87
1884, het spreekt echter van zelf dat daarvoor een andere datum in de
plaats zal moeten komen, die eerst bepaald kan worden na aanneming
van het laatste artikel, waarbij vastgesteld zal worden op welken dag
deze verordening in werking treedt.
Het amendement van den heer De Goeje wordt hierop in stemming ge
bracht, maar verworpen met 18 tegen 5 stemmen, die van deheeren:
De Goeje, Land, Van Dissel, Zaaijer en Kaiser.
Niemand verlangde hoofdelijke stemming over art. 1, zoodat overgegaan
wordt tot de behandeling van art. 2.
De heer Le Poole. Wanneer, M. de V., niemand het woord verlangt
over alinea 1 en II van dit artikel, zou ik gaarne een amendement op
alinea III wenschen voor te stellen en wellicht later eveneens op alinea
IV. De derde speekt van hen die „ten gevolge van de uitoefening hunner
functie wonden of gebreken hebben bekomen, waardoor zij voor den ge
meentedienst ongeschikt zijn geworden."
Wonden of gebreken M. de V., zijn naar mijne bescheiden meening
uiterlijk waar te nemen ongemakken aan 's menschen lichaam, maar het
is echter zeer goed mogelijk dat ambtenaren en bedienden in de uitoefe
ning van hun ambt eene chronische slepende ziekte opdoen. Ik wil dit
door een voorbeeld ophelderen. Een agent surveilleert bij een ijsvermaak;
de man valt zich geen gat in het hoofd, krijgt dus geen wondebreekt
noch arm noch been, krijgt dus ook geen gebreken, maar door de scherpe
noord-oostenwind vat hij, omdat hij steeds op dezelfde plaats moet staan,
koude, krijgt longontsteking, daarna tering, na eenige jaren van lijden is
hij overleden.
Ik herinner mij het geval nog zeer levendig, omdat het mij toen ter tijd
gelukt is voor den straks genoemden lijder een gratificatie te verkrijgen,
iets wat in deze vergadering niet altijd zoo gemakkelijk gebeurt.
Ik stel dus voor sub. III, in plaats van wonden of gebreken, te
lezen: de woorden ziekten of gebreken.
Het amendement van den heer Le Poole wordt voldoende ondersteund
en komt dus in beraadslaging.
De heer Groll. Naar het mij voorkomt, zou het beter zijn geen woord
weg te laten, maar er wel een bij te voegen, en dus te lezen: ziekten,
wonden of gebreken.
De Voorzitter. Heeft de heer Le Poole bezwaar deze wijziging van
zijn amendement over te nemen.
De heer Le Poole. Ik kan mij met het voorstel van den heer Groll
tamelijk wel vereenigen, M. de V.
De heer Bool. Ik wensch in de eerste plaats aan de vergadering mede
te deelen, dat de commissie, ten gevolge van de welwillende opmerking
van een der leden, eene zeer kleine wijziging in II van dit artikel
wenscht te brengen, waar gelezen wordt, dat, om recht op pensioen te
hebben, men gedurende veertig jaren een of meer gemeente-ambten
of bedieningen moet hebben waargenomen.
Dit zou namelijk aldus kunnen verstaan worden, dat de jaren, die de
ambtenaren in eene andere gemeente dan Leiden waren werkzaam geweest,
ook voor de toekenning van pensioen in rekening moesten gebracht wor
den, hetgeen natuurlijk de bedoeling niet is.
Die verkeerde opvatting nu kan voorkomen worden door het woord
gemeente- voor „ambten" weg te laten, en tusschen de woorden „be
dieningen" en „hebben" in te voegen der gemeente.
Wat verder het amendement van den heer Le Poole betreft, daartegen
bestaat bij mij alleen dit bezwaar, dat het uiterst moeilijk zal zijn het
bewijs te leveren, dat de ziekte werkelijk in de uitoefening der functie
is bekomen.
De heer Le Poole. Op het laatste bezwaar van den heer Bool wensch
ik te antwoorden door mij uit te drukken in de terminologie die vóór
de wet van 1865 op de Geneeskunstoefenaren, toen er nog geen eenheid
van stand was, in gebruik was, en er nog gesproken werd van heel
meesters en van doctoren in de geneeskunde.
Met de onderscheiding der kwalen in mijn amendement wensch ik
geheel aan de onderscheiding van de geneeskunstoefenaren van dien tijd
te beantwoorden al ben ik op die wijze eenigszins achterlijk. Blijft
er in alinea III alleen „wonden en gebreken" staan, dan denk ik alleen
aan den heelmeester, maar het is mogelijk, zooals ik straks heb aange
toond, dat er gevallen zullen voorkomen voor de mannen van de inwen
dige praktijk.
