaar tegen de
afsluiting van het terrein, wanneer vreemdelingen het standbeeld van
Van der Werff van nabij willen beschouwen.
Is hierin wellicht te voorzien?
De Voorzitter. Dit zal geen zorg geven. Den politie-agent in de na
bijheid gestationneerd zouden wij des noods een sleutel kunnen geven,
of men kan aan het bureau van politie een sleutel beschikbaar stellen
dat zal geen bezwaar opleveren.
De voordracht wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
X. Voorstel van Mr. J. Bredius, tot invoering van eene contróle op de
lichtsterkte van het gas.
(Zie Ing. St. n°. 72).
De heer Bredius. Het verblijdde mij, M. de V., toen ik in de Inge
komen Stukken zag, dat mijn voorstel door U in behandeling zou worden
gebracht en het doet mij genoegen dat het oogenblik daarvoor nu is
aangebroken. Dat verblijden, M. de V., ging echter gepaard, al was het
dan met de geschiedenis vóór mij, niet met een verpletterende teleurstel
ling, dan toch met spijtgevoel, omdat de conclusie van Burg. en Weth.
strekt om dat voorstel te verwerpen. Wat mij echter verblijdde, was de
roetzwarte qualificatie, door Burg. en Weth. gegeven, aan het feit dat
een fabrikant, wanneer hij zich in geldelijke moeilijkheden bevindt, de
toevlucht zou nemen, tot het leveren van een minder goed fabrikaat,
om daaraan te gemoet te komen. Bijzonder veel genoegen zou het mij
gedaan hebben, wanneer ik daarbij tevens de wetenschap had gehad, dat
al de leden van deze vergadering, alsook die na hen deze zetels zullen
innemen, aan dat feit dezelfde roetzwarte qualificatie geven en zullen
geven als Burg. en Weth., en wanneer zij daaraan tevens die beteekenis
en die uitlegging zouden geven, die ik daaraan geef en hecht. Dan toch
zou ik, bij de overtuiging die ik heb, en die ik hier wel wil uitspreken,
n.l. dat noch Burg. en Weth., noch eenig ander lid van dezen Raad
zich ooit of te immer zullen schuldig maken aan het bedrijven van een
laakbaar feit, mijn voorstel intrekken.
Die overtuiging zou mij dan de meest volstrekte zekerheid geven, dat
de gasverbruikers steeds zouden ontvangen gas van de vereischte licht
sterkte. Zelfs zou ik meenen, dat zij in den regel wel iets meer zouden
hebben, en dat wel om de reden, dat het mij is voorgekomen, dat de
gasbereiding eene zaak van zeer teêren aard is en die lichtelijk tot resul
taat kan hebben, dat men een minder fabrikaat verkrijgt dan men zich
had voorgesteld. Om zich dus te wachten, zelfs voor den schijn des
kwaads, zou buiten twijfel de gasbereiding zoodanig worden ingericht,
dat altijd gas zou worden verkregen, dat eenige meerdere lichtsterkte
had, dan vereischt wordt, om te voorkomen dat op een gegeven oogen
blik, door minder gunstig uitgevallen fabrikaat, gas zou worden geleverd
van mindere lichtsterkte, dan vereischt wordt. Dat betere fabrikaat zou
dan den gasveruikers ten goede komen bij goede uitkomst van het fabrikaat.
Maar die zekerheid heb ik niet verkregen, en ik trek dus mijn voor
stel niet in. Ik wil nu ook gaarne van deze gelegenheid gebruik maken
om mede te deelen wat mij geleid heeft tot het indienen van dit voorstel
en mijne beschouwingen daarover.
De gemeente wordt vertegenwoordigd door een Raad, bestaande uit
een aantal personen voor do verschillende gemeenten door de wet geregeld.
Ook in deze vergadering is de spreuk niet uitgesloten; „zooveel hoofden,
zooveel zinnen." Een zaak de gemeente betreffende, wordt behandeld en
nu acht ik ieder van de leden niet alleen gerechtigd, maar zelfs verplicht
om, bij de behandeling, zijne opinie kenbaar te maken, overeenkomstig
zijn gevoelen te stemmen, en zich ten slotte, als het besluit gevallen is,
er aan te onderwerpen.
Wanneer bijv. de vraag gedaan zou worden: „zal de gemeente een
gasfabriek hebben 7" en de beslissing daarvan van mijne stem zou afhan
gen, zou zulks nimmer het geval zijn; want ik stel het bezit van een
fabriek voor eene gemeente gelijk met een vijfde rad aan een wagen en
ik kan ook niet zeggen, dat door het hebben van een fabriek de werk
kring van de leden van den Raad wordt veraangenaamd; ik geloof,
dat vele der vroegere vergaderingen het tegendeel kunnen bewijzen.
Maar eenmaal aangenomen zijnde, dat de Gemeente een fabriek bezit
ten zal, zal ik mij aan dat besluit onderwerpen, maar acht dan ook de
Gemeenteraad te zijn fabrikant en ieder van de leden medefabrikanten.
Wanneer ik dus melding maak van de Gemeente als fabrikant, dan heb
ik niet het oog op de Commissie van de gasfabriek of op den directeur.
