30 ik antwoorden: een half ei is beter dan een leege dop. Wanneer men het op gemakkelijke en doelmatige wijze tot de helft der oefeningen kan brengen, dan geloof ik, dat men verplicht is die gelegenheid aan te grijpen, en niet te zeggen: omdat wij het geheel niet kunnen geven, zullen wij het geheel onthouden. Ook wordt aangevoerd, dat de oprichting van die schietbanen een hindernis teweeg brengt voor eene eventueele uitbreiding der gemeente. M. de V., wanneer ik eene uitbreiding der gemeente Zoeterwoude op die plaats zou kunnen beletten, door daar een schietbaan op te richten, dan zou ik desnoods die gelegenheid aangrijpen; in ieder geval zie ik geen reden om ter wille van de uitbreiding eener andere gemeente, mijn gemeente datgene te onthouden waarop zij recht heeft en behoort daargesteld te worden. Daarbij komt, dat wij hier een groot garnizoen hebben. Dit garnizoen geeft een zeer groot voordeel aan de gemeente, en wanneer nu onze gemeente ons garnizoen op deze of gene wijze bevorderlijk kan zijn in de te houden oefeningen der soldaten, of het aan het garnizoen zelve geriefelijk kan maken, dan geloof ik, dat dit ook bij de hooge autoriteiten een zeer goeden indruk zal maken. Wanneer de gemeente er op uit is er alles van te trekken en zonder zich eenige opoffering daarvoor te getroosten, ten einde het een weinig te gerieven, dan geloof ik, dat dit wellicht een zeer slechten indruk zal maken, en bij eene eventueele garnizoensverandering andere gemeenten in aanmerking zullen komen, die meer over hebben om in het bezit van garnizoen te zijn, en Leiden het zal verliezen. M. de V., wij hebben hier eene Schutterij en waarvoor dient deze? Niet om op een veld of plein een oogenblik wat men noemt soldaatje te spelen, maar haar doel en roeping is om zich te oefenen in den wapenhandel, en daardoor aan haar doel te beantwoorden. Hoe kan die dat doen, wanneer er geen schietbaan is? Men kan nu wel naar Katwijk gaan, maar men vergete niet, dat eene Schutterij niet verplicht kan worden buiten de gemeente te gaan om zich daar te oefenen, en buitendien welke kosten zijn daaraan niet verbonden? Onder de schutters worden er wellicht aangetroffen, die minder lust gevoelen voor de oefening in den wapenhandel, en zeker niet weinige die zelfs met den besten wil, door hunne bezigheden worden verhinderd om daaraan veel tijd te be steden. Ook voor de Schutterij zal dus de schietbaan eene groote aan winst zijn. Dan hebben wij hier twee weerbaarheidscorpsen, waaronder een van het studentencorps. Ook de studenten brengen een groot voordeel aan de ge meente en voor zooverre mij bekend, doen wij niet veel om hun verblijf alhier te veraangenamen. De gemeente trekt een belangrijk voordeel van hen en nu vind ik het niet meer dan recht en billijk, dat de gemeente zich eenige opofferingen getroost om hun eenigszins te gemoet te komen in een zaak, die hun een genoegen kan geven, dat ten slotte nuttig kan na werken, zooals het jaar 1870 ons heeft doen zien, en zooals de ge schiedenis ons leert, dat in 1830 werkelijk het geval is geweest. Ook zij bleven niet achter waar het de verdediging des vaderlands gold. Daarbij komt dat onze stedelingen zich eveneens zullen verheugen zich dichter bij te kunnen oefenen en zoodoende meer tijd aan den wapenhandel te kunnen besteden. Het is daarom, M. de V., dat ik eene andere meening ben toegedaan dan Burg. en Weth. en zal Stemmen voor het verzoek van adressanten. De heer Van Hoeken. M. de V.Ik zal tegen deze voordracht stem men, niet om de redenen, die de heer Bredius er toe geleid hebben, maar wel omdat m. i. de geschiktste tijd om het land vruchtbaar te willen inrichten voorbij is. Was het tegen het najaar zooals nu tegen den zomer, dan zou, dunkt mij, er meer reden voor zijn om dat te doen, terwijl men nu een vol jaar huur verliest. Daarenboven als de wensch van Burg. en Weth. ver vuld wordt, dan zal toch, dunkt mij, het geld hieraan besteed doelloos worden uitgegeven; wordt het toch eenmaal hebouwd, dan is het niet noodig om het vooraf vruchtbaar te maken, ik zou er niet tegen zijn dit land voor exercitieveld te bestemmen als door hare hooge ligging