14 Hij stelt zich niet anders voor, dan dat de opbrengst der gasfabriek, ten gevolge van dat besluit, aanmerkelijk zal verminderen, zonder dat de mindere opbrengst door het toe te nemen vei brink zal worden gedekt. Gevolgelijk, dat de gemeente voortaan van de gasfabriek niet die be langrijke sommen zal kunnen nemen, als onvermijdelijk noodig zijn, ten einde, naast de hooge belasting, die door de ingezetenen moet worden opgebracht, de hoog opgevoerde en dure huishouding der gemeente staande te houden. Hij voorziet derhalve, dat de gemeente, gasfabriekante, gedrongen zal worden om van den nood een deugd te maken en de opbrengst der fabriek opvoeren, door het leveren van gas van minder goed fabriekaat en ongenoegzame lichtsterkte. Van het voorgestelde voordeel voor de gasgebruikers zal dan niet veel overblijven, zoo dat niet in nadeel zal verkeeren. Dat, alsook het onge rief van onvoldoende gasverlichting, zal hun reden geven tot gegronde kl3>cht6n> De gemeente, gasfabriekante, zal daarmede worden overladen en door den nood gedrongen den klagers toevoegen„Uwe gasleiding zal onvol doende zijn; uwe branders zullen niet goed zijn, enz. enz." en voortgaan met het leveren van onvoldoend gas. lloe zullen dan de gasgebruikers de gegrondheid van hunne klachten kunnen bewijzen en hun recht handhaven? Klachten over het gas vangt hij ook thans van tijd tot tijd op. Ut die al dan niet gegrond zijn, kan hij niet beoordeelen. Het is echter een feit, dat geklaagd wordt; en zeker zijn klachten, ook ongegronde klachten over het fabriekaat altijd onaangenaam voor den fabriekant, en moeten dat uit den aard der zaak dubbel zijn voor eene gemeente, fabriekante. Het voorstel heeft derhalve deze dubbele strekking: vooreerst, om den gasgebruikers een waarborg te geven, dat de gemeente, gasfabriekante, hurT zal leveren goed en deugdelijk gas; alsook, om der gemeente een waarborg te geven tegen ongegronde klachten van de zijde der gasgebruikers, immers, altijd een wapen om die op goeden grond af te wijzen. Leiden, 11 Maart 1885. J. Bredius, Lid van den Gemeenteraad. N° 38. Leiden, 16 Maart 1885. Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer U mede te deelen dat er ook bij ons geen bedenking bestaat tegen de inwilliging van het verzoek van B. Van Velzen, weduwe van C. Omvlee, om con tinuatie in hare betrekking van stads-vroedvrouw, waarom wij Uwe Ver gadering in overweging geven haar wederom voor den tijd van 3 jaren in hare genoemde betrekking te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Bastiaantje Van Velzen, wed. C. Omvlee, dat zij als stadsvroedvrouw aangesteld zijnde, voor den tijd van drie jaren, dien tijd ziet ten einde loopen. Gaarne wenschte zij intusschen als zoodanig weder te worden herbenoemd; derhalve zij dit verzoek aan de beslissing van den Raad onderwerpt met de hoop, dat daarop een gunstig besluit worde genomen. Leiden, 12 Maart 1885. B. Van Velzen, Wed. C. Omvlee. Edel Achtbare Heeren! Onder terugzending van het adres van B. Van Velzen, wed. C. Omvlee, het verzoek inhoudende om in hare betrekking als Stads-Vroedvrouw gecontinueerd te worden, heeft de ondergeteekende de eer te berichten dat de adressante, voor zoover hem bekend is, de plichten aan bedoelde betrekking verbonden getrouw heeft waargenomen, weshalve hij gaarne op haar verzoek gunstig adviseert. Aan de Edel Achtb. Heeren Burg. en A. E. Simon Thomas, Weth. der gemeente Leiden. Praelector in de Verloskunde. N». 29. Leiden, 16 Maart 1885. Ten vervolge op ons rapport van 5 Maart jl. (Ing. Stukken n°. 23) hebben wij de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen een nader schrijven van den Commissaris des Konings dd. 13 Maart jl. in zake de schietbaan. Aan Z.H.E.G. is ter voorloopige beantwoording een afdruk toegezonden van de betrekkelijke aan Uwe Vergadering ingediende stukken met mede- deeling dat van de genomen beslissing onverwijld aan Z.H.E.G. zoude worden kennis gegeven. Wat nu betreft de in bovenbedoelden brief van 13 Maart voorkomende mededeeling dat de Minister van Oorlog niet ongenegen schijnt om even tueel in overweging te nemen in hoeverre door het garnizoen alhier van die schietbaan zou zijn gebruik te maken en welk aandeel in de kosten van aanleg daartoe door het Rijk zoude zijn bij te dragen, zij opgemerkt dat, zooals uit ons rapport blijkt, de bezwaren tegen de inrichting van een schietbaan op het Raamland niet hoofdzakelijk gelegen zijn in de daaraan voor de gemeente verbonden uitgaven, maar in het feit dat daardoor de grond voor bouwterrein geheel ongeschikt zoude worden. Al zoude de schietbaan geheel buiten kosten voor de gemeente kunnen worden opgericht, dan zoude alzoo daartegen toch uit anderen hoofde overwegende bezwaren bestaan. Aan den gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage,-13 Maart 1885. Bij mijn schrijven van 31 Januari jl. A. n°. 251/1 (2de afd.) had ik de eer, de aandacht van Uw College te vestigen op de wenschelijkheid om zoo mogelijk te voorzien in de behoefte aan een schietteriein voor de dienstdoende Schutterij Uwer gemeente. Ik stolde daarbij de vraag of wellicht een gedeelte van het Raamland daarvoor ware te bestemmen en gaf tevens te kennen, dat die schietbaan dan wellicht ook ware dienstbaar te maken voor het garnizoen. Tot heden mocht ik omtrent deze zaak niets van Uwe zijde vernemen. Uit een dezer dagen van den heer Minister van Oorlog ontvangen schrijven bleek mij, dat Zijne Excellentie niet ongenegen schijnt om wan neer tot het inrichten van een gedeelte van het Raamland tot schietbaan mocht worden besloten, in overweging te nemen in hoeverre door het garnizoen te Leiden van die schietbaan zou zijn gebruik te maken en welk aandeel in de kosten van aanleg daartoe door het Rijk zoude zijn bij te dragen. Het ware mij aangenaam, te mogen vernemen welk gevolg Uw College gemeend heeft, aan mijn aangehaald schrijven te moeten geven of tot welke beschouwingen dat schrijven U aanleiding geeft. Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissaris des Konings in de der gemeente Leiden. provincie Zuid-Holland, Fock. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 18