20 Ik wensch mij tot het geven van dit antwoord te bepalen en zal verder over de zaak niet spreken. De heer Buts. M. de V.Ik wensch in de eerste plaats mijne erken telijkheid te betuigen aan de beide leden van de Commissie van Financiën, die zooeven het woord voerden, voor de door hen gegeven inlichtingen. Het is mij nu veel duidelijker geworden waar eigenlijk hunne grief ligt en het zal mij thans hoop ik niet veel moeite kosten het tusschen ons bestaand misverstand uit den weg te ruimen. Het beste middel daartoe zal wel zijn, dat ik, nu verder alle persoon lijke quaestiën ter zijde latende, terug kom tot het voorstel zelf en eene poging doe om de betrekkelijke deugden en gebreken zoowel van het systeem van Burg. en Weth. als van mijn systeem in het licht te stellen. Wij komen zoodoende tot het hart van de quaestie die ons hier bezig houdt, en het is dan toch ten slotte die quaestie, welke over het lot van mijn voorstel behoort te beslissen. De taak welke ik nog te vervullen heb wordt mij trouwens door het schrijven van Burg. en Weth. zeer gemakkelijk gemaakt, want in hun ontvangen brief vindt ik juist die feiten vermeld, welke naar mijn oordeel het vraagstuk dat ons hier bezighoudt uitmaken. Ik behoef dus niet te vreezen dat ik bij de toelichting van mijn gevoelen uit zal gaan van feiten, die straks tegenspraak ontmoeten, want ik wil mij op geen andere feiten beroepen dan op die welke Burg. en Weth. in hun brief aanvoeren. De vraag welke de vergadering te beslissen heeft, komt eenvoudig hierop neer: wat is beter althans daar waar het gewichtige onderwerpen geldt öf dat Burg. en Weth. en hetzij deze hetzij gene Commissie hun rapport gezamenlijk opmaken en uitbrengen öf dat, zooals de bestaande voorschriften het eischen, elk College en elke Commissie in een bijzonder rapport zelfstandig hun meening ontwikkelen? Burg, en Weth. aarzelen niet deze vraag in eerstgenoemden zin te beantwoorden. En waarom Omdat men door samenwerking een meer volledig en een degelijker rap port verkrijgt dan wanneer elke Commissie op zichzelve blijft staan. Het feit is zeker onbetwistbaar en ik denk er zelfs niet aan om het tegen te spreken. Het verstaat zich van zelf dat wanneer de krachten, die in het College van Dagelijksch Bestuur wonen, gevoegd worden bij de krachten in de Commissie van Financiën voorhanden men allicht een veel beter rapport zal verkrijgen dan wanneer elk van beiden op zich zelf moet werken. Maar is met de erkentenis van dit feit de vraag die ons bezig houdt nu ook voor goed uitgemaakt? Ik zou er ernstig aan twijfelen. Immers de vraag is niet: hoe komt men aan de beste rapporten, maar hoe komt de vergadering die beslissen moet aan de volheid van het licht dat zij noodig heeft. Laten wij toch nooit vergeten dat alle rapporten van alle commissiën, alle adviezen, die worden uitgebracht niets meer dan hulpmiddelen zijn: het eenige doel waar alles op aankomt is de voorlichting van de vergadering. Hoe komt de Raad als hij beslissen gaat aan het maximum van licht? Aan deze vraag en aan geen andere dan deze mag de quaestie die ons hier bezighoudt getoetst worden. Niet om sterke of zwakke, volledige of onvolledige rapporten is het te doen maar om de beste voorlichting van de vergadering. En hoe wordt nu de vergadering het best ingelicht, öf naar de methode van Burg. en Weth. öf naar mijne methode? Vergun mij dat ik U met een beeld antwoorde. Stel dat men voor de verlichting van zekere kamer te beschikken heeft over twee halfponds waskaarsen. Hoe zal men dan die kaarsen aanbrengen? Sommigen willen de twee kaarsen tot één geheel samensmelten omdat men zoodoende op een bepaald punt het maximum van licht verkrijgt. Anderen daarentegen herinneren dat het niet om de verlichting van één punt maar om de zoo gelijkmatig mogelijke verlichting van de geheele kamer te doen is en dat men daarom niet beter kan handelen dan in elk van de twee hoeken dier kamer eene enkele kaars neer te zetten. Welnu zoo is het ook hier. Wilt gij den Raad zoo volledig mogelijk op de hoogte brengen, laat dan niet op sommige maar op alle quaestiën waarover hij oordeelen moet het meeste licht vallen, en dit zal zeker dan geschieden wanneer elke Commissie eenvoudig haar eigen standpunt verdedigt en aandringt. En waarom? Wel om geen andere reden dan Burg. en Weth. in