daartoe beter geschikt dan het daarvoor tegenwoordig in gehruik zijnde. De heer Kerstens. M. de V.Ik geloof, dat de opmerking van den heer Van Hoeken niet juist is. De heer Van Hoeken heeft gezegd, dat de beste tijd om de voorgestelde werken te verrichten voorbij isik meen, dat die nog moet aanbreken, om deze reden: ik heb het land eens in oogenschouw genomen en gezien, dat het voor een groot gedeelte uit laagten en gaten bestaat thans nog met water gevuldwil men nu dit land zoo vruchtbaar mogelijk inrichten, dan zal het vooral noodig zijn den bovengrond zooveel doenlijk boven te houden. Dit is niet mogelijk, voordat het land tennaaste bij droog is. Dan kan ik mij ook niet vereenigen met de beschouwingen van den heer Bredius. Ik vind, dat al zijn redeneeringen afstuiten op het gevaar, dat er blijft bestaan voor mogelijke ongelukken. De lieer Bredius heeft wel gezegd, dat de kunst met betrekking tot de inrichting van schietbanen vooruit gegaan is, maar niet beweerd en dit acht ik ook niet mogelijk dat die schietbaan werkelijk zoo ingericht kan worden, dat er hoegenaamd geen gevaar meer bestaat. Zoolang de vrees voor gevaar bestaat, zou ik het onverantwoordelijk achten mijne stem goedkeurend uit te brengen; maar bovendien zou de oprichting van een schietbaan op het Raamland zeer zeker veel last en ongenoegen veroorzaken aan de wandelaars, die eens over den singel of het Plantsoen wenschen te loopen. Het is toch niet aangenaam, vooral voor hen die min of meer zenuwachtig zijn, als men rustig denkt te wandelen, telkens door het schieten opgeschrikt te worden. Ik zal dus stemmen tegen de adressen die van de verschillende vereeni- gingen ingekomen zijn. De heer Van Hoeken. Ik ben niet onbekend met den boerenstand. De heer Kerstens mag het nu niet met mij eens zijn, maar ik houd vol, dat dit de geschikste tijd niet is, en als ik dat doe, dan geloof ik van hen meer stemmen op mijn hand te hebben, dan de heer Kerstens. Wanneer wordt in den regel aan land gewerkt? Deze vraag kunnen wij allen beantwoorden. Niet in den zomer, maar wel in den winter. Waarom Omdat als men den bovenkorst omwerkt of er mest op brengt, het gras bedorven wordt. Wordt het in het najaar gedaan of in den winter, dan verschaffen wij daardoor menigeen handenarbeid en het land is tegen het voorjaar het best geschikt voor de bebouwing. Ik houd vol, dat het de geschiktste tijd niet is. De heer Kerstens. M. de V.Ik zal de laatste zijn om tot een zeker punt op te komen tegen het beweren van den heer Van Hoeken, maar hij heeft mijne bewering niet weerlegd. Ik heb gezegd, dat het najaar voor deze bewerking niet de geschikste tijd is, om reden dat dan de laagten vol water staan, en het dan niet doenlijk is om de bovenste laag, die natuurlijk het vruchtbaarst is, boven te houden. De heer De Goeje. Een enkel woord slechts M. de V.! Ik ben het vol komen eens met hetgeen door Burg. en Weth. tegen de verzoeken van adressanten is aangevoerd. Ik geloof eveneens, dat, hoe wenschelijk overi gens de stichting van een schietbaan in de onmiddellijke nabijheid der stad moge wezen, de bezwaren aan eene bestemming van het Raamland daartoe verbonden, ons verbieden het verzoek in te willigen. Er is echter in het adres van den waarnemenden Commandant der Schutterij gezegd dat het gaan naar Katwijk voor de meeste Schutters te kostbaar is. Zou het niet op den weg der gemeente liggen aan dat bezwaar door geldelijken steun tegemoet te komen? Ik hoop dat Burg. en Weth. deze vraag eens in overweging willen nemen. De heer Bredius. Mag ik even een vraag doen, M. de V. Het voor stel houdt twee verschillende zaken in; eerstens of de schietbaan opge richt zal worden en ten tweede wat met het land zal geschieden, wanneer er geen schietbaan komt. Brengt U nu het geheele voorstel in stemming of gesplist, zoodat eerst over de schietbaan en dan over het land wordt beslist De Voorzitter. Natuurlijk wordt eerst over het voorstel betreffende de adressen en vervolgens over dat van het land gestemd. De heer Bredius. Dank U, M. de V. De Voorzitter. Bij de behandeling van- en de discussiën over deze zaak wordt naar mijn inzien een punt te