37 De heer Van der Hoeven. Ik verheug mij zeer, M. de V., dat de heer Bredius geen Minister van Justitie is! Ik geloof dat, wanneer hij dien hoogen zetel innam, het er met ons politiewezen zeer treurig zou gaan uitzien. De heer Bredius toch zou de politie willen gaan decentrali- seeren op eene manier, zooals wij nog nooit vertoond hebben gezien. Ieder die met ons politie-wezen eenigszins bekend is, weet dat het groote ge brek in de regeling daarvan dit is, dat er geen eenheid bestaat, doch dat we onderscheidene soorten van politie hebben, b.v. Rijkspolitie, Ge meentepolitie enz.de eene ambtenaar wordt door deze-, de andere door die autoriteit benoemd en gecontroleerd, en het gevolg van dat alles is, dat het raderwerk niet in elkaar sluit. De heer Bredius wenscht er nu nog een andere soort van politie bij, namelijk die door of voor ondernemingen van openbare vervoermiddelen is aangesteld. Ten slotte zou iedere maatschappij en ieder maatschappijtje dus eene afzonderlijke politie bezitten, en verwarder toestand kan ik mij niet voorstellenwe zouden hier ter stede krijgen eene politie van den spoorweg, eene politie van de trams, eene politie van de stoombooten enz.! Ik geloof dat de Raad er zich wel voor wachten zal, een eerste stap te doen op den uiterst gevaarlijken weg, die hem door den heer Bredius gewezen wordt. Het is al een groote fout in den bestaanden toestand, dat er zoowel wat de veiligheidspolitie als wat de justitieele politie betreft, hiet meer éénheid is, en mocht de Trammaatschappij ooit komen vragen om zelve een politiedienst te arrangeeren, dan zou de Raad zich met hand en tand daartegen moeten verzetten en zeggen „Neen, dat zult ge niet; wij hebben hier onze politie en wij wenschen die te behouden onder één hoofdnooit zullen wij er toe meewerken dat hij een andere instelling van politie haast zich krijgt." Ik moet dan ook ten sterkste de aanneming van het amendement van den heer Bredius ontraden, als zijnde ten eenenmale in strijd met de belangen van het politiewezen. De heer Bredius. Ik wensch alleen op te merken, M. de V., dat het geen door mij wordt voorgesteld niets anders is dan hetgeen geschiedt bij de exploitatie van spoorwegen, waar geen gemeente betaalt voor de surveillance, die daarbij gehouden wordt. Waarom nu een tramdirectie zooveel voor zou hebben bij eene spoorwegdirectie, door steeds een agent te hebben geplaatst bij den tram om de rijtuigen te waarschuwen enz., kan ik niet inzien. De heer Van Dissel. Het spijt mij, M. de V., maar ik begrijp dat ik vervelend word! Welke explicatie van „kunstwerken" is nu de juiste? Ik heb nu drie definities daarvan gehoord, die alle verschillend zijn. Zoude U mij nu niet met een enkel woord kunnen inlichten? Het is echter de laatste maal, dat ik daarnaar zal vragen. De Voorzitter. Ik geloof dat wij het woord veilig kunnen laten staan, omdat het tot geene moeilijkheden aanleiding zal geven. Wat het amendement van den heer Bredius betreft, mij is het niet bekend dat de spoorwegdirectiën er een eigen politie op na houden en het komt ook mij niet raadzaam voor de Maatschappij daartoe te verplichten. Het amendement van den heer Bredius in stemming gebracht wordt ver worpen met 22 tegen twee stemmen. Voor stemden de heeren Bredius en Van Hoeken. Art. 4 en 5 worden goedgekeurd. Art. 6. De heer Donner. Ik zou gaarne, M. de V., zien, dat in art. 6 achter de woorden bereden worden, werden ingevoegd de woorden: op alle dagen der week, behalve op den Zondag. Ik stel dit amendent voor, om dat ik het berijden van den tram op den Zondag niet reken tot de werken der noodzakelijkheid en daarom volgens mijne overtuiging