49 in het leven roept. En ik zeg nogmaals zoo stipt mogelijk, want geheel te vermijden zijn dergelijke overschrijdingen niet. Dat zal iedereen die eenig begrip heeft van het beheer van eene begrooting als de onze, dadelijk moeten toegeven. De heer Buys. M. de V.! Voor alles een woord van dank voor de inlichtingen, die u naar aanleiding van het rapport der Commissie van Financiën hebt medegedeeld. Ik erken gaarne en twijfel niet of dit zal het gevoelen der geheele Commissie van Financiën wel zijn, dat het bedrag der posten van de begrooting, welke ons ter af-en overschrijving worden aangeboden, een zeer geringe som vormt, vergeleken bij het geheele cijfer van die begrooting, vooral als men er die posten aftrekt, welker overschrijding het gevolg is van wettelijke voorschriften. Het is dan ook niet de bedoeling der Commissie geweest om de aandacht van den Raad op groote afwijkingen van de begrooting te vestigenwant nimmer zou daartoe minder aanleiding hebben bestaan dan dit jaar. Maar wij waren van meening, dat wij hier met eene quaestie van beginsel te doen had den en bij zulk eene is het geldelijk bedrag waarover de quaestie loopt, zonder eenig belang. Er kan natuurlijk niet aan gedacht worden, dat de Raad geen vertrouwen zou stellen in het College van Dagelijksch Bestuur, of twijfelt aan zijne ernstige begeerte om naar zijn beste weten de be langen der gemeente te behartigen. Maar dit vertrouwen volkomen stel lende, kan de Raad er toch prijs op stellen dat aan groote beginselen van comptabiliteit streng worde vastgehouden en zeker behoort de Com missie van financiën dit te doen. Over dit punt, in de laatste plaats door U besproken, het overschrijden van den post voor het schoonhouden der lokalen van de Hoogere Bur gerschool voor Meisjes door de Directrice, hierover bestaat tusschen U en de Commissie van financiën geen verschil van meening. Gij verklaardet, dat gij er niet zoudt hebben tegen op gezien om de Directrice tot het doen der bedoelde hoogere uitgave te machtigen, zoo zij U om die mach tiging had gevraagd, en in uwe plaats zou ik vermoedelijk hetzelfde zeggen; maar dit neemt niet weg dat buiten het College van Burg. en Weth. geen ambtenaar, wie hij ook zij, eigenmachtig over de gelden van de gemeente moet kunnen beschikken. Dit nu was hier geschied, en daartegen kwam de Commissie van Financiën op. Aangezien gij hierom trent haar gevoelen deelt behoeven wij er niet verder bij stil te staan. Nu nog een enkel woord over het andere punt, het doen van uitgaven, niet door de wet of door nood opgelegd. Wanneer men vooraf weet dat deze de begrooting zullen overschrijden dan dient de verhooging van den betrokken post ook vooraf aan den Raad te worden gevraagd. Ziedaar het eenvoudige beginsel dat de Commissie van Financiën verdedigt. Wij hebben met opzet de volgn. 75 en 99 genoemd, omdat daar vooral niet duidelijk was, dat de gedane hoogere uitgaven, door strenge noodzake lijkheid werden geboden. Ik noem sleehts de gasornementen voor de Gehoorzaalhet komt mij voor dat als de begrootingspost voor zulk eene uitgave geen geld beschikbaar heeft, zij niet kan geschieden zonder voorafgaande machtiging van den Raad. Hetzelfde nu geldt voor het aanschaffen en onderhouden van meubelen. Ik behoef waarlijk niet te herinneren hoe jaarlijks bij de begrooting juist deze posten discussie uit lokken en hoe dikwijls het gebeurt dat die posten met één of tweehonderd gulden worden verminderd. Nu is het toch volkomen billijk, dat de Raad, wanneer hij eenmaal heeft verklaard voor een zeker doel niet meer te willen uitgeven dan eene bepaalde som, er prijs op stelt dat men die wilsverklaring eerbiedige. Hetzelfde geldt nu eindelijk in niet mindere mate van den post voor het onderhoud van het school meubilair. Heeft de Commissie zich daarvan geen juiste voorstelling gemaakt, dan moet de schuld eeweten worden aan de gebrekkige toelichting. De Raad trekt voor onderhoud schoolmeu- belen f 870 uit; de aanbesteding volgt en het onderhoud wordt gegund voor f 1100. Nu wordt eenvoudig gezegd, dat