hun praeadvies aanwijzen. Immers in dat advies vermelden zij met de grootst mogelijke openhartigheid hoe het in die gemengde vergaderingen eigenlijk toegaat en door zoo te doen maken zij het voor iedereen duidelijk waarin de keerzijde van zulke vergaderingen eigenlijk bestaat. Laat ik U daarom de voorlaatste paragraaf van hun praeadvies mogen voorlezen: „Wij meenen ernstig te moeten waarschuwen tegen zoodanige ver keerde voorstelling. Er is geene quaestie van ééne Commissie, maar wel van twee Commissiën, beide uit zelfstandige mannen samengesteld, die bijeenkomen om gezamenlijk eenig onderwerp, met het oog op het algemeen belang te bespreken. Bestaat er een principieel verschil over de flnantieele gevolgen, dan zal de bespreking waarschijnlijk niet tot over eenstemming leiden: in hooge mate nuttig is daarentegen die samenspre- king, waar alleen omtrent onderdeelen nog verschil van gevoelen overbleef: het voor en tegen daarvan in vereenigde vergadering onderzocht, zal in de meeste gevallen tot éénheid van oordeel voerenen daardoor zal veelal worden voorkomen, dat maatregelen, in beginsel door beide Com missiën evenzeer gewenscht, afstuiten op combinatiën van minderheden." Inderdaad M. de V., zoo als het hier geschreven staat gebeurt het ook, en juist omdat het zoo gebeurt, deugt het stelsel niet. Burg. en Weth. en een zekere Commissie, of laten wij nu kortheidshalve zeggen twee Commissiën A. en B. komen bij elkaar. Zij zijn het natuurlijk in hoofd zaak eens, want anders zouden zij zich niet vereenigen, maar er bestaat niettemin verschil van meening over sommige ondergeschikte punten. Er wordt nu gedebatteerd: de Commissie A. geeft toe op deze, de Commissie B. op gene punten, en het resultaat is dat men zich eindelijk verstaat over den inhoud van een gemeenschappelijk voorstel. Welnu M. de V., als het zoo toegaat is het dan niet volkomen dui delijk dat Burg. en Weth. zich vergissen wanneer zij beweren dat bij deze samenspreking de zelfstandigheid der beide Commissiën vol komen gehandhaafd blijft? Immers het voorstel dat ten slotte aan den Raad zal worden voorgelegd is noch het voorstel van de Commissie A. noch het advies van de Commissie B., maar eenvoudig het voorstel van eene nieuwe Commissie, de Commissie A. B. De beide deelen hebben zich opgelost in eene hoogere eenheid en die eenheid is het nu welke verder handelend tegenover den Raad optreedt. En ziedaar nu waarin de onwettigheid ligt van de door mij gewraakte methode van handelen. Burg. en Weth. die voorstellen moeten doen en de Commissie van Financiën, welke voor advies moest dienen, trekken zich ten slotte beiden terug en in hunne plaats komt eene vereenigde commissie, noch in de Gemeentewet noch in onze verordeningen bekend en die juist daarom het recht om handelend op te treden ten eenen- male mist. Maar nu daargelaten de wettigheid, steekt er in de door mij veroor deelde wijze van handelen althans een voordeel? Integendeel, M. de V. er steekt in die handelwijze een stellig en zeer groot nadeel. En waarom Omdat men de debatten tusschen Burg. en Weth. en de Commissie van Financiën, die volgens de bestaande verordeningen in het openbaar ten aanhoore van den Raad gevoerd hadden moeten wor den, nu in eene geheime vergadering afdoet. Van de meening die het onderspit delft zal nu in het eindrapport zelfs geen melding worden ge maakt en de Raad niet eens kunnen gissen dat zulk eene meening in de gemengde vergadering werkelijk is te berde gebracht en verdedigd. 't Is waar de meening die nu in het rapport verzwegen wordt heeft hij de meerderheid der gemengde commissie geen weerklank gevonden. Maar wie zegt u dat het eveneens zou zijn toegegaan wanneer de Com missie van Financiën die meening in haar zelfstandig rapport had bloot gelegd en ontwikkeld Wie weet of die meening in de volle raadsver gadering niet bij ettelijke leden steun zoude hebben gevonden en dank zij die ondersteuning ten slotte de meerderheid zou hebben weggedragen Ziedaar nu het groote kwaad. Die gecombineerde vergaderingen ver sterken ongetwijfeld het voorstel; maar waarom? Omdat zij den Raad verzwakken door hem een deel van het licht te onthouden, dat hij om goed en juist te oordeelen volstrekt noodig heeft. Hier nu, M. de V. ligt het groote en principieele verschil tusschen U en mijGij beoordeelt de