GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
79
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 187. Leiden, 8 December 1884.
Krachtens art. 5 van het Raadsbesluit van 27 December 1877 regelende
de heffing van collegegeld op de gemeente-inrichting voor de opleiding
van Oost-Indisch ambtenaar (Gem. blad n°. 6 van 1878) geschiedt terug
betaling uitsluitend indien door overlijden vóór den aanvang der lessen
van deze geen gebruik is gemaakt en alsdan op aanvrage der erfgenamen.
Op dien grond meenen wij dat er niet gunstig kan worden beschikt
op nevensgaand verzoek van A. V. Helfrich, om terugbetaling van de be
taalde collegegelden wegens verandering van studie.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan adressant te
kennen te geven dat er geen termen bestaan aan zijn verzoek te voldoen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met gepastèn eerbied te kennen de ondergeteekende August Victor
Helfrich, medisch student aan de Rijks-Universiteit alhier;
dat hij zich, met het doel zich tot O.-I. ambtenaar te bekwamen, voor
de cursussen 1883/84 en 1884/85 heeft doen inschrijven als leerling aan
de gemeente-inrichting voor de opleiding van O.-I. ambtenaren
dat hij evenwel wegens het geringe vooruitzicht om tot dusdanige be
trekking benoemd te worden en daarin promotie te maken op aanraden
van bevoegden dezen tak van studie heeft laten varen, en zich op de
medische wetenschap gaat toeleggen en daardoor de lessen aan bedoelde
gemeente-inrichting niet meer volgen zal
dat hij evenwel ten kantore van den Gemeente-Ontvanger den 25 Sep
tember 1.1. heeft gestort het volle bedrag van het gevorderde collegegeld
1884/85;
dat volgde adressant de lessen aan eenige andere gemeentelijke inrich
ting van onderwijs alwaar de schoolgelden per 3 maanden voldaan worden,
hij naar dezen maatstaf thans slechts '/4 over f 200 (minus f 30 voor
het Rijk) of f 42.50 zou hebben te voldoen gehad.
Waarom adressant Uwe Vergadering verzoekt goedgunstig te willen be
schikken dat hem voor de volgende 3 kwartalen het betaalde collegegeld
worde gerestitueerd.
Leiden, 1 December 1884. 't Welk doende, enz.
A. V. Helfrich.
II.
III.
N°. 188. Leiden, 7 December 1884.
Ter vervulling van de vacaturen die op den 31 December e. k., in
onze Commissie zullen ontstaan, door de periodieke aftreding van de heeren
I. Dr. D. Bierens De Haan,
Dr. J. M. Van Bemmelen,
Dr. M. J. De Goeje, en
IV. J. A. Van Hamel,
hebben wij de eer, ingevolge het voorschrift, vervat in art. 2 der Plaat
selijke Verordening van 14 October 1880 (Gem. blad n°. 8), de volgende
aanbevelingen van twee personen, aan Uwe Vergadering te doen toekomen
1°. Dr. D Bierens De Haan,
2°. Dr. J. E. Van Iterson J.Az.,
1°. Dr. J. M. Van Bemmelen,
2°. Mr. J. A. F. Coebergh,
1°. Dr. M. J. De Goeje,
2°. Dr. E. F. Van Dissel,
1°. J. A. Van Hamel,
2°. Dr. H. Treub.
I.
II.
III.
IV.
Aan den Raad
der gemeente Leiden.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
D. Bierens de Haan, Voorzitter.
J. A. Van Hamel, Secretaris.
N®. 189. Leiden, 9 December 1884.
Aangezien het gebleken is dat de artikelen op de begrooting dienst 1884
voorkomende onder n°. 66 „Jaarwedden enz. der brugwachters" en n°. 92
„Onderhoud van waterwerken," niet voldoende zullen zijn voor de be
hoeften, hebben wij de eer aan Uwe Vergadering hierbij een staat ter
vaststelling aan te bieden strekkende tot verhooging dier artikelen.
Tot toelichting zij medegedeeld dat het tekort ad 125 op volgn. 66
is ontstaan doordien in dit jaar de zomer- en winterjassen der brugwach
ters door nieuwe zijn vervangen moeten worden. Daardoor is de voor
kleeding uitgetrokken som niet geheel toereikend om de meerdere kosten
te kunnen bestrijden. Vermits evenwel het aanschaffen van nieuwe jassen
in den regel om de twee jaren plaats heeft, zal van de ter zake voor 1885
toegestane gelden een minder bedrag benoodigd wezen en eindelijk dat in
Uwe Vergadering van den 27 Maart 1884 bereids machtiging verleend
werd tot overschrijding met f 800 van het bedrag dat onder volgn. 92
is toegestaan voor de uitdieping van eenige wateren binnen deze gemeente
onder bepaling dat nader, wanneer de werken waren uitgevoerd, de mid
delen tot dekking zouden worden aangewezen.
Het totaal der tekorten van beide artikelen alzoo f 925 bedragende,
geven wij U in overweging daarin te voorzien door afschrijving van de
onvoorziene uitgaven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
in hare betrekking van stads-vroedvrouw, zoodat wij Uwe Vergadering
in overweging geven haar wederom voor den tijd van drie jaren in de
genoemde betrekking te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Sara Maria Van Iperen dat
de termijn van hare benoeming tot stads-vroedvrouw 30 December 1884
verstreken zal zijn, en zij in die betrekking wenscht te worden gecontinueerd.