Niet omdat ik niet waardeer dat de leden dier Commissie hun kunde en
wetenschap en daarbij veel van hun kostbaren tijd ten beste geven om
de fabriek te drijven, en dat ik voor mij niet overtuigd ben, dat zij dat
doen op eene wijze, dat de opbrengst van de fabriek zoo groot mogelijk
isook niet om af te dingen op de erkende kunde van den Directeur of
op diens ijver, dien hij zelfs daarin heeft bewezen, door aanschouwelijk
en proefondervindelijk het veelzijdig gebruik van het gas te doen kennen,
ten einde het gasverbruik en daardoor de opbrengst van de fabriek te
doen toenemen, maar dan is het daarom dewijl ik den Raad als fabri
kant beschouw, die voor de deugdelijkheid van zijn fabrikaat heeft zorg
te dragen. De commissarissen der gasfabriek zijn lasthebbers; de Raad
blijft verantwoordelijk. Hoewel ik mij, als medefabrikant met de bereiding
van het gas volstrekt niet zal inlaten, omdat ik er geen kennis van heb
en ik mij daartoe dan ook niet verplicht acht, reken ik mij daartoe wel
verplicht, waar het aangelegenheden van anderen aard, b. v. geldelijke
betreft.
Zoo is onlangs in deze vergadering het voorstel in behandeling geno
men tot vermindering van den gasprijs.
Wanneer ik ooit met groote ingenomenheid een voorstel ontvangen
heb, dan is het zeker dat geweest, want de hoofdvoorwaarde die ten
grondslag moet leggen aan hetgeen door de gemeente of van gemeente
wege wordt daargesteld of ingericht moet zijn, dat zulks, indien dat
kon, ten goede komen aan al de ingezetenen, zeker altijd aan een zoo
groot mogelijk aantal hunner, en dat dat zooveel mogelijk onder
het bereik van èen ieder hunner gebraeht worde, opdat ieder burger de
voordeelen en het genot daarvan kan hebben. Ik meende dan ook met
veel liefde voor het voorstel te zullen stemmen. Toen ik echter daarover
nadacht, kwam dadelijk de vraag bij mij op: wat zal het gevolg daarvan
zijn? Het eerste gevolg: dat de fabriek minder zal opbrengen; en
toen vroeg ik mij af: hoe zal en waaruit zal die mindere opbrengst
aangezuiverd worden?
De gemeente toch heeft voor hare huishouding zeer groote sommen
gelds noodig, die voor een groot deel door een belangrijk bedrag, jaar
lijks van de gasfabriek genomen, gevonden worden. Dat zal bij ver
minderde opbrengst niet kunnen geschieden, en de gelden zullen op an
dere wijze moeten worden gevonden.
Tevergeefs zocht ik in het voorstel naar de beantwoording dezer vraag
en stelde mij toen voor, dat één van de volgende middelen zoude
kunnen worden aangewend: vooreerst, ligt het voor de hand dat
een fabrikant, die in geldelijke moeielijkheid verkeert en financiën voor
zijne huishouding noodig heeft, zijn fabrikaat vermindert en tracht op zulk
eene wijze het evenwicht te herstellen. Nu hebben wij hier niet met een
gewonen fabrikant te doen, maar met gemeente-fabrikanten. Doet
nu de gewone fabrikant de ongelukkige coup om zijn fabrikaat te vermin
deren, hij zal daardoor niets anders bewerkstelligen dan dat de afnemers van
zijn fabrikaat afzien en uitzien naar een ander, dat aan den eisch voldoet,
en zoo doende zal hij zeer spoedig geheel ten onder gaan. De gemeente
bezit hier échter het monopolie. De ingezetenen kunnen nergens anders
gas verkrijgen dan hier. Daarbij komt dat de gemeente eigenlijk de hand
heeft in de geldkist der ingezetenen en daaruit, al is het dan geene onbe
perkte, toch eene ruime greep kan doende Gemeenteraad toch heeft maar
te besluiten op welke wijze de gelden voor de gemeente-huishouding bij
elkaar zullen worden gebracht. In de eerste plaats zou nu óók de gemeente
als fabrikant kunnen overgaan tot vermindering van het fabrikaat, om
daardoor, bij wijze van belasting, door de gasverbruikers te dragen, de
opbrengst der fabriek te vermeerderen. Tegen dien maatregel heb ik
echter dat bezwaar, dat de gasverbruikers boven en behalve die belasting
nog het ongerief zouden ondervinden van minder goede verlichting. Een
andere wijze zou zijn om den hoofdelijken omslag te verhoogen. Daar ben
ik echter zeer sterk tegen; die is zóó hoog opgevoerd, dat ik wel bereid
ben om dien te verminderen, geenszins om dien op te voeren. Men zou
kunnen overgaan tot het sluiten van eene leening. Maar dan worden
de ingezetenen toch belast met de betaling van de rente en de aflossing.
Eene andere zaak zou zijn om de huishouding eenigszins in te krimpen
en zich te ontdoen van het overtollige dat dikwijls de grootste uitgaven
vereischt. Op die wijze zou een en m. i. het beste evenwicht verkregen
kunnen worden.
Dit laatste geloof ik echter, dat op dezen oogenblik in deze vergade
ring nog geen ingang zal vinden. Nu staat, naar ik vernam, bij sommige
gasverbruikers ook dit wel eenigermate vast, dat men zich niet veel