25 gedacht dat men mij eene beleefdheid, eene vriendelijkheid bewees. Het zeggen dat men hechtte aan mijn speciaal advies heb ik altijd als iets zeer vleiends aangemerkt. Eindelijk nog dit: Gij zegt niet te begrijpen M. de V., wat ik eigenlijk bedoel wanneer ik beweer dat het advies van elk lid der Finantiëele Commissie meer weegt in haren eigen kleinen kring dan in eene grootere Vergadering en gij schijnt te meenen dat ook in die opmerking iets grie vends voor de Commissie van Financiën ligt opgesloten. Och neen, M. de V., wat in die opmerking ligt is niet veel meer dan eene banaliteit. Ik beweer eenvoudig, dat het advies van elk individu zwaarder of minder zwaar weegt al naar gelang de kring waarin hij zijne meening uitspreekt grooter of kleiner is. Uwe adviezen, M. de V. zullen veel zwaarder wegen bij het college van Dagelijksch Bestuur dan in den Gemeenteraad en veel zwaarder in den Gemeenteraad dan in de Provinciale Staten van Zuid- Holland. Is die opmerking zoo vreemd en zoo onbillijk? En met deze beknopte nadere toelichting wensch ik nu voor goed van dit onderwerp af te stappen. De heer Cock. Het is bij vijven en ik zal mij bekorten. Op drie punten heeft U mij hoofdzakelijk bestreden. Het eene betreft mijne explicatie van art. 56 der Gemeentewet. Na de wederlegging, die de heer Buys zoo even gaf, kan ik verder zwijgen; ik zou niets anders kunnen doen dan repeteeren wat hij reeds heeft gezegd. Ik wensch echter te herinneren, wat ik zelf ter gelegenheid van dat art. 56 heb gezegdnamelijk, dat onverschillig of men dat artikel in Uwen zin of in den mijnen uitleide, ik elke argumentatie daaruit present gaf, omdat ook al neemt men eene andere uitlegging dan de mijne aan, daaruit nog niet volgt dat, omdat de Commissie van Financiën Burg. en Weth. zou moeten adviseeren, deze Commissie zich daarna met Burg. en Weth. zou mogen combineeren ten einde aan den Raad advies uit te brengen. Ik beweerde, dat kon men uit die geheele verhouding iets opmaken, het veeleer dit zoude zijn, dat het minder eigenaardig schijnt, dat de persoon, die zelf geadviseerd wordt, naderhand als adviseur optreedt in gezelschap van zijn oorspron- kelijken adviseur. In alle geval doet dit niets te kort aan mijn hoofd- betoog, dat de Commissie van Financiën geen Commissie van Financiën meer is, zoodra zij zelve zich leden heeft toegevoegd, die niet door den Raad zijn benoemd tot leden dier commissie. Op mijn argumentatie ont leend aan eene raadpleging van drie Kamers van Koophandel door een Minister hebt Gij eenvoudig geantwoord, dat het dikwijls gebeurt, dat Kamers van Koophandel met elkaar in overleg treden. Dit spreek ik volstrekt niet tegen; die handeling is ook volkomen geoorloofd. Nog onlangs vernamen wij uit alle couranten, hoe de Kamer van Koophandel van Maastricht met bijna alle andere Kamers van Koophandel in correspon dentie was getreden om haar te bewegen ook protectionistische vertoogen tot de Regeering te richten. Mijne vraag was eene geheel andere, en wel dezeof drie Kamers van Koophandel, elk om advies gevraagd door de Regeering, het ooit in haar hoofd zouden krijgen gezamenlijk één ge combineerd advies te geven opgemaakt in eene vereenigde vergadering van alle de leden van die drie Kamers. Eindelijk en ten slotte nog een enkel woord naar aanleiding van mijn beroep op art. 139 der Grondwet. Ik weet niet zeker, M. de V., of ik U straks wel goed verstaan heb, maar ik meen U te hebben hooren zeggen, dat er ook nog andere wet ten