29
De lieer Damsté. Ik kan mij met de voordracht van Burg. en Weth.
niet vereenigenik vind, dat men daardoor op een zeer gevaarlijk terrein
komt. Wanneer de bazen lichtvaardig aannemen, dan verbeeld ik mij, dat
zij ook de vruchten van hunne lichtvaardigheid moeten dragen. Indien dat
niét het geval wordt dan zal de tegenwoordige toestand nog meer voor
komen, dat bazen zonder nauwkeurige berekening inschrijven, om een werk
te bekomen, ten einde met het daarvoor ontvangen bedrag de leveranciers
van een vorig werk te kunnen voldoen; om, zoo als men zegt, het eene
gat met het andere te stoppen.
Daarom ben ik er tegen, voet te geven aan dergelijke ondoordachte
aannemingen. Ik zal tegen het voorstel stemmen.
De heer Kaiser. Ik wensch iets te vragen omtrent deze zaak. Wanneer
ik haar goed inzie, dan moet de gegunde inschrijving zoo ver beneden
de raming van den architect zijn, dat er geene reden bestond, om de
werken aan Van Leeuwen op te dragen.
Bestaat er-soms eene bepaling, die voorschrijft, de werken aan den
laagsten inschrijver te gunnen, of kan men eene keuze doen uit de verschil
lende personen, die hebben ingeschreven?
Van Leeuwen had voor het onderhoud der gebouwen Ist8 perceel inge
schreven voor 1540 en Kapteijn den Bouwmeester, een der hoogste
inschrijvers voor 2392. Voor het onderhoud der schoolgebouwen begeerde
hij 3990 en dezelfde Kapteijn den Bouwmeester 5555.
Volgens zijne verklaring heeft Van Leeuwen, wat de eerste inschrijving
betreft, in 1884 eene schade van 800 en op het onderhoud der school
gebouwen van 1200. Als men nu bij f 1540 optelt de schade van 800
en bij 3990 die van f 1200 en men rekent 5% winst voor den aan
nemer, (eene winst die zonder twijfel te laag is) dan komt men tot de
sommen van 2457 en 5449,50, waarvoor minstens Van Leeuwen had
behooren in te schrijven. Indien ik naga dat een der inschrijvingen van
Kapteijn den Boumeester lager en de andere nagenoeg gelijk is aan de
genoemde sommen, en dat hij behoort tot de hoogste inschrijvers, dan
blijkt daaruit dat of de schade door Van Leeuwen grooter is opgegeven
dan zij werkelijk is of dat de werken gegund zijn aan een persoon, die
daarop geen recht had.
Ik vraag nu of de schade werkelijk te hoog berekend is; dat men eene
zoo groote vergissing kan begaan mag ik niet aannemen. Indien de opge-
gevene schade juist is, moest Van Leeuwen zijne berekeningen gedaan
hebben zooals een der hoogste inschrijvers en dit behoorde toch in het
oog gevallen te zijn van den gemeente-architect. Het is dan ook in zekeren
zin de schuld van den gemeente-architect, dat de aanneming gegund is
aan Van Leeuwen. Het is daarom eenigszins onbillijk om Van Leeuwen
niet schadeloos te stellen of van zijne verplichtingen te ontslaan. Ik keur
het voorstel van Burg. en Weth. alzoo volkomen goed, omdat m. i. eene
fout begaan is door den gemeente-architect, die niet gezien heeft dat Van
Leeuwen had ingeschreven voor sommen, waarvoor hij de werken niet
naar behooren kon uitvoeren.
De heer Van Hoeken. Het heeft mijne aandacht getrokken, M. deV.,
dat bij aanbesteding van werken, deze steeds aan den laagsten inschrijver
worden gegund. Ik ben van meening dat bij die gelegenheid niet gelet
wordt op de soliditeit van den aannemer, en ik meen dat dit verzoek
daarvan een gevolg is. Ik zal voor het voorstel stemmen om den aanne
mer te ontslaan, maar keur daardoor niet goed de wijze van handelen tot
nog toe gevolgd.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer
Damsté moet ik mijn leedwezen betuigen, dat de geachte spreker niet met
onze voordracht kan medegaan. Dat de aannemer geene rechten kan doen
gelden om hem te ontslaan van eenmaal aangenomen werken, spreekt van
zelf; maar de aannemer kan evengoed dwalen als ieder ander en wanneer
blijkt dat hij zich te goedertrouw vergist heeft, kan de Raad, lettende op
de meer of minder ernstige gevolgen der vergissing, in overweging nemen
of er termen bestaan hem eenigszins te gemoet te komen door hem van
zijne verplichtingen te ontslaan. Een bepaald vereischte is natuurlijk, dat
duidelijk blijkt dat hij door eene vergissing van een of anderen aard wer
kelijk veel te laag heeft ingeschreven.