ook tegen de wet en het woord Gods. Ik stel het ook voor met het oog op het personeel dat daaraan werkzaam is. Die menschen moeten dikwijls twee of drie Zondagen zonder pauze in dienst blijven en kunnen geen gebruik maken van de godsdienstoefeningen. Een derde motief voor dit amendement is, opdat door den tram de rust van den Rustdag niet langer worde gestoord. Wij behoeven den tram op den Zondag niet; het is geen lijn, die in corres pondentie staat met andere plaatsen, het is een tram, waarvan men ge bruik kan maken naar men wil tot genot, behoefte bestaat er niet aan op den rustdag. Ware het een werk der noodzakelijkheid, ik zou anders oordeelen. Wij moeten medewerken om de rust mogelijk te maken voor diegenen, die gedwongen worden ter wille van hun dagelijksch brood, op den rust dag te arbeiden. Het verblijdt mij dat dit in onzen tijd meer begrepen wordt en ik verwacht daarom ook dat dit amendement bij den Raad instemming zal vinden. De heer Van Dissel. Is het de bedoeling van het amendement, dat de Maatschappij niet mag rijden of dat het rijden op Zondag niet ver plichtend wordt gemaakt? Dit maakt een groot verschil. Is het geene verplichting, dan wordt het aan de Directie overgelaten en zoude ik mij er mede kunnen vereenigen; is het een verbod, dan ga ik niet mede. De heer Donner. Mijne bedoeling kan geen andere zijn, dan een verbod. De heer Hartevelt. Wanneer het amendement van den heer Donner wordt aangenomen, kunnen wij, naar mijne innige overtuiging, met de behandeling van deze concept-overeenkomst wel eindigen. Er wordt reeds zoo veel geld verloren, dat, zoo de tram op Zondag niet meer zou mogen rijden, de lijn op de Breestraat ook gerust kan worden opgehevenmen kan aan den tram geen doodelijker slag toebrengen, dan het voorstel aan te nemen, door den heer Donner gedaan. Het gevoelen van den heer Donner over Zondagviering en Zondagrust, in verband met de quaestie die ons bezig houdt, wil ik gaarne respecteeren, al denk ik daar ook anders over. De heer Donner. Het verheugt mij M. de V., dat de wethouder, de heer Hartevelt, er zoo ridderlijk voor uit komt, dat het geheel in het belang is van de Maatschappij een contract te sluiten, waarbij wij haar vrijheid geven om den rustdag te schenden. Wij weten nu dat wij op geen andere voorwaarden den tram kunnen behouden. Wij weten nu dat wij een con tract sluiten, waarbij wordt gezegd: „Wij zijn er niet tegen dat het dienst personeel van den tram gedwongen wordt rustdag op rustdag te werken wij zijn er ook niet tegen dat op den rustdag de rust gestoord wordt tot zelfs in het naastbij gelegen kerkgebouw." M. de V. Deze openlijke verklaring van de beteekenis van mijn amen dement door een onzer wethouders is mij genoeg, ook als het wordt afgestemd. De heer Van der Hoeven. M. de V.Er wordt daar een zekere uit legging gegeven aan het voorgestelde amendement. Mag ik evenwel doen opmerken, dat aan die uitlegging niemand ge bonden is, doch dat, indien het amendement werd aangenomen (wat ik niet verwacht), alleen de tekst, zooals die daar ligt, verbindend zal zijn. En dan zegt het voorstel van den heer Donner geheel iets anders. Immers, het artikel zal dan luiden „Behoudens de gevallen van overmacht en de bevelen van Burg. en Weth. zal de spoorbaan gedurende den geheelen duur van deze overeen komst voortdurend en geregeld bereden worden op alle dagen der week, behalve Zondag, volgens dienstregeling en tegen het vrachtloon beide door Burg. en Weth. goedgekeurd." Dat wil dus zeggen„Op alle werkdagen moet er gereden worden vol gens de dienstregeling; maar des Zondags kunt gij rijden zooveel en wan neer ge maar wilt; ge zijt dan