veel uit het oog verloren; en dat is de vraag: waarom moet juist altijd de gemeente aangesproken worden, voor al wat men noodig heeft? Ik deel, zooals de leden weten het gevoelen niet van hen, die beweren dat onze flnantieele toestand onrustbarend ismaar het is een feit dat niemand tegen zal spreken, dat wij zeer weinig grondeigendommen hebben. Onder de weinige stukken die wij privaatrechtelijk ons eigendom kunnen noemen, behoort ook het Raamland buiten de voormalige Hoogewoerdspoort. De heer Bredius ont kent niet en het is ook niet te ontkennen dat, wanneer daarvan naar aanleiding der ingekomen adressen een strook gronds wordt afge staan, het land alleen daardoor reeds belangrijk in waarde vermindert. De heer Bredius heeft getracht onze bezwaren daartegen te wederleggen en het flnantieele nadeel dat daardoor voor de gemeente zou ontstaan ontkend, omdat men gaarne het verlies zou vergoeden. Welnu, is men bereid en in staat die kosten te betalen, dan kan men zich ook een stuk grond aanschaffen door dat van particulieren te koopen. Welke redenen zijn er voor aan te voeren dat juist de gemeente een gedeelte van haar grond zou afstaan De heer Van Hoeken zeide dat wij nutteloos werk zouden doen wanneer wij het stuk land in goed weiland veranderen omdat er toch later bouw terrein van gemaakt wordthet zal hem echter duidelijk zijn, dat dit niet zoo spoedig kan geschieden. Er is nu bij de Gedeputeerde Staten van onzentwege een voorstel aanhangig gemaakt om de grenzen onzer gemeente uit te breiden. Ieder, die den loop van dergelijke zaken kent, weet, dat van het oogenblik dat een dergelijk verzoek bij de Gedeputeerde Staten wordt ingediend tot op het oogenblik dat de wet tot verandering der grenzen in het Staatsblad wordt opgenomen, een geruime tijd, in den regel een paar jaren, verloopt; gesteld nu dat ons voorstel, voor zoover dat gedeelte betreft, onveranderd wordt aangenomen, dan komt eerst dan het Raamland binnen onze grenzenen vóór dat men tot daar met het bouwen van nieuwe woningen zal zijn gevorderd, zal uit den aard der zaak weder eenige tijd moeten verloopen. De uitgaven die wij aan het weiland moeten doen zullen dus nog zeer wel hunne vruchten afwerpen. Zoowel de uitbreiding der grenzen als de bebouwing van dit terrein ligt nog ver genoeg af, dat wij in het belang van de gemeente-financiën zullen handelen, door het zeer weinig opbrengende perceel te veranderen in een beter en vruchtbaarder perceel, waartoe zich ook zijne ligging, dicht bij de stad, in het bijzonder aanbeveelt. In het algemeen zal ik niets zeggen tegen hetgeen de heer Bredius heeft aangevoerd over het wenschelijke van zich in tijds voor te bereiden, voor het geval dat men aangevallen wordt. Maar dit is eigenlijk de quaestie niet; de heer Bredius had moeten bewijzen dat dit doel alleen ware te bereiken door het afstaan van een groot deel van een enkel goed perceel, dat wij nog bezitten, niettegenstaande het daardoor veel in waarde verliest. Ik heb van den heer Bredius, en ook van anderen gehoord, dat de schietbanen zoo kunnen gemaakt worden, dat zij volstrekt geen gevaar opleveren. Maar zóó goed kunnen zij niet zijn, dat zij ook de vrees voor gevaar wegnemen. Het overschietend gedeelte van het Raamland zal ook daarom minder opbrengen, omdat men bevreesd zal zijn dat de men- schen die er in moeten werken of het vee dat men er in zou willen laten weiden, door een kogel die buiten de baan vliegt zullen worden getroffen. De gewezen schietbaan onder Leiderdorp was vroeger aangelegd op aan wijzing van een deskundige van het Departement van Oorlog en toch heeft dat Departement later verklaard, dat die schietbaan niet deugde. En wat nu betreft de opmerking, die door ons gemaakt is, dat men zich te Katwijk kan oefenen, daartegen is aangevoerd dat men de schut ters niet kan dwingen zich buiten de gemeente te oefenen. Maar ook deze terreinen liggen buiten de gemeente en geldt daarvoor hetzelfde bezwaar. De heer Bredius wees op het garnizoen en zeide, dat wij 't het garnizoen geriefelijk moesten maken, want als de gemeente er op uit is er alles

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 4