bestonden, met betrekking tot de gemeentebesturen. Zeer zeker, M. de V., art. 139 der Grondwet verwijst zelfs naar een latere te maken wet, tot regeling van de samenstelling enz. der gemeentebesturen, met andere woorden onze tegenwoordige Gemeentewet, en het was juist met het oog op die wet, dat ik zeide, dat het beginsel van Regeering door den Raad in onze gansche wetgeving was doorgedrongen. Zooals U verder, eveneens terecht, opmerkt, M. de V., geeft de grond wet in deze materie slechts eenige hoofdtrekken aan. Zeer zeker; maar de hoofdtrekken, die zij dan ook uitdrukkelijk aangeeft, zullen zeker wel het allerminst uit het oog mogen verloren worden, en daartoe behoort wel in de voornaamste plaats de eerste zinsnede van art. 139, welke be paalt: „Aan het hoofd der gemeente staat een Raad." Later wordt wel even gesproken van den Burgemeester, doch alleen in zijne hoedanigheid van Voorzitter van den Gemeenteraad. Mijn geheele betoog aan de Grondwet ontleend had echter met het voorstel, dat thans door ons behandeld wordt, niets anders te maken dan dat ik den Raad wilde aanmoedigen om zooveel mogelijk baas te blijven in zijn eigen huis. De Voorzitter. Ook na de heeren Donner, Buys en Cock over art. 56 te hebben hooren spreken is mijne opinie over de strekking van dat artikel niet veranderd. Wél heb ik met aandacht het betoog van den heer Donner gevolgd, dat artikel 54 van twee verschillende soorten van Commissiën spreekt en de nadere toelichting van den heer Buys dat de eene soort dient om den Raad en de andere om Burg. en Weth. in te lichten en dat het daarmede uit isdoch men zal het mij ten goede houden, dat ik, ofschoon geen jurist, er geen genoegen mede kan nemen dat men het artikel zoodanig uitlegt alsof de Burgemeester in het arti kel niet werd genoemd. Op wie rust dan de taak om den Burgemeester van bericht en raad te dienen? Daarenboven meen ik wel te moeten wijzen op het groote verschil tusschen de beide soorten van Commissiën, de eene is een Commissie van voorlichting, de andere van bijstand, die meer doet dan adviseeren, daar zij ook gedeeltelijk met de taak der uitvoering belast is. Ik heb, voor zoover het voorstel van den heer Buys betreft, niet heel veel meer te repliceeren. Bovendien is het uur reeds zoo ver verstreken, zoodat ik in ieder geval zeer kort zal zijn. Onder de verschillende opmerkingen, door den heer Buys gemaakt, is er ééne, waaromtrent ik het volstrekt niet met hem eens ben en ook wel oneens met hem zal blijven, namelijk waar hij beweert, dat het advies van één persoon, wie hij ook zijn moge, minder zwaar zal wegen in een gezelschap van drie dan van zeven menschen. Ik wil wel aannemen, dat in 't algemeen in een klein college een advies van één persoon gemakkelijker praevaleert, dan in een groote ver gadering, doeh het verschil tusschen drie en zeven personen is te gering om eenig gewicht aan het bezwaar van den heer Buys te hechtenen het is er bij de samenspreking niet om te doen om elkander vliegen af te vangen, maar om tot de meest doelmatige voorbereiding van de zaak te geraken. En nu wil ik den heer Buys nog even wijzen op de zeer juiste opmer king, die de heer De Goeje gemaakt heeft. Denkt de heer Buys dat de Raad de toestemming tot samenspreking zou weigeren, wanneer wij die vroegen in het geval dat wij meenden dat het nuttig was om met elkan der te confereeren en een gemeenschappelijk rapport uit te brengen? Zou de Raad zoo onheusch zijn Ik betreur in hooge mate dat de heer Buys zijn