51
Zitting ran Donderdag 9 Juli 1995,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Beëediging en installatie van den heer Dr. W. N. Du Rieu, nieuw
inkomend Raadslid.
2°. Benoeming van een Voorzitter der Commissie van Financiën.
3°. Idem van drie bestuurders van de Stedelijke Werkinrichting. (93)
4°. Idem van een Commissaris der Bank van Leening. (95)
5°. Verzoek van G. Aalbertsberg, om continuatie als stads-heelkundige. (91)
6°. Voordracht tot continuatie van den leeraar in de Nederlandsche taal
enz., aan het Gymnasium. (91)
7°. Idem betrekkelijk het jagen op waterwild op de Vroon wateren. (92)
8°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1885. (Verhooging subsidie
aan de Stedelijke Werkinrichting. (89 en 97)
9°. Voordracht tot aankoop van de schutting geplaatst langs de Ruïne. (98)
10°. Voorstel van Mr. J. Bredius, tot invoering van eene contröle op de
lichtsterkte van het gas. (72)
11°. Voordracht tot regeling der betrekking van Gemeente-Archivaris. (83)
12°. Rekening van de dienstd. Schutterij over 1884. (88)
13°. Idem van de Stedelijke Gasfabriek. (94)
14°. Verslag van Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek over 1884.
15°. Voorstel van Commissarissen der Bank van Leening, betrekkelijk
de oprichting van hulpkantoren. (96)
Tegenwoordig 18 leden, als: de heeren Was, De Goeje, Zaalberg,
Donner, Van der Hoeven, Van Hoeken, Verster, Le Poole, Land, Van
Dissel, Zaaijer, Bredius, Hartevelt, De Fremery, Du Rieu, Cock, Buys,
en de Voorzitter.
De Voorzitter. Ik stel het eerst aan de orde punt I van de agenda,
n.l. de beëediging en installatie van den heer Dr. W. N. Du Rieu.
De heer Du Rieu legt in handen van den Voorzitter de bij de wet
gevorderde eeden af.
De Voorzitter. Ik wensch U geluk met Uwe benoeming en met het
vertrouwen dat de kiezers in U gesteld hebben. Meermalen heeft Uw
naam onder de bestuurders dezer gemeente en in deze vergaderzaal een
goeden klank gehad en ik twijfel niet of gij zult evenals Uw vader en
Uw ons te vroeg ontvallen broeder het belang van onze gemeente
steeds naar Uw beste vermogen helpen bevorderen en toonen, dat gij
evenals Uwe naamgenooten, een waardig lid van ons College zijt.
(Toejuichingen).
De heer Du Rieu. Ik betuig U mijn dank, M. de V., voor het door
U zooeven gesprokene. Zooverre mijne krachten dit toelaten, zal ik, uit
liefde voor de stad waar mijne voorvaderen heengevlucht zijn en die in
later tijden door mijn vader bestuurd is geworden, medewerken tot haar
bloei op de wijze, die ik meen dat de beste zal zijn.
Ik heb mij altijd bewogen op het meer intellectueele terrein; daar heb
ik altijd gemeend dat het gezegde„Kennis is Macht" waarheid bevat.
Steeds trachtte ik dan ook bij allen, die tot mij kwamen, van welk vak,
van welke richting ook, die kennis te helpen ontwikkelen. Vele intellec
tueele inrichtingen hoop ik om dezelfde redenen te blijven steunen; op
die wijze meen ik tot de ontwikkeling en bloei van onze gemeente Leiden
mede te werken; daarbij gesteund te worden door de leden van dezen
Raad, zal ik steeds op hoogen prijs stellen. (Toejuichingen).
De heeren Driessen, Kerstens, Kaiser, Knappert, Juta en Bool, hebben
kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De notulen der vergadering van 18 Juni worden gelezen.
De Voorzitter. Verlangt iemand het woord naar aanleiding van de
notulen 1
De heer Donner. Niet zoozeer naar aanleiding van deze notulen, M. de V.,
dan wel naar aanleiding van een besluit, dat in de vorige vergadering
medegedeeld is, wenschte ik een oogenblik het woord. U heeft ons toen
in kennis gesteld dat de stukken, betrekking hebbende op het op pensioen
stellen van onzen Gemeente-Architect, den heer Schaap, in de leeskamer
ter inzage lagen. Ik heb die stukken ingezien en daaruit is mij gebleken
dat de heer Schaap in 1863 tot Gemeente-Architect is benoemd en dus
22 jaren die betrekking heeft waargenomen, waardoor hem, berekend
naar 1/eo van zijn inkomen, een pensioen zou toekomen van f 1125.