dientengevolge de post van de begrooting is overschreden met een bedrag van f 230 en dat dus verhooging moet plaats hebben. Mij komt het echter voor dat één van beiden had moeten plaats vinden: bf men had de leverantie moeten ver minderen öf den Raad opmerkzaam maken dat de uitgetrokken som niet voldoende is en vooraf goedkeuring vragen om deze te verhoogen. Dit zou de eenvoudige toepassing zijn van het beginsel: niet zonder noodza kelijkheid posten van de begrooting te overschrijden. Kwam de Raad tot de overtuiging dat de leverantie van al het gevraagde volstrekt noodig was, dan twijfel ik er geen oogenblik aan of hij zou zijne goedkeuring aan de meerdere uitgave hebben gehecht, ofschoon ik toch moet opmer ken dat uitgaven voor meubilair in eene gemeente-huishouding zeer elas tisch van aard zijn, evenals in een burgerhuishouden, en dat men daarbij zeer goed te rade kan gaan niet de meerdere of mindere ruimte van beschikbare geldmiddelen. Blijkt het nu echter dat de Raad vooraf wer kelijk kennis heeft gedragen van de overschrijding van den begrootingspost en dien bepaald heeft goedgekeurd dan vervalt natuurlijk het argument der Commissie. In elk geval hlijft echter waar het groote beginsel dat geene posten van de begrooting, zij het met f 50 of 5000, mogen overschreden worden zonder voorafgaande machtiging van hem, die ze vaststelt, althans wanneer geen wet of nood de uitgaven oplegt. Dit is het eenvoudige beginsel dat de Commissie in haar rapport heeft willen uitdrukken. De Voorzitter. Ik herhaal dat de Raad van de meerdere uitgave kennis heeft gedragen. Tegelijkertijd, toen het voorstel is gedaan om die over- overschrijving van volgn. 131 op volgn. 133 te doen plaats hebben, op den 20s'«n November 1884, is aan den Raad medegedeeld, dat de aan besteding had plaats gehad. Toen ter tijd had de Raad, indien hij meende dat onze handeling onre gelmatig was, daarvan moeten doen blijken; hij deed het toen niet, en ik meen dus het recht te hebben te zeggen dat de aanmerkingen die er nu op gemaakt worden geen reden van bestaan hebben. Ik begrijp niet dat de geachte vorige spreker nog steeds spreekt van uitstel van leverantie, terwijl de post geene leverantie, maar alleen onder houd van meubelen bedoelt en ik geloof niet dat het onderhoud der meu belen geheel of gedeeltelijk tot een volgend jaar kan worden uitgesteld: op die wijze zou de zuinigheid de wijsheid bedriegen. Eene dergelijke handelwijze zou geen ander gevolg kunnen hebben, dan dat wij volgende jaren grootere uitgaven zouden moeten doen, waarbij wij natuurlijk slechts kunnen verliezen. Die noodzakelijke verhooging van uitgaven is reeds vroeger aan den Raad medegedeeld geworden en toen heeft geen enkele stem er zich tegen verheven, en wij hadden dus allerminst reden om te verwachten dat hiervan de hoofdgrief der Commissie van Finan ciën tegen het Dagelijksch Bestuur zou worden gemaakt. De heer Buys. Veroorloof mij nog een vraag. Was die verhooging posterieur aan de begrooting De Voorzitter. Zij is van den 24"ten December 1883, dus na de aanneming der begrooting, die reeds in October 1883 was vastgesteld. Bij het opmaken eener begrooting wordt altijd gebruik gemaakt van het laatst bekende cijfer; zoo geschiedde het ook met dezen postwij brachten daarop de aannemingssom der laatste drie jaren, maar daar later bij de aanbesteding de aannemingssom f 230 hooger was, zijn wij nu genood zaakt eene verhooging tot dat bedrag voor dezen post aan te vragen. Wij hadden dit wel dadelijk kunnen doen, doch straks deelde ik reeds mede waarom wij de voorkeur aan den thans gevolgden weg gaven. Het was zelfs zeer goed mogelijk geweest dat de overschrijving niet noodig was. Het artikel bestaat uit meer onderdeelen: soms komt op het eene onderdeel iets te kort, terwijl op een ander wat overschiet. Dit laatste is nu toevallig niet met dezen post geschied; dat is de ge heele quaestie. Overigens ben ik het in beginsel met de Commissie van Financiën eens, niet echter waar het eene toepassing van dat beginsel geldt zooals zij schijnt te verlangen. Wij zullen zeker geene uitgaven doen zonder goed keuring van den Raad, waar deze noodzakelijk vooraf moet gaanzoo zullen wij bijv. geen nieuwe gebouwen laten zetten of werken aanbesteden, waarover de Raad nog niet gehoord is; maar wanneer wij voor uitgaven staan als deze, waartoe wij door de omstandigheden gedwongen worden, dan kan het niet in het belang der administratie zijn, dat wij eerst de goedkeuring van den Gemeenteraad vragen. Wij willen niet in de rechten van den Raad treden, maar wij meenen aan onze zijde het recht te hebben te vorderen dat de Raad ons genoegzaam vertrouwe om goed te vinden dat wij in gevallen als deze, waar geringe overschrijding van reeds door den Raad geautoriseerde uitgaven noodig is, zelfstandig handelen, behou dens natuurlijk nadere goedkeuring van den Raad. Wil de Raad dit niet, het zij zoomaar hij moet wel weten, dat als hij ons de handen zoo bindt, er groote moeielijkheden kunnen ontstaan, en, doch dit is natuurlijk eene zaak van ondergeschikt belang, hij er zeker niet toe zal bijdragen, om ons werk te veraangenamen. Wij willen er ons echter zooveel mogelijk aan houden, mits de Raad ondubbelzinnig doe blijken dat hij dit verlangt. De heer Buys. Nog een enkel woord, M. de V.! Natuurlijk kan het de bedoeling van de Commissie van Financiën niet zijn om het Dagelijksch Bestuur verantwoordelijk te stellen ook voor de onbeduidendste overschrij ding van eiken begrootingspost, want zij stelde zelve op den voorgrond dat misrekening omtrent hetgeen op dezen of genen post al of niet be schikbaar is elk oogenblik mogelijk is. Wanneer nu door U wordt ver klaard dat Burg. en Weth. zich zoo streng mogelijk aan het door de Commissie verdedigde beginsel zullen houden, dan is in hoofdzaak reeds aan ons verlangen voldaan. Wat betreft de quaestie van de schoolmeubelen, verklaar ik nogmaals dat het der Commissie op het oogenblik dat zij het rapport schreef, niet bekend was, dat de Raad die uitgave reeds vroeger goedgekeurd had is dit zoo, dan vervalt natuurlijk onze bedenking daartegen. Het zou echter, volgens mijne meening, niet overbodig geweest zijn deze nadere inlichtingen duidelijk in de stukken te vermelden; ware dit geschied, dan zou de Commissie deze opmerking achterwege hebben gelaten. De heer Le Poole. Als lid van de Commissie van Financiën, wil ik, na al het belangrijke dat mijn geacht medelid gezegd heeft, ook even verklaren, M. de V., dat mij de nadere inlichtingen, door U verstrekt niet bekend waren. In het begin hebt gij U veroorloofd te zeggen„als de Commissie de zaak onderzocht had," wij kunnen op onze beurt zeggen „als wij betere inlichtingen gehad hadden." Wij hebben de stukken beoor deeld, zooals ze voor ons lagen en ware de toelichting, door U nu gege ven gevoegd bij de stukken, dan zou de zaak beter voorbereid geweest zijn. De Voorzitter. Voor eene dergelijke nadere inlichting bestond voor ons geene enkele reden. Zooals ik reeds zeide is de zaak in de vergade ring van den 2<>ten November 1884 behandeld. Toen is aan den Raad mededeeling gedaan van hetgeen geschied was. Wij hebben nu verwezen naar het toen genomen besluitwat wil men meer? Is het onze schuld, dat de Commissie van Financiën, noch het besluit, noch de retroacta, (men zie n®. 169 en 180 van de ingekomen stukken van 1884) heeft geraadpleegd Zonder hoofdelijke stemming wordt daarna de staat van af- en over schrijving goedgekeurd. XI. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1884, van het Ned. Isr. Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 78). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XII. Idem van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. n°. 82). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIII. Voorstel tot onderhandsche verpachting van de tienden onder Leiderdorp. (Zie Ing. St. n°. 79). De heer Van Dissel. M. de V.Zoudt gij mij ook kunnen opgeven wat het vorige jaar die tienden hebben opgebracht, om te kunnen beoor- deelen over welke som die vraag loopt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 3