GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
3
INGEKOMEN STUKKEN.
n®. a.
N®. 3. Leiden, 10 Januari 1885.
Ter vervulling der vacature, in onze Commissie, ontstaan tengevolge
van het nemen van ontslag, wegens vertrek, door den heer Mr. J. S. D.
Van Doorn, hebben wij de eer Uwe Vergadering de volgende aanbeveling,
van twee personen, aan te bieden
1®. den heer Mr. J. A. F. Coebergh, Notaris alhier, en
2°. den heer II. P. T. Van Wensen, Commissionnair in effecten en kas
sier, te dezer stede.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
Aan den Raad der D. Bierens de Haan, Voorzitter,
gemeente Leiden. J. A. Van Hamel, Secretaris.
N°. 4L. Leiden, 15 Januari 1885.
Onder overlegging van nevensgaande stukken geven wij Uwe Vergade
ring in overweging, met het oog op art. 6 der Verordening regelende
het getal der leeraren verbonden aan de gemeente-instellingen van mid
delbaar onderwijs enz. (Gem. blad n°. 7 van 1879), waarbij is bepaald
dat het aan do leeraren, onder a. tot en met i van art. 1 niet veroorloofd
is, buiten toestemming van den Gemeenteraad, eenige bezoldigde betrekking
buiten de in art. 3 genoemde, waar te nemen, aan den heer W. P. Wolters
leeraar aan de Iloogere Burgerschool toestemming te verleenen om de
betrekking waar te nemen van Agent der Maatschappij van Levensverze
kering en het Weduwenfonds onder directie van de heeren B. De Regt c. s.,
te Rotterdam.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende, leeraar
aan de Hoogere Burgerschool alhier;
dat hij, als deelgenoot in de Maatschappij van Levensverzekering en
het Weduwenfonds onder directie van de heeren B. De Regt c. s., te
Rotterdam, tegen Januari 1885 benoemd is tot Agent van genoemde
Maatschappij
dat hij wenscht te voldoen aan de verplichting, welke op hem rust
volgens de Verordening van den Gemeenteraad, dd. 15 October 1879, art. 6;
dat hij daarom den Gemeenteraad eerbiedig verzoekt hem te vergunnen
bovengenoemde betrekking aan te nemen.
Leiden, 29 December 1884. 't Welk doende, enz.
W. P. Wolters.
Leiden, 12 Januari 1885.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
In antwoord op uwe missive dd. 3 Januari jl. n°. 4 heeft de Commissie
van Toezicht op de scholen van Middelbaar Onderwijs de eer U te be
richten, dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van het
verzoek van den leeraar W. P. Wolters, om als agent van de Maatschappij
van Levensverzekering en het Weduwenfonds onder Directie van B. De
Regt c. s. te Rotterdam te mogen optreden.
De Commissie voornoemd,
N. L. J. Van Buttingha Wiohers, Secretaris,
H. Kern, Vooritter.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekenden eene verlaging van den gasprijs onraadzaam ach
tende, zoolang de Gasfabriek gedrukt is met eene schuld van ruim 410000,
hebben de eer U voor- te stellen
a. den prijs van het gas voorloopig niet te verlagen.
b. te bepalen dat elk jaar een bedrag van hoogstens 53000 over
eenkomende met de gemiddelde winsten der 10 jaren 18741883,
in de gemeentekas mag worden gestort, en dat de verdere winst moet
gebruikt worden tot meerdere aflossing der schulden op de Gasfabriek
rustende.
Zij gaan daarbij uit van de volgende overwegingen
1®. Volgens de nu vastgestelde aflossingen, eene van 5000 en eene
van 10315 'sjaars, dus te zamen van 15315 'sjaars, zal het nog
20 jaren duren voor dat het eene gedeelte der schuld groot 206000
zal zijn afgelost en nog ruim 40 jaren, voor dat ook de overige schuld
van ruim 204000 zal zijn afbetaald.