Ik beaam volkomen hetgeen door den heer Kaiser is aangevoerd, name
lijk dat de schade zeker niet te laag is opgegevenik geloof ook niet dat
zij zoo groot is; dat hij vooraf had kunnen berekenen, voor welk bedrag
aan materialen hij moest leveren, en wat hij voor een vast te verstrekken
werkman in rekening moest brengen, wordt niet betwist; maar dat daarin
voor ons aanleiding had moeten worden gevonden om de aanneming niet
te gunnen, kan ik niet toegeven. Doch zeker kan in geen geval de schuld
daarvan op den gemeente-architect worden geworpenwel is hij in den regel
tegenwoordig bij de aanbestedingen, doch deze worden door Burg. en Weth.
gehouden. De gemeente-architect kan dus niet aansprakelijk gesteld worden
voor begane vergissingen.
Nu is het waar dat er in de voorwaarden van aanbesteding wordt
aangegeven eene zekere hoeveelheid materiaal tegen eenen zekeren prijs
die de aannemer zal moeten verwerken maar die prijs is eene raming en
het is natuurlijk niet zeker, dat iedere aannemer verplicht zal zijn juist
dien prijs te besteden. Ik onderstel bij voorbeeld, dat ons geacht medelid,
de heer Van Hoeken, bij het begrooten der kosten van een bouwwerk, de
noodige houtwerken lager zal kunnen ramen dan gij of ik, omdat hij van
houthandel zijn bedrijf maakt en hem dus waarschijnlijk kanalen bekend
zijn die wij niet kennen.
Wat nu betreft de aanmerking van den heer Van Hoeken, dat ten
onrechte altijd aan den laagsten inschrijver gegund wordt, in de eerste
plaats is zij niet volkomen juist; er wordt niet altijd aan den laagsten
inschrijver gegund. Ik kan al dadelijk als voorbeeld noemen er zullen
er wel meer zijn, maar ze schieten mij op het oogenblik niet te binnen
het verbouwen der school op het Pieterskerkplein; dat is niet aan den
laagsten inschrijver gegund ofschoon, of liever omdat, hij eenige duizenden
te laag had ingeschreven. En wat vervolgens de soliditeit der aannemers
betreft, zeer zeker wordt daarop geletdoch dit heeft met de aanhangige
zaak niets te maken. De aannemer die nu het onderwerp van debat uit
maakt, heeft dikwijls en veel aannemingen verricht en in den regel tot
genoegen van het Gemeentebestuur. Al mocht de bemerking van den
heer Van Hoeken al waar zijn, omtrent de lichtvaardigheid der inschrij
vingen en de slechte controle op de aanbestedingen, dan nog ware de
persoon van den aannemer geen aanleiding geweest om hem deze aanne
ming niet te gunnen.
Het blijft eene quaestie van welwillendheid van den Raad, wanneer
hij den adressant van zijne verplichtingen ontslaat. De aanneming loopt
tot het laatst van het volgende jaar; wanneer de Raad hem met 1°. Mei
van zijne verplichtingen ontslaat dan wordt hij ontheven van de schade
die hij in de 20 maanden van 1 Mei tot ultimo December 1886 zal
beloopen.
De heer Van Hoeken. M. de V.Ik heb mij misschien niet juist
uitgedrukt en ben daardoor waarschijnlijk door U verkeerd begrepen.
Mijne bedoeling was niet zoozeer omtrent deze aanneming van Van Leeuwen,
maar meer in 't algemeen. Het is dikwijls gebleken, dat er hier aanne
mingen gedaan worden voor sommen, waarvoor men nauwelijks de mate
rialen veel minder daarbij de arbeidsloonen bekostigen kon. Er moet niet
alleen gelet worden op den persoon van den aannemer, maar op de be
grooting. Het is niet wenschelijk, dat de aanbesteding gegund wordt aan
hem, die zeer veel beneden de begrooting blijft, evenmin als aan hem,
die er boven gaat.
De Voorzitter. Zoolang de heer Van Hoeken niet met voorbeelden
weet te bewijzen, dat dergelijke aannemingen hebben geleid tot slecht
werk en dus tot schade der gemeente, zal ik zoo vrij zijn vol te houden
dat wij door aan de laagste inschrijvers te gunnen het belang der ge
meente hebben behartigd. Ik geloof niet, dat wij het recht hebben, als
wij iets, al is het slechts voor één gulden goedkooper kunnen krijgen,
dien gulden niet voor de gemeente te besparen. Wanneer de heer Van
Hoeken voorbeelden wil opnoemen, zal ik die gaarne onderzoeken en met
de resultaten van het onderzoek mijn voordeel doen, als n.I. daaruit blijkt
dat de heer Van Hoeken gelijk heeft.