Tevens is mij uit de stukken en ook uit het advies van de Commissie
van Fabricage een advies van de Commissie van Financiën ontbrak
gebleken, dat men bij die 22 jaren, die hij als Architect gediend heeft,
bijgetrokken heeft, de jaren, dat hij als lid van de brandweer, waarbij
hij verschillende betrekkingen waarnam, bij de gemeente is werkzaam
geweest. Op grond daarvan wordt aan den heer Schaap het volle pensioen
toegekend van iemand, die veertig jaren de gemeente heeft gediend en
wel s/3 van zijn inkomen, n.l. f 2000. Gaarne M. de V., zou ik wen-
schen te weten of er in de Verordening betreffende het verleenen van
pensioen eenig artikel bestaat, op grond waarvan men de jaren, die de
heer Schaap vroeger bij de brandweer gediend heeft, medegerekend heeft
en dat wel naar een salaris van f 3000?
De Voorzitter. Voor dat ik de bespreking van uwe vraag aan de orde
stel, wensch ik mijne vraag te herhalen of iemand bezwaar heeft tegen
de voorgelezen notulen. Alleen dit punt is thans aan de orde; keurt de
Raad ze goed, dan ben ik bereid te vragen of hij goedvindt dat uwe
vraag wordt behandeld en, zoo ja, die te beantwoorden.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van 18 Juni
worden daarop goedgekeurd.
ZiTTiNavERSLAO 1885.
De Voorzitter. Nu wensch ik aan den Raad te vragen of hij thans de
door den heer Donner gedane vraag wil behandelen of dat hij ze in
eene volgende samenkomst wenscht te bespreken.
(Daar niemand zich tegen de onmiddellijke behandeling verklaart, wordt
de vraag van den heer Donner aan de orde gesteld.)
De Voorzitter. Artikel 2 van de thans geldende Verordening op de
pensionneering van gemeente-ambtenaren luidt:
De ambtenaren en bedienden, in het vorig artikel bedoeld, hebben, na
bekomen eervol ontslag, recht op pensioen, wanneer zij
I. den leeftijd van vijf en zestig jaren bereikt hebben, na minstens
vijftien jaren onafgebroken in dienst der gemeente te zijn geweest;
II. gedurende veertig jaren een of meer ambten of bedieningen heb
ben waargenomen.
Het overige gedeelte van het artikel is hier van geen belang.
Als maatstaf voor het pensioen wordt voor den ambtenaar of bediende,
die in betrekking was toen de vorige Verordening nog vigeerde aan
genomen volgens artikel III, de bezoldiging, die hij gedurende twaalf
maanden, aan zijn ontslag of wachtgeld voorafgaande, genoten heeft en
voor den ambtenaar of bediende, bedoeld sub. 2 van het eerste lid van
artikel I, de middelsom over een jaar van de bezoldiging, die hij genoten
heeft gedurende de laatste zestig maanden aan het ontslag of wachtgeld
voorafgaande. Wij hadden dus te onderzoeken hoe lang de gepensionneerde
Gemeente-Architect een of meer ambten of bedieningen onzer gemeente
had waargenomen, en welk traktement hij in de laatste twaalf maanden,
aan zijn ontslag voorafgaande, had genoten; den leeftijd van zestig jaren
had hij bereikt. Het aantal zijner dienstjaren overtreft de veertig verre,
Indien ik den heer Donner goed heb verstaan, dan heeft hij gevraagd of
hij als beambte bij de brandweer ook een vast traktement verdiende.
Neen, dat deed hij niet; hij ontving alleen de belooning die daarvoor bij
de verordening is vastgesteld en die afhangt van de uren werkelijke
dienst bij brand of exercitiën met de spuit; maar hij heeft van zijne
benoeming bij de brandweer tot den tijd van zijn ontslag onafgebroken
en ik mag er bijvoegen met ijver „meerdere ambten of bedieningen
van de gemeente waargenomen." Of een beambte of bediende bij de brand
weer een ambtenaar of bediende bij de gemeente is, zou misschien een
jaar geleden bij sommige leden nog aan twijfel onderhevig hebben kunnen
zijn; thans is die niet meer mogelijk na hetgeen toen is voorgevallen bij
de benoeming van leden in het College van Zetters. De Raad zal zich
herinneren, dat op de voordracht personen geplaatst waren die ambten
of bedieningen bij de brandweer bekleedden en dat er op dien grond
bezwaar werd gemaakt om hen op de voordracht voor Zetters aan den
Commissaris des Konings te plaatsen. De meerderheid van den Raad was
van oordeel dat zij waren ambtenarenten overvloede is toen nog dien
aangaande het advies gevraagd van den Commissaris des Konings, die
het gevoelen der meerderheid bevestigde.