Zij aebten de toekomst der gemeente-finantiën veiliger, indien deze
termijn kan worden ingekort. Wordt hun voorstel aangenomen, dan zal
wanneer de tegenwoordige prijzen van kolen enz. blijven gehandhaafd,
jaarlijks een bedrag van 35000 a, 40000 worden afgedaan, zoodat
de geheele schuld in 10 a 12 jaren zal zijn afgelost.
Zij merken hierbij op dat de jaarlijksche winstderving als gevolg der
voorgestelde verlaging van den gasprijs niet is 19000, zooals zou kun
nen opgemaakt worden uit de becijfering door Burg. en Weth. gegeven
waarbij begrootingen, van verschillende onderstellingen uitgaande, verge
leken zijn, maar dat de werkelijke winstderving moet gesteld worden op
33000 'sjaars, welk verschil bij stijging der kolenprijzen
nog vermeerdert.
2®. Er is niets onbillijks in dat de gasverbruikers, die, vergeleken met
andere gemeenten, steeds goedkoop 'gas hebben gebrand, ook thans den
midden prijs blijven betalen, die in andere groote gemeenten voor het gas
wordt gevorderd, althans zoolang totdat de schuld der Gasfabriek is afge
lost of tot een gering bedrag is teruggebracht.
3®. Indien de meening van Burg. en Weth. juist is: „dat er kans
bestaat dat het Electrisch licht binnen korteren of langeren tijd, als een
gevaarlijk mededinger van het gas zal optreden", dan achten zij deze
vervroegde aflossing des te meer noodzakelijk.
Dat het tijdstip der invoering van het Electrisch licht door de fabri
kanten, aanmerkelijk zal worden verschoven door eene verlaging die voor
de groote fabrieken zal zijn eene vermindering van 6.8 cent op 6 cent,
achten ondergeteekenden hoogst onwaarschijnlijk.
4°. Het bewijs dat Burg. en Weth. putten uit de meening „dat de
winsten der fabriek in betrekkelijk korten tijd wederom het cijfer in de
laatste jaren behaald zullen bereiken, dat dezelfde verwachtingen ook
vroeger bij elke prijsverlaging geuit steeds met den meest gewenschten
uitslag werden bekroond", dit bewijs achten ondergeteekenden zeer zwak,
omdat daarbij niet wordt gelet op de gunstige gevolgen die de lagere
steenkolenprijzen voor de exploitatie opleverden.
In 1876 en 1877 werd de gasprijs gebracht van 12'/2 cent op 8 cent
per M®. maar de kolenprijzen daalden ongeveer in dezelfde evenredigheid
de Alma-kolen golden:
in 1874 10.33 per ton
1875 10.03
I876 10.36
gemiddeld10.24 per ton
in 1878 6.71 per ton
lg796.42
ISSO7.44
gemiddeld6.82 per ton.
Een argument geput uit de exploitatiecijfers, waarbij volstrekt niet gelet
wordt op een hoofdfactor den prijs der kolen kan h. i. geen ge
wicht in de schaal leggen.
5®. Eindelijk achten zij de verlaging "gewaagd met het oog op de snelle
rijzingen, die in de steenkolenprijzen kunnen voorkomen. Aannemende
dat bij rijzing der kolenprijzen, die van de cokes daarmede gelijken tred
houden, waardoor het nadeel gedeeltelijk wordt opgewogen, dan toch
zal bij een prijs van meer dan ƒ11 per ton, de gedwongen aflossing
niet meer geheel uit de winst kunnen betaald worden, terwijl er van
overschot geen sprake kan zijn.
Dat dergelijke prijzen niet zoo onmogelijk zijn, blijkt uit de ondervin
ding van vroegere jaren, in 1874 werd nog 12.40 en in 1873 zelfs
14 per ton betaald.
De gedwongen verhooging der gasprijzen, die daarvan het noodzakelijk
gevolg zou zijn, wordt volgens de ondergeteekenden beter voorkomen,
door niet tot eene in hun oog ontijdige verlaging over te gaan.
Leiden, 8 Januari 1885. E. F. Van Dissel.
J. Groll.
J. T. Buys.
Leiden, 19 Januari 1885.