Redenen waarom zij de vrijheid neemt Uwe Vergadering te verzoeken
haar wel als zoodanig 'te willen herbenoemen.
't Welk doende,
Leiden, 2 December 1884. S. M. Van Iperen.
Leiden, 6 December 1884.
Edel Achtbare Heeren
Onder terugzending van het adres van mejuffrouw S. M. Van Iperen,
stads-vroedvrouw, adviseert de ongeteekende gaarne voor hare continuatie
in de door haar bekleede betrekking, waarvan zij de daaraan verbonden
verplichting getrouw waarneemt.
Aan de Edelachtb. heeren A. E. Simon Thomas, Praelector.
Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 190. Leiden, 11 December 1884.
Onder overlegging van de hierbijgaande stukken hebben wij de eer U
mede te deelen dat er ook bij ons geene bedenking bestaat tegen de inwil
liging van het verzoek van mejuffrouw S. M. Van Iperen, om continuatie
N°. 191. Leiden, 11 December 1884.
Onder overlegging van nevensgaande stukken hebben wij de eer Uwe Verga
dering, na overleg met de Commissie van Fabricage, mede te deelen dat tegen
het leggen van een riool voor afvoer van water enz. van het Postkantoor
op de Bloemmarkt naar den Stillen Rijn geen bezwaar bestaat, omdat alle
uitloozingen der huizen op de Bloemmarkt en aan de daarachter gelegen
noordzijde van de Breestraat, hetzij afzonderlijk of in gemeenschap in den
Rijn uitstorten, zoodat hetzelfde voor dezen nieuwen bouw onverhinderd zal
kunnen geschieden.
Wij geven U uit dien hoofde in overweging aan den Directeur van het
Postkantoor de gevraagde vergunning te verleenen, onder bepaling dat de
kosten van het straten en herstraten benevens voor het tijdelijk plaatsen
van een afdamming tegen den walmuur voor rekening van adressant kome.
Ten slotte kunnen wij U mededeelen dat, met het oog op het spoed-
eischende, door ons aan den aannemer voorloopig is vergund met het werk
een aanvang te maken behoudens nadere goedkeuring van Uwe Vergadering.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Edelachtb. Heeren!
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende C. M.
Roozenburg, wonende te Naaldwijk, aannemer van de in aanbouw zijnde
uitbreiding van het Postgebouw, aan de Bloemmarkt alhier;
dat hij ingevolge het betrokken bestek moet daarstellen voor afvoer
van water enz., een riool hetwelk moet uitloozen in den Stillen Rijn.
Redenen waarom hij de vrijheid neemt UEdel Achtb. te verzoeken, hem
toestemming te willen verleenen voor de gewenschte uitloozing in den
Stillen Rijn, met de vergunning tevens, zoo noodig, tijdelijk eenige dam
planken te mogen aanbrengen.
Met het oog op den voortgang der werkzaamheden, vleit hij zich met
de hoop op een eenigszins gunstig en spoedig antwoord.
Naaldwijk, 21 November 1884. 't Welk doende, enz.
Van UEd. Achtb. de dienstvaardige dienaar,
C. M. Roozenburg.
Leiden, 2 December 1884.
Door den aannemer van de uitbreiding van het Postkantoor, C. M.
Roozenburg, is vergunning verzocht tot het leggen van een uitloozing
naar den Stillen Rijn.
Vermits zoodanige vergunning niet kan worden verleend aan den aan
nemer van het werk, maar aan den eigenaar van het te bouwen perceel,
hebben wij de eer U in overweging te geven te bevorderen dat de aan
vrage door of namens de Regeering worde ingediend, hetzij door U als
Directeur van het Postkantoor, hetzij door den Ingenieur die met het
opzicht over het werk is belast.
Den heer Directeur van Burg. en Weth. van Leiden,
het Postkantoor.
Leiden, 6 December 1884.
Met referte aan het geëerd schrijven van UEdel Achtb. d.d. 2 dezer
n°. 1002, heb ik de eer, daartoe gemachtigd door Z. E. den Minister van
Waterstaat bij beschikking van 5 dezer n°. 60 (afd. Posterijen), de ge
vorderde vergunning te vragen tot het doen leggen van eene uitloozing
van het Postkantoor naar den Stillen Rijn aan de achterzijde van het gebouw.
Ik doe deze aanvraag in mijne kwaliteit als Directeur der Posterijen,
daarbij optredende als vertegenwoordiger van het Rijk, eigenaar van het
perceel Breestraat wijk 4 n°. 44.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Directeur,
der gemeente Leiden. A. L. Nagel.
N°. 192. Leiden, 11 December 1884.
Na ingesteld onderzoek is ons gebleken dat er geen bezwaar bestaat
legen de inwilliging van nevensgaand verzoek van den Kolonel Comman
dant van het 4fle Regiment Infanterie, terwijl de Gymnastiekschool op de
Pieterskerkgracht des Woensdags- en Zatersdagsavonds van half acht tot
negen uren beschikbaar is.
Uit dien hoofde is het ons aangenaam Uwe Vergadering in overweging
te kunnen geven om tot wederopzeggens te vergunnen dat de Gymnastiek
school op Woensdag en Zaterdagavond tusschen half acht en negen uren
gebruikt worde voor de oefeningen in de gymnastiek en het schermen
van eenige Onderofficieren van de Infanterie alhier in garnizoen, onder