quaestie uit het oogpunt van den voorsteller, ik van het standpunt van den Raad. Gij wenscht en zeer natuurlijk de voorstellen zoo in te richten dat zij op den steun van de meerderheid rekenen kunnen en ik voor mij verlang, dat geen enkele lichtstraal, die tot juiste waardeering van het voorstel kan bijdragen, aan den Raad onthouden worde, ook niet die lichtstralen, welke de aanneming van het voorstel in gevaar kunnen brengen. En behoef ik nu nog te betoogen dat het door mij aangenomen standpunt het eenige rationeele en juiste is. Het kost U moeite M. de V. dit mijn standpunt te aanvaarden en geen wonder. Aan U is het zeldzame voorrecht te beurt gevallen van reeds bij Uw eerste optreden hier benoemd te worden als wethouder. Van den eersten dag van Uw lidmaatschap tot op heden zijt gij altijd geweest lid van het Dagelijksch Bestuur, altijd de man die de voorstellen doet, en natuurlijk dat deze man afkeerig is van elke daad die de kracht van zijne voorstellen zou kunnen verzwakken. Dat die voorstellen worden aangenomen is in zijn oog de groote hoofdzaak. Maar ik bid U stel U nu eens een oogenblik in mijn toestand. Gun mij even in Uwe gedachten dien presidialen zetel en kom zelf onder de gewone leden dezer Vergadering plaats nemen. Denk U het geval dat eene groote gecombineerde Commissie een voorstel heeft gedaan waar mede gij U in geen geval kunt vereenigen. Zult gij dan ook niet klagen over het overwicht van die Commissie, die meer dan één vierde van al de leden der Vergadering omvat? Zult gij dan ook niet zoeken naar het licht van eene zelfstandige Commissie, die U wellicht een steunpunt voor Uwe oppositie zou hebben geleverd. Welnu in ditzelfde geval verkeerde ik, toen ik tot het besluit kwam om het hier besproken voorstel aan het oordeel van de Vergadering te onderwerpen. Juist op het oogenblik toen ik, van een andere meening zijnde dan Burg. en Weth., strijd moest gaan voeren tegen die groote gecombineerde Commissie gevoelde ik al het nadeel van haar overwicht, gevoelde ik wat de Raad verliest, wanneer hij het zelfstandig rapport van de Commissie van Financiën derven moet. Ik herhaal, het standpunt hier door mij ingenomen, is het standpunt van den wetgever, en daaraan behooren wij vast te houden. De voorstellen van Burg. en Weth. moeten kracht zoeken in hunne eigen deugdelijkheid niet in kunstmatige bescherming tegen mogelijke oppositie. Immers ware dit de hoofdzaak, dat de voorstellen van Burg. en Weth. ook werkelijk worden aangenomen dan deed men korter en eenvoudiger met aan den Raad het recht van afstemmen te ontnemen. Ik hoop dat deze mijne toelichting nu ook de Commissie van Financiën zal hebben tevreden gesteld. Zij zal nu begrijpen, dat wanneer ik in de toelichting van mijn voorstel betwijfel of die gecombineerde vergaderingen van Burg. en Weth. met bijzondere Commissiën wel inderdaad eene goede manier van voorbereiding opleveren, ik geen ongunstig oordeel over de Commissie van Financiën wilde uitspreken, maar enkel constateeren, dat op die manier aan den Raad een deel van het noodige licht ontvalt, zoodat die Raad niet behoorlijk op de discussie wordt voorbereid. De heer Cock. M. de V.! In mijne hoedanigheid van lid en Voorzitter der Commissie van de huishoudelijke verordeningen, wensch ik met een enkel woord deze zaak aan te roeren. Ik stel op den voorgrond dat de wenschelijkheid van den voorgestelden maatregel zelve genoegzaam door den vorigen spreker is uiteengezet. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft dan ook meer dan den voorsteller op den voorgrond gesteld de quaestie over de wettigheid van de handelwijze gecombi neerde rapporten waartegen het voorstel opkomt, eene handelwijze, die tot nu toe gelukkig alleen bij uitzondering gevolgd werd. De voor steller oppert slechts in de verte eenigen twijfel omtrent de wettigheid daarvan, maar de Commissie heeft dien twijfel meer op den voorgrond gesteld, en daar ik de eer heb Voorzitter van die commissie te zijn, wensch ik dat standpunt te verdedigen. Het zij in het voorbijgaan opge merkt dat in de stukken een drukfout is ingeslopener staat in het rapport der huishoudelijke Commissie bladz. 5 bovenaan: Voorzitter, dit moet natuurlijk zijn Voorsteller. De heer Buys is Voorsteller, maar niet Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 6