voorstel heeft ingediend. Want of het aangenomen of verworpen zal worden is een quaestie van ondergeschikt belang practisch nut zal het in geen geval hebben en er zal niets van over blijven dan het kwaad bloed dat het heeft gezet (StemmenNeen, M. de V.Neen, M. de V. De Voorziter. Ik verzoek stilte mijne heerenik zal straks het woord geven aan wien het vraagt. Ik herhaal practisch nut zal zijn voorstel niet hebben, en er zal niets van overblijven dan het kwaad bloed dat het heeft gezet. Ik zal nu het voorstel in stemming brengen. Het voorstel wordt aangenomen met 14 tegen 13 stemmen. Vóór stemden de heerenDe Geus, Kerstens, Groll, Bredius, Zaaijer, Donner, Cock, Van Hoeken, Verster, Van der Hoeven, Buys, Le Poole, Van Dissel en Kaiser. Tegen stemden de heeren: De Fremery, Hartevelt, Bool, Juta, Damsté, Land, Zaalberg, Knappert, De Goeje, Was, Driessen, Van Wensen en de Voorzitter. De heer Van Hoeken. M. de V.Ik kan niet zeggen, dat ik zoo bijzonder gesteld ben op die artikeltjes van tijd tot tijd in de dagbladen. Maar ik wensch wel uw gedachte te vernemen of er geen aanleiding heeft bestaan in de houding van, ik weet niet welke Commissie, in die zaak benoemd of van het Dagelijksch Bestuur in zake de tram? Ik heb tot mijn genoegen gehoord van U, M. de V. ik meen kort voor den aanvang van dit jaar dat door het Dagelijksch Bestuur aan de Tramwegmaatschappij een ultimatum was gesteld, hoewel mij daarom trent nader niets ter oore is gekomen. Het gevolg daarvan is, dat ik nu de vraag doe en die ik gaarne duidelijk wenschte beantwoord te zien is de Tramwegmaatschappij niet bij machte de beide lijnen in gebruik te stellen? Zoo niet dan zal daarvan het noodzakelijk gevolg wezen, dat zij opgeheven wordt. De Voorzitter. Ik zal de vragen van den heer Van Hoeken in eene volgende vergadering beantwoorden. De heer Bredius. M. de V. I Ook ik had een vraag over hetzelfde onder werp als dat van den heer Van Hoeken willen doen, die ik nu, na uwe toezegging, kan achterwege laten. Ik heb echter nog iets. In de vorige vergadering, waren de discussiën over de voordracht van Burg. en Weth. tot verlaging van den gasprijs zóó aangesloten, dat ik geen gelegenheid vond om een amendement voor te stellen; terwijl aan het einde derzelve de tijd zoover gevorderd was, dat ik geen vrijheid meer vond om dat te doen. Het is daarom dat ik nu een voorstel wilde doen. Hoewel het nu ook laat is geworden, meen ik niet langer met het indienen daarvan te mogen wachten, omdat ik prijs stel op eene spoedige behandeling. Ik kan en zal zeer kort zijn. Het voorstel luidt aldus Naar aanleiding van het besluit dezer vergadering, van den 29 Januari 1885, tot verlaging van den gasprijs, heeft de ondergeteekende de eer voor te stellen, dat den Raad in overweging worde gegeven om te besluiten tot wederinvoering van de contróle op de lichtsterkte van het gas dat die zal worden opgedragen aan een te benoemen deskundige, niet in betrekking staande tot het Bestuur der gemeente en het beheer der gasfabriek dat de duur der contróle voorloopig wordt bepaald tot het tijdstip, waarop de mindere ontvangst, ten gevolge van de prijsverlaging, door het vermeerderd gebruik zal zijn gedekt. Gedaan in de vergadering van den 19 Februari 1885. J. Bredius. De Voorzitter. Het voorstel van den heer Bredius zal onder de inge komen stukken worden opgenomen en de dag der beraadslaging nader worden bepaald. De Vergadering wordt hierop gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 11