Er is een punt, waarop de heer Van Hoeken blijkbaar geen acht slaat,
namelijk, dat het een groot verschil maakt of de aannemer zelf mede
werkt of niet. Doet hij dit wel, dan spaart hij in de eerste plaats een
knecht uit en daarenboven iemand die toezicht moet houden; dit een en
ander geeft een groot verschil in de kosten en verklaart gereedelijk de
somwijlen schijnbaar lage inschrijvingssommen.
Het voorstel wordt aangenomen met 21 stemmen en één tegen, die
van den heer Damsté
VIII. Voordracht omtrent de verbetering van het Raamland onder
Zoeterwoude en de adressen betrekkelijk de oprichting van een schiet
baan aldaar.
(Zie Ing. St. n°. 23).
De heer Bredius. Toen ik, M. de V., zag hetgeen door Burg. en Weth.
aan den Raad in overweging wordt gegeven, namelijk: om afwijzend te
beschikken op de verzoeken tot aanleg van een schietbaan, en de redenen,
die daartoe hebben geleid, kwam mij, lettende op den datum van dat
stuk, 25 Maart 1885, in herinnering het jaar 1870, en de indruk, waar
onder men toen leefde. In dat jaar bestond er toch zeer veel kans, dat
wij in den Fransch-Duitschen oorlog zouden betrokken worden. Toen
was het, dat ten sterkste gevoeld werd de groote en onmisbare behoefte
aan weerbare manschappen, en men het zeer betreurde, dat niet in tijds
de gelegenheid was benut, ten einde een genoegzaam aantal weerbare
mannen te hebben. Toen is op allerlei wijze, zoowel met opoffering van
geld als van grond, getracht om de weerbaarheid te bevorderen. Dat is
gelukkig gebleken toen niet noodig te zijn, daar die dreigende wolk
voorbij trok en daarmede zijn ook langzamerhand de toen bestaande indruk
en geestdrift verloren gegaan. Slechts enkelen bleven zich met Lust toe-
op de beoefening van den wapenhandel, en slechts weinigen wor
den er meer gevonden, die dit steunen en aanmoedigen.
Op het oogenblik dreigt ons gelukkigerwijze geen donkere wolk, maar
die kan spoediger opkomen dan men zich voorstelt en wij zouden dan
hetzelfde te betreuren hebben, namelijk dat wij te weinig weerbare man
nen bezitten. De tijd van vrede is de beste om zich kalm en degelijk
voor te bereiden op den oorlog, en alles moet gedaan worden om hem,
die zich wenscht te oefenen in den wapenhandel daartoe in de gelegen
heid te stellen en hem zulks zoo gemakkelijk mogelijk te maken. M. i. is
dit niet alleen een zaak van groot belang voor de gemeente, maar tevens
een algemeene zaak.
Burg. en Weth. meenen dit niet, dit blijkt ten minste uit het voorstel
om afwijzend te beschikken op de verzoeken en wel in de eerste plaats
op grond dat hier eenmaal een schietbaan heeft gestaan, die niet veilig
was en ook door omstandigheden niet veilig te maken was. Per slot van
zaken is deze afgebroken en opgeruimd! Burg. en Weth. willen nu hun
bezwaar baseeren op het feit dat geen goede schietbaan zou zijn te maken,
die genoegzamen waarborg oplevert voor de veiligheid. Maar, M. de V.
de wetenschap en de kunst gaan altijd vooruitik weet nu niet of een
onzer zich op de hoogte houdt van militaire aangelegenheden, zeker is
het, dat ook de kunst om veilige schietbanen aan te leggen, belangrijke
vorderingen heeft gemaakt.
Het tweede bezwaar, door Burg. en Weth. gemaakt, dat het omliggende
terrein door het oprichten van een schietbaan onveilig zou worden, ver
valt daardoor.
Wat het te kennen gegeven gevoelen van het Departement van Oorlog
over de schietbanen betreft, dat ziet op de schietbaan, die onveilig was
en daarom werd afgebroken. Ik geloof uit de stukken te kunnen opma
ken, dat het Departement van Oorlog integendeel wel van oordeel is,
dat er veilige schietbanen te maken zijn. Ik meen derhalve, M. de V.,
dat de gemeente met het oog op de veiligheid zich de zoo geringe op
offering van die strook land, welke daarvoor noodig is, zeer goed kan
getroosten. De oprichters toch dragen de geheele kosten, en wat de ge
meente daardoor verliezen zal, is, dunkt mij, niet noemenswaardig genoeg,
om daarom deze nuttige zaak tegen te gaan. Dan wordt ook gezegd, dat
men daar niet op genoegzame afslanden kan schietenmaar hierop moet