Het voorstel door onze geachte medeleden, de heeren E. F. Van Dissel,
J. Groll, en J. T. Buys, ingediend, heeft tot de volgende beschouwingen
geleid.
Het schijnt ons twijfelachtig of bij het doen van het voorstel, wel juist
in het oog is gehouden, welke zaak op dit oogenblik aan de orde is:
het verzoek n.l. van het departement Leiden der Nederl. Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid, den 14a«> Augustus 1884 aan den Raad
ingediend, (en de adressen tot ondersteuning van dit verzoek) om den
prijs van het gas van 8 ct. per M3. op 6 ct. te brengen. Het is naar
ons inzien duidelijk, dat de Raad op dat verzoek eene beslissing in een
of anderen zin zal behooren te nemen, vóór hij kan overwegen welke
bestemming hij aan de eventueel te maken winst zal geven. Valt die
beslissing ten gunste des adressants uit dan zal aanvankelijk de winst
boven de 53000, door de voorstellers genoemd, niet hoog genoeg zijn,
om de moeite van eene belangrijke discussie over de vraag of eene zoo
zeer verhaaste aflossing wenschelijk is, thans reeds, te wettigen. In het
tegenovergestelde geval schijnt het de voorkeur te verdienen die quaestie
eerst te behandelen, tegen den tijd waarop de begrooting voor het
volgende jaar moet worden samengesteld. Werd toch reeds voor het
loopende jaar een besluit genomen als thans wordt voorgesteld, dan zoude
de inkomstenbelasting, nu tot een bedrag van 117.500 uitgetrokken,
zonder dat daar eenige compensatie tegenover staat, met 23000 ver
hoogd en alzoo op 140,500 gebracht moeten worden, een cijfer dat nog
nimmer vereischt werd. Een volgend jaar daarentegen, zou de Raad,
tegenover de grootere uitgaaf van aflossingen, wellicht andere uitgaven
kunnen uitstellen of geheel achterwege laten.
Zoo wij het dus ontijdig achten de bestemming aan de te maken winst
der Gasfabriek te geven of de vraag welke wijze van aflossing der schuld
de voorkeur verdient, te gelijk met de beslissing op het liooger genoemde
adres te behandelen, en vooral de indiening van het voorstel in den ge
kozen vorm betreuren, omdat deze, de geachte voorstellers hebben dit
over het hoofd gezien, eene onzuivere beslissing over de hoofdzaak,
welke alleen aan de orde was, kan ten gevolge hebben, vestigen wij er
in het bijzonder Uwe aandacht op, dat de geachte voorstellers als vast
staande aannemen, wat wij ten stelligste betwisten, n.l. dat de verlaging
van den gasprijs eene blijvende vermindering der winsten ten gevolge
moet hebben. Door de ondervinding, welke de beste leermeesteres
pleegt genoemd te worden, geleerd, zien wij in eene gunstige beschikking
op het request een krachtig middel om binnen betrekkelijk korten tijd
die winsten aanzienlijk te vermeerderen, met groote uitbreiding van het
aantal der ingezetenen die zich het gebruik van gas zullen kunnen ver
oorloven. Hoe zwaarmoedig de geachte voorstellers ook over de gemeente-
finantiën of over de schuld welke op de Gasfabriek rust mogen denken,
zij zullen toch zeker niet beweren dat er zulk een periculum in mora
bestaat, dat die vervroegde aflossing van schuld welke zij beoogen, geen
uitstel van twee of drie jaar zou kunnen lijden. Wij achten het dus in
elk geval noodig dat de beide zaken, afgescheiden van elkander worden
behandeld.
Wij stellen ons voor thans de overwegingen, welke tot het voorstel
hebben geleid nader te bespreken.
Wij merken al dadelijk op dat niet in het oog is gehouden wat eigen
lijk de schuld is welke op de Gasfabriek rust. In den strikten zin des
woords, bedraagt deze niet meer dan 206.000deze som is geleend
geld, aan anderen dan de gemeente toebehoorende. De overige ƒ204.000