De heer Bool. Ik wensch slechts te doen opmerken, dat de geneesheer
wel gemakkelijk de ziekte zal kunnen constateeren, maar dat het hem,;
vrees ik, moeielijk zal vallen uit te maken of die al of niet in de uit
oefening der functie is bekomen. En hierop komt het toch aan.
Overigens ik herhaal het kan ik mij met het denkbeeld van
den heer Le Poole op zich zelf wel vereenigen.
De heer Le Poole. Ter geruststelling van den heer Bool wil ik nog
aanhalen de militie-wet van 1861. Daarin toch komt de bepaling voor
dat de jongere broeder van den militien vrijstelling van dienst zal be
komen, wanneer de laatste wegens ziekte of gebreken, in en door den
dienst ontstaan, voor verderen dienst ongeschikt blijkt te zijn.
De wet van 1861 erkent dus niet het groote bezwaar, waarvan de
heer Bool spreekt.
De Voorzitter. Door den heer Le Poole is ook nog voorgesteld sub IV,
in plaats van de woorden ziels- of lichaamsgebreken te lezen
ziekelijke gesteldheid of gebreken.
Verlangt de heer Le Poole het woord tot toelichting van zijn amen
dement?
De heer Le Poole. Ja, M. de V.In de eerste plaats wensch ik te
doen opmerken, dat het niet aangaat, terwijl nu in de vorige alinea ge
sproken wordt van gebreken, hier te spreken van lichaamsgebre
ken bij hen die, na tienjarigen dienst niet meer in staat zijn hunne
betrekking waar te nemen.
En wat zielsgebreken aangaat, M. de V., deze uitdrukking wenschte ik
in dit artikel niet behouden te zien. Wanneer iemand na tien jaren dienst
voorgeeft dat hij begint te tobben of dat zijne memorie slecht wordt,
eilieve, wie zal dat constateeren? Ik stel daarom voor in plaats van
ziels- of lichaamsgebreken te stellen: ziekelijke gesteldheid of
gebreken.
Het amendement wordt ondersteund en kan dus een onderwerp van
beraadslaging uitmaken.
De heer Van der Hoeven. Wanneer dit artikel wordt aangenomen,
zóóals 't door de Commissie is voorgesteld, dan zal 't naar mijn oordeel
hóóg noodig zijn, dat in den vervolge de sollicitanten naar eene gemeente
betrekking bij hunne aanvrage overleggen een attest van een genees
kundige, waaruit ons zal kunnen blijken, dat zij stevige knapen zijn,
zoodat wij niet te vreezen hebben, dat zij eenige ziekte of gebrek onder
de leden hebben. Dat zal inderdaad noodzakelijk zijnanders loopen wij
groot gevaar, dat menschen, die zwak zijn, en voelen dat ze nog maar
een jaar óf wat zullen kunnen meêloopen, een goed heenkomen naar
Leiden zoekenEr is echter nog een reden, die mij zal nopen vóór het
amendement Le Poole te stemmen, namelijk dezewanneer de zielsge
breken in n°. IV blijven staan, dan zal daarvan het gevolg zijn, dat
iemand, die schromelijk misbruik maakt van sterken drank en dienten
gevolge na tienjarigen dienst delirium tremens krijgt, wat een zielsgebrek
is, na eervol ontslag in het genot van pensioen moet' worden gesteld.
Mij dunkt, hieruit volgt duidelijk, dat het artikel, zóóals het wordt voor
gesteld, niet kan worden aangenomen.
De Voorzitter. Wat het eerste gedeelte van het zooeven door den
heer Van der Hoeven gesprokene, betreft, geloof ik niet, dat een onder
zoek naar de gezondheid in de pensioensverordening thuis behoort; in
hoeverre dit op zich zelf doelmatig zou kunnen zijn, zou bij eene andere
gelegenheid besproken kunnen worden. Wat aangaat zijne motieven om
het woord „zielsgebrek" uit dit artikel te nemen, geloof ik niet dat deze
afdoende zijn. Iemand toch, die zich zoodanig aan sterken drank te buiten
gaat, dat hij dientengevolge aan delirium tremens lijdt, zal niet alleen
geen eervol pensioen, maar zelfs geen eervol ontslag krijgen. Daaromtrent
kan dus geen bezwaar bestaan.