niet aan de dienstregeling gebonden." Een verbod om op Zondag te rijden ligt echter in het voorstel van den heer Donner niet opgesloten. De heer Donner. M. de V.Aan elke wet, aan elk artikel ja, aan elk onderdeel van een artikel kan vaak eene andere verklaring gegeven worden. Ik meen echter dat de regel gevolgd wordt, dat elke uitlegging van een wet geschiedt overeenkomstig de memorie van toelichting, die daarbij ge geven wordt. Maar, indien de aanneming van mijn amendement afhanke lijk zou zijn van den vorm, dan wil ik er gaarne een nieuw artikel van maken. Naar mijn oordeel evenwel is het niet onduidelijk. De Voorzitter. Is het 't voornemen van den heer Donner er een artikel van te maken, dan wil ik hem in overweging geven om het nu in te dienenwanneer het amendement verworpen en het artikel aange nomen wordt, zoude ik een nieuw artikel, gelijkluidend met het verworpen araendement, bezwaarlijk in beraadslaging kunnen brengen. De heer Donner. M. de V. Ik zal mij die moeite besparen en den Raad den tijd niet ontnemen. Ik zal het niet doen, wel overtuigd wat er de uitslag van zijn zou. De heer Damsté. Het doet mij genoegen, dat de dienstregeling aan het Dagelijksch Bestuur is overgelaten. Ik hoop, dat Burg. en Weth. eene nieuwe dienstregeling in het leven zullen roepen en de bestaande niet zullen handhaven, want blijft deze bestaan dan zal men een nog slech tere rekening maken, dan nu het geval reeds is. Wil men nu van het Postkantoor naar de Maarsmanssteeg rijden, dan betaalt men 10 cent. Ik wil er gaarne met u, M. de V., of met het Da gelijksch Bestuur eens over spreken. De Voorzitter. Ik moet er den heer Damsté attent op maken, dat de bestaande dienstregeling goedgekeurd is, anders zou de Maatschappij op die wijze niet kunnen rijden. Wij hebben wel de macht volgens het bestaande contract om een dienstregeling, die voorgesteld wordt, goed te keuren of te verwerpen; maar niet de macht om haar te wijzigen. Wij moeten dus de bestaande dienstregeling handhaven Het amendement wordt alsnu in stemming gebracht en met 19 tegen 5 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren Van Hoeken, Bredius, Eerstens, Le Poole en Donner. Artikel 6 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artikels 7, 8, 9, 10 en 11 worden zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 12. De heer Van Dissel. Wat zal er gebeuren wanneer de deskundigen moeten worden benoemd, en de Maatschappij weigert den hare aan te stellen? Volgens dit nieuwe contract zullen beide partijen een deskundige benoemen, en deze beide een derdemaar wanneer de Maatschappij hare verplichting nu niet nakomt, kan dan deze derde deskundige niet aan gesteld worden? Ik meen, dat daarin niet voorzien is. De Voorzitter. Als ik mij niet vergis dan kan de Maatschappij in rechten worden aangesproken, als zij niet aan haar verplichting tot het benoemen van een taxateur voldoet. In geval van weigering kan de rechtbank in hare plaats een deskundige benoemen. Art. 13 wordt goedgekeurd. Art. 14. De Voorzitter. In plaats van „op kosten der Maatschappij" moet gelezen worden: „op hare kosten." Aldus gewijzigd goedgekeud. Art. 15 en 16 worden daarna eveneens goedgekeurd en het geheele concept-raadsbesluit daarna met 19 tegen 5 stemmen, die van de heeren: Van Hoeken, Bredius, Le Poole, Van Dissel en Donner. VI. Verzoek van H. Kokxhoorn, om ontslag als Waagmeester. (Zie Ing. St. n°. 31). Wordt eervol verleend. VII. Idem van mevr. H. G. VethVan der Koogh, om ontslag als Regentes van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. n°. 35). Wordt eervol verleend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 5