Ik geloof dus dat er geen reden tot twijfel overblijft; de heer Schaap
heeft gedurende meer dan veertig jaren om de woorden van de ver
ordening te gebruiken één of meer ambten of bedieningen
van de gemeente waargenomen en heeft dus aanspraak op het
volle pensioen, gerekend naar een 40-jarigen diensttijd.
Ik meen hiermede de vraag van den heer Donner afdoende te hebben
beantwoord.
De heer Donner. Er blijft echter nog een bezwaar over, M. de V. 1
Het geldt hier tevens de vraag, die m. i. bij de verordening op het pen
sioen is uitgemaakt, of de vorige betrekking van brandmeester of welke
betrekking hij ook bij de brandweer moge hebben waargenomen, gerekend
kan worden tot die, welke aanspraak geven op pensioen. Te meer wenschte
ik deze quaestie hier uitgemaakt te zien, omdat, wanneer wij dit nu zoo
aannemen, een antecedent gesteld wordt voor de toekomst.
Er staat in de stukken te lezen dat hij bij de brandweer is werkzaam
geweest. Maar hoe groot is niet het aantal van hen die bij de brand
weer behooren? Wanneer bij andere betrekkingen verhoogingen plaats
vinden, en daardoor tevens het pensioen verhoogd wordt, dan moet ge
suppleerd worden. Daarom vraag ik nog eensheeft de uitspraak, die
gedaan is, eenigen rechtsgrond? M. i. is dit geen basis waarop wij voort
kunnen gaan en Uw antwoord heeft mij dan ook niet voldaan.
Ik zou dan ook wel het voorstel willen doen deze zaak in handen te
stellen van de Commissie van Financiën, ten einde een nader onderzoek
;n te stellen, dat mij, voor de toekomst, zeer belangrijk voorkomt.
De Voorzitter. Ik herinner mij nu dat ik verzuimd heb, U te ant
woorden op Uwe opmerking, dat bij onze mededeeling aan den Raad geen
advies van de Commissie van Financiën was gevoegddit is geheel in
overeenstemming met art. 6 van de verordening, dat zegt
„Het pensioen en wachtgeld wordt, op aanvraag van den belangheb
bende, door Burg. en Weth. verleend bij een met redenen omkleed be
sluit, dat in afschrift aan den Raad wordt medegedeeld."
Wat dit punt betreft zijn wij dus geheel en règle; wij handelden toch
geheel in overeenstemming met de voorschriften der verordening, die
van een advies van de Commissie van Financiën niet gewaagt.
Gij hebt gevraagd naar welken maatstaf het pensioen berekend zou
worden van personen, die veertig jaren bij de brandweer zijn geweest en
gepensionneerd zouden worden. Het antwoord is zeer eenvoudig: in zoo
danig geval ware niets te berekenen, want die personen vallen niet in
de termen om pensioen te krijgen. Om te weten hoeveel pensioen iemand
moet hebben, behoeven wij slechts te vragen naar zijn leeftijd, naar de
bezoldiging die hij 'tzij in de laatste twaalf-, 'tzij in de laatste zestig
maanden heeft genoten en eindelijk zijn dienststaat te raadplegen om te
onderzoeken of hij gedurende veertig jaren een of meer ambten of
bedieningen van de gemeente heeft waargenomen. Verder is er niets meer
te onderzoekenen voor de zeer eenvoudige berekening van zijn pensioen
zou ik bezwaar maken de Commissie van Financiën lastig te vallen. Dit
meen ik dat wij wel zonder haar bijstand of advies zeiven kunnen afdoen.
En nu uw voorstel. Ik moet er mij tegen verzetten, omdat het hier
de uitvoering van eene verordening geldt. Ik geloof niet dat het op den
weg der Commissie van Financiën ligt, om te oordeelen over de wijze