De heer Zaaijer. M. de V.De bedoeling van deze bepaling evenals
van die sub III vermeld, zal wel zijn om te doen uitkomen, dat de per
sonen, waarvan hier sprake is, ongeschikt moeten zijn voor de uitoefening
van hun ambt, ten einde aanspraak op pensioen te kunnen doen gelden.
Ik meen dat het goed is zulks duidelijk uit te spreken. Het verheugt
mij verder zeer dat de heer Le Poole dit gedeelte van de ontwerp-ver-
ordening voor zijne rekening schijnt genomen te hebben, want aan de
keus der juiste woorden zijn hier groote moeilijkheden verbonden. Het
is al even bezwaarlijk in sommige gevallen om te constateeren dat er
„zielsgebreken" aanwezig zijn als uit te maken dat deze niet bestaan.
Door de weglating dezer uitdrukking wordt dit bezwaar weggenomen en
het doel, dat men zich voorstelt, kan toch bereikt worden.
Nog een paar woorden naar aanleiding van hetgeen de heer Le Poole
straks gezegd heeft over lichaamsgebreken. Die geachte spreker heeft het
doen voorkomen alsof men bepaald iets moet breken om een „gebrek"
te hebben. In medischen zin is dit echter niet volkomen juist; men zou
dan spreken van eene „breuk". Doch dit woord heeft weder zeer ver
schillende beteekenissen. Ik zal mij echter op dit terrein niet verder be
wegen, daar het dezer vergadering waarschijnlijk vrij onverschillig zou
zijn te vernemen, in welken zin dit woord door de geneeskundigen wel
gebezigd wordt.
De heer Le Poole. Na den vorigen spreker gehoord te hebben moet
ik bijna gaan gelooven, dat ik mij op glad ijs heb gewaagd. Ik heb
echter gesproken van gebreken, zooals men dit in het dagelijksch leven
gewoon is te doen en nog doet, namelijk van gevallen voor de heelkunde.
Dit is zeker een gevolg van de omstandigheid, dat ik nog steeds leef in
wetten die in 1861 en vóór 1865 zijn tot stand gekomen, voornamelijk
in de militiewet, waarin van „ziekelijke gesteldheid of gebreken" sprake
is. Vrijstelling van broederdienst wordt verleend, wanneer de broeder na
drie jaren te hebben gediend, wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken,
niet door den dienst bekomen, enz.
Nu heb ik eenige jaren lang het voorrecht gehad in den militieraad
zitting te hebben, en gedurende dien tijd heeft bedoelde uitdrukking, zoo
ver ik weet, niet tot moeilijkheid aanleiding gegeven.
De heer Bool. In antwoord op hetgeen door den heer Le Poole in de
laatste plaats is aangevoerd wensch ik alleen te herinneren dat de bepa
ling in haar geheel is overgenomen uit de oude verordening van 1876,
en de termen, waarin zij vervat is, tot dus verre nog niet tot eenige
moeielijkheden aanleiding hebben gegeven.
De Voorzitter. Ik gevoel zeer veel sympathie voor het eerste amen
dement van den heer Le Poole, doch het tweede bevat, mijns inziens,
een remedie, erger dan de kwaal, die de voorsteller wênscht weg te nemen.
Immers de uitdrukking „ziekelijke gesteldheid" sluit „zielsgebreken"
niet uit, zoodat het eenige resultaat zal zijn, dat bij de „lichaamsgebre
ken" nog „ziekelijke gesteldheid van het lichaam" komt.
Wanneer dus het bezwaar van den heer Le Poole gelegen is in de
moeilijkheid om zielsgebreken te constateeren, zal hij dit door zijn amen
dement niet oplossen. Is het evenwel zijn doel om door het amendement
de bepaling eenigszins uit te breiden, daar onder „lichaamsgebreken",
althans in de gewone beteekenis van het woord, niet „ziekelijke gesteld
heid van het lichaam" begrepen is, dan zal hij zijn doel bereiken en zou
ik er minder bezwaar tegen hebben.
De heer Zaaijer. Een enkel woord slechts M. de V., om mijne instem
ming te betuigen met het door den heer Le Poole aangevoerde. Het komt
mij toch voor, dat „ziekelijke gesteldheid" alles in zich opsluit; zoowel
psijchische alienatiën, die iemand ongeschikt maken voor zijne betrekking, als
ook andere ziekten, b. v. chronisch longlijden enz. zijn daaronder begrepen.
Ik kan mij met deze uitdrukking zeer goed vereenigen, omdat zij mij voor
de praktijk